ECLI:NL:RBMNE:2021:586

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/4614
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor de bouw van een schuur in strijd met de agrarische bestemming

Op 16 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuur. De vergunninghouder had op 6 oktober 2020 een omgevingsvergunning verkregen voor de bouw van een schuur op een perceel in de gemeente Noordoostpolder. Verzoekster, die naast het perceel woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de bouw te schorsen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de vergunninghouder zwaarder laten wegen dan die van verzoekster, omdat het gebruik van de schuur in de toekomst mogelijk in overeenstemming kan worden gebracht met de agrarische bestemming. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bouw van de schuur kan doorgaan, maar dat de vergunninghouder dit op eigen risico doet, aangezien de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4614

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. E.J. van Heiningen),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, verweerder
(gemachtigden: N.E.G.L. Christiaens en mr. L.L. Riddersma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
: [derde-partij] B.V.(vergunninghouder), te [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. drs. F. Onrust).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een schuur aan het [adres] te [vestigingsplaats] (het perceel).
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2021 met behulp van een geluid- en beeldverbinding via Skype. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde(n). Namens vergunninghouder zijn [A] en [B] verschenen, bijgestaan door gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel die – in dit geval – geldt tot verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen. De voorzieningenrechter beoordeelt in dit geval of het, gelet op de belangen die partijen hierbij hebben, nodig is dat de bouw van de schuur in de tussentijd stil blijft liggen door de omgevingsvergunning te schorsen. De voorzieningenrechter geeft alleen een voorlopig oordeel waaraan de rechtbank niet is gebonden in een eventuele beroepsprocedure.
Inleiding
2.1
Vergunninghouder verricht geen agrarische activiteiten meer, maar legt zich toe op de be- en verwerking van agrarische producten, zoals aardappels en uien. Dit is op grond van de beheersverordening ‘Landelijk gebied’ (hierna: de beheersverordening) in strijd met de agrarische bestemming van het perceel. De raad van de gemeente Noordoostpolder heeft bij besluit van 25 mei 2020 het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, [adres] te [vestigingsplaats] ’ (hierna: het postzegelplan) vastgesteld. Met het postzegelplan zal de planologische situatie overeen komen met de feitelijke situatie.
Op 21 juli 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het bouwen van een schuur van ongeveer 860 m2 op het perceel. Vervolgens heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een schuur (het bestreden besluit). De verleende omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.2
Verzoekster woont op [adres] te [vestigingsplaats] , naast het perceel van vergunninghouder. De afstand tussen de woning van verzoekster en de perceelsgrens van vergunninghouder bedraagt 12,5 meter. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het postzegelplan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het postzegelplan te schorsen. Bij uitspraak van 15 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het besluit tot vaststelling van het postzegelplan geschorst omdat de raad bij het toepassen van de richtafstanden als bedoeld in de brochure “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (de VNG) van een verkeerd uitgangspunt is uitgegaan en daarom onvoldoende is gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Op 1 februari 2021 heeft bij de Afdeling de zitting plaatsgevonden in de bodemprocedure. De afdeling heeft ten tijde van de zitting op 8 februari 2021 nog geen uitspraak gedaan. Voor wat betreft de beslissing op bezwaar in het kader van de omgevingsvergunning heeft verweerder op de zitting toegelicht dat de beslistermijn op
23 februari 2021 afloopt, maar deze termijn met zes weken verlengd zal worden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling over het postzegelplan.
Het verzoek
3. Verzoekster heeft verzocht om de verleende omgevingsvergunning te schorsen. Omdat het postzegelplan dat ten grondslag ligt aan de verleende omgevingsvergunning is geschorst, kan de verleende omgevingsvergunning niet in stand blijven, aldus verzoekster.
Spoedeisend belang
4. Vergunninghouder heeft bij e-mail van 28 december 2020 te kennen gegeven dat de bouw gestopt is en niet hervat zal worden tot de zitting van 1 februari 2021 bij de Afdeling. Vergunninghouder heeft op de zitting van 8 februari 2021 bij de rechtbank meegedeeld dat de fundering van de schuur er nu ligt, dat hij de bouwwerkzaamheden nog niet heeft hervat, maar dat hij wel zo snel mogelijk weer verder wil gaan bouwen. Daarmee is het spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.
Beoordeling van het verzoek
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het op dit moment nog niet zeker is of de Afdeling het postzegelplan in de bodemprocedure in stand zal laten of vernietigen. Vooralsnog is de werking van het postzegelplan echter geschorst en zo lang dat niet verandert zal verweerder bij het nemen van een beslissing op bezwaar moeten uitgaan van de beheersverordening. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwen van een schuur op zichzelf niet in strijd is met de beheersverordening. Het bouwplan is echter in strijd met de beheersverordening omdat het voorgenomen gebruik niet ten dienste staat aan de agrarische bestemming.
Verweerder wil de uitspraak van de Afdeling afwachten voordat hij beslist op het bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning. Gelet op de ontstane onzekere situatie ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te treden in een afweging van belangen bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5.2
Verzoekster vindt dat zij niet hoeft te dulden dat de bouw van de schuur wordt voortgezet in afwachting van de beslissing op bezwaar. Het beoogde gebruik van de schuur is in strijd met de beheersverordening. Daartegenover staat het belang van vergunninghouder om gebruik te kunnen maken van de verleende omgevingsvergunning. De bouw van de schuur heeft al de nodige vertraging opgelopen. Langer wachten komt de conditie van bouwmateriaal, dat op het perceel klaar ligt, niet ten goede en zal zorgen voor verder financieel nadeel. Bij het moeten wachten met bouwen kan het broedseizoen zorgen voor verdere vertraging, aldus vergunninghouder. Verweerder en vergunninghouder hebben op de zitting toegelicht dat er alternatieve mogelijkheden zijn om de schuur te gebruiken op een wijze die voldoet aan de planologische regels voor het geval de Afdeling het postzegelplan zou vernietigen. Vergunninghouder heeft in dit verband verklaard dat hij, indien nodig, op korte termijn zijn bedrijfsvoering kan aanpassen zodat het gebruik van de schuur weer in overeenstemming is met de agrarische bestemming. Ook het verkopen van het perceel (inclusief schuur) aan een agrariër zou eventueel een optie zijn voor vergunninghouder. Verweerder heeft erop gewezen dat hij voor ‘strijdig gebruik’ een omgevingsvergunning met afwijking van de beheersverordening kan verlenen, hoewel daar waarschijnlijk wel een nieuwe procedure voor moet worden opgestart.
5.3
In het licht van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van vergunninghouder bij het voortzetten van de bouw zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster om het bestreden besluit te schorsen. In dat verband betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster de bouw van de schuur wil tegenhouden vanwege het strijdig gebruik van de te bouwen schuur, maar dat dit gebruik in de nabije toekomst óf op grond van het postzegelplan toegestaan zal zijn óf op een andere wijze in overeenstemming kan worden gebracht met de agrarische bestemming. Verder heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat het nog niet duidelijk is wanneer de Afdeling uitspraak doet in de bestemmingsplanprocedure, en dat de bouw bij het wachten hierop verdere vertraging oploopt met het daaraan verbonden financieel nadeel, zoals vergunninghouder op zitting heeft toegelicht. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat de schuur weer zou kunnen worden afgebroken en er in zoverre geen onomkeerbare gevolgen ontstaan. Voorgaande betekent dat vergunninghouder verder mag gaan met de bouw van de schuur. In dat verband benadrukt de voorzieningenrechter dat vergunninghouder – zolang de verleende omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is – bouwt op eigen risico. Vergunninghouder moet zich er dan ook goed van bewust zijn dat hij het risico loopt dat hij de schuur weer moet afbreken wanneer blijkt dat het toch niet mogelijk is om deze te vergunnen.
Conclusie
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
7
.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel