ECLI:NL:RBMNE:2021:5856
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de toepassing van de huurwaardekapitalisatiemethode
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, een coffeebar, gelegen aan [adres] in [plaats]. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.N. Bartels MRE, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2019 had vastgesteld op € 351.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2018. De eiseres stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 269.000,-.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op een zitting die op 29 oktober 2021 via Skype plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de taxatiematrix die door de verweerder was overgelegd, waarin de waarde van het object was bepaald aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode. De rechtbank concludeerde dat de waarde van het object in vergelijking met referentieobjecten niet te hoog was vastgesteld.
Eiseres voerde aan dat er rekening gehouden moest worden met het risico op leegstand door de coronapandemie, maar de rechtbank oordeelde dat de waardepeildatum vóór de pandemie lag en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vastgestelde waarde konden beïnvloeden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.