ECLI:NL:RBMNE:2021:5858

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/2594
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Uwv over arbeidsongeschiktheid op basis van Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser, die als assemblage medewerker werkte, meldde zich op 11 februari 2019 ziek. Het Uwv heeft op 11 februari 2021 vastgesteld dat eiser met ingang van 8 februari 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 21 mei 2021 bevestigd, waarop eiser beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 29 november 2021, die via Skype plaatsvond, was eiser aanwezig en werd het Uwv vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij ten onrechte niet was uitgenodigd voor een hoorzitting, overwogen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onduidelijk was geweest over de hoorzitting, maar dat dit niet had geleid tot een schending van de belangen van eiser, aangezien hij medisch was onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie had betrokken.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser op 8 februari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank droeg het Uwv op om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter S.C.A. van Kuijeren en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
Zaaknummer: UTR 21/2594

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw)

Procesverloop

Eiser was werkzaam als assemblage medewerker voor 36,88 uur per week. Op 11 februari 2019 meldde eiser zich ziek.
Met het besluit van 11 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald
dat eiser met ingang van 8 februari 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is (14,94%).
Met het besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond
verklaard. Eiser is minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht (16,97%).
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021 via Skype. Eiser was aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
2. In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 8 februari 2021 heeft vastgesteld op 16,97%.
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over
iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
4. Eiser voert aan dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij geen gebruik heeft willen maken van een hoorzitting in de bezwaarfase. Volgens eiser is er iets misgegaan en is hij niet voor een hoorzitting uitgenodigd. Eiser wil alsnog gehoord worden. Dit heeft hij ook expliciet aangegeven in zijn bezwaarschrift van 21 februari 2021.
5. Op de zitting van de rechtbank van 29 november 2021 heeft het Uwv aangegeven dat in het bestreden besluit ten onrechte is aangegeven dat eiser geen gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten. Verder heeft het Uwv op de zitting uitgelegd dat een hoorzitting inhoudt dat een medewerker bezwaar erbij zit en uitlegt waar de zaak over gaat. Zodra het gaat over de medische beperkingen, dan verlaat de medewerker bezwaar de hoorzitting en blijft de verzekerde alleen met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over om de medische punten te bespreken. Toegepast op deze zaak blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 mei 2021 dat de bezwaarprocedure is uitgelegd. De hoorzitting is dus gehouden in de vorm van een spreekuur door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zo had dat in het bestreden besluit uitgelegd moeten worden, aldus het Uwv.
6. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het Uwv is in zijn brieven onduidelijk geweest hoe een hoorzitting in zijn werk gaat. Ook had eiser voor een hoorzitting uitgenodigd moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dat echter niet tot de conclusie dat eiser in zijn belangen is geschaad, aangezien niet iets gebleken dat hij als gevolg daarvan iets heeft gemist. Eiser is namelijk door de verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch onderzocht. Een gesprek met de medewerker bezwaar had in de zaak van eiser niets toegevoegd, omdat eiser het niet eens was met de medische beoordeling. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wel leidt het voorgaande ertoe dat het Uwv op dat punt een fout in het bestreden besluit heeft gemaakt. Daarom draagt de rechtbank het Uwv op om het door eiser betaalde griffierecht van 49,- aan hem te vergoeden.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek
onzorgvuldig is verricht. Dit legt zij als volgt uit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd. Op 6 april 2021 heeft een fysiek spreekuur door de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden, waarbij eiser lichamelijk en psychisch is onderzocht. De ingewonnen informatie van de orthopedisch chirurg van 30 april 2021 is in de heroverweging betrokken. Er staan geen tegenstrijdigheden in de rapportage van 7 mei 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de rapportage is voldoende begrijpelijk. De rapportage voldoet daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat het Uwv zich bij het bestreden besluit op deze rapportage mocht baseren.
8. Eiser voert aan dat de pijn in zijn rug en been erger zijn geworden. De operatie aan zijn hernia staat gepland voor 25 juni 2021. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een afspraakbevestiging overgelegd.
9. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de medische beoordeling van het Uwv onjuist is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In deze procedure wordt de gezondheidstoestand van eiser beoordeelt op 8 februari 2021. Dat wordt ook de datum in geding genoemd. De door eiser aangegeven verergerde klachten na die datum vallen daarom buiten de omvang van dit geschil. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de orthopedisch chirurg van 30 april 2021 in de heroverweging betrokken en motiveert waarom het niet aannemelijk is dat de klachten van eiser door een hernia worden of werden veroorzaakt. Eiser geeft namelijk aan dat de hernia-operatie geen invloed had op de klachten. Daarnaast passen de klachten die eiser bij het spreekuur heeft aangegeven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet bij lumbale radiculopathie door een hernia, omdat de wortelprikkelingsproeven voor verlichting zorgen in plaats van verergering van de klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat er van uit dat de impingementklachten, zoals door de orthopeed beschreven, de somatische basis vormen voor de ervaren klachten. In dat verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de eerder door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen op de beoordelingspunten buigen, zitten en gebogen werken van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) teruggedraaid en eiser op de beoordelingspunten staan en lopen verdergaand beperkt geacht. De rechtbank kan de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep weerspreekt.
10. De conclusie is dat het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij op 8 februari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is
(16,97%).
11. Het beroep is ongegrond.
aanleiding.
12. De rechtbank stuurt binnen twee weken een proces-verbaal van de mondelinge
uitspraak. Verder heeft de rechtbank eiser gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep als hij het niet eens is met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
29 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.