ECLI:NL:RBMNE:2021:5847

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
16.185429.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake uitkeringsfraude en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en het niet voldoen aan haar inlichtingenplicht in het kader van een uitkering, ook wel uitkeringsfraude genoemd. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig in Bussum, heeft in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 mei 2012 en van 11 maart 2014 tot en met 29 maart 2017 opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente, terwijl dit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf. Daarnaast heeft zij in de periode van 13 september 2010 tot en met 20 december 2014 meermalen formulieren valselijk opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, mede door persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast, wat betekent dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op gelijke behandeling en de noodzaak om discriminatie te voorkomen, vooral door overheidsinstanties. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, maar heeft besloten dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zwaarder wegen in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.185429.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 mei 2012 en 11 maart 2014 tot en met 29 maart 2017 te Bussum meermalen opzettelijk niet aan haar inlichtingenplicht heeft gedaan en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
Feit 2: in de periode van 13 september 2010 tot en met 20 december 2014 te Bussum meermalen formulieren valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om die formulieren als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de aan verdachte ten laste gelegde feiten, nu er sprake is van een vormverzuim in het onderzoek naar verdachte, waarop bewijsuitsluiting dient te volgen. Als gevolg van de bewijsuitsluiting is er geen wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een bewezenverklaring van beide feiten.
De verdediging heeft aangevoerd dat bewijsuitsluiting dient te volgen van het “Onderzoek Themacontrole Buitenland” en de resultaten daarvan, nu in dit onderzoek een verboden onderscheid is gemaakt op nationaliteit waarmee het discriminatieverbod is overtreden. Die overtreding is te kwalificeren als een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De verdediging heeft gesteld dat het belang van het verbod op discriminatie is om gevrijwaard te blijven van een gemaakt verboden onderscheid op grond van afkomst, zeker door overheidsinstanties. De ernst van het verzuim is specifiek aanwezig nu discriminatie door een gemeente, een overheidsinstantie, niet voor dient te komen. Het nadeel voor verdachte van het vormverzuim is gelegen in haar recht op gelijke behandeling. Aldus heeft de verdediging gesteld dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, waarop enkel bewijsuitsluiting een passende reactie is.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat integrale vrijspraak dient te volgen, omdat verdachte geen beschikking had over de woning in Turkije.
Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte geen opzet heeft gehad op het plegen van beide feiten, waardoor ook integrale vrijspraak dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vormverzuim
De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of er sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, waardoor bewijsuitsluiting zou moeten volgen.
Beoordelingskader
De toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het (strafrechtelijk) onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. ‘Het voorbereidend onderzoek’ in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem/haar ten laste gelegde feit waarover de strafrechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt echter dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Als algemene overkoepelende maatstaf hiervoor geldt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn, indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
Themacontrole
Door de gemeente Gooise Meren is in januari 2016 een bestuursrechtelijke themacontrole onder de naam ‘Vermogen Buitenland’ uitgevoerd van bijstandsuitkeringsgegevens. Er is een risicoanalyse gemaakt op basis van drie criteria. De criteria waren: land van herkomst Turkije/Turkse nationaliteit, geboren voor 1981 en regelmatig op vakantie naar land van herkomst. In het kader van dat bestuursrechtelijk onderzoek is uiteindelijk een groep van tien personen, waaronder verdachte, naar boven gekomen. De themacontrole is gestart met het onderzoek in Turkije, maar ook andere herkomstlanden werden binnen het project onderzocht.
Bij een onderzoek als hier bedoeld mag niet in strijd worden gehandeld met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
Uit de onderzoeksopzet van de themacontrole kan niet worden afgeleid dat de gemeente Gooise Meren bij de selectie van de bijstandsgerechtigden voor onderzoek naar vermogen in het land van herkomst enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt tussen verschillende groepen bijstandsgerechtigden. Uit de opzet van het onderzoek volgt immers dat de gemeente niet uitsluitend onderzoek wilde doen naar vermogen van bijstandsgerechtigden die afkomstig zijn uit Turkije, maar dat de gemeente ook onderzoek wilde doen naar vermogen van bijstandsgerechtigden in andere landen dan Turkije. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er niet is gehandeld in strijd met het discriminatieverbod. Het verweer dat er sprake is van een vormverzuim wordt dan ook verworpen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Wanneer hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring worden uitgewerkt en worden opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht. De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de bewezenverklaring.
Bewijsoverwegingen
Eigendom en beschikking
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een appartement in Turkije op haar naam had staan. Dit vooronderstelt dat zij ook de mogelijkheid had om over die woning te beschikken. De raadsman heeft aangevoerd dat het appartement in feite van de zus van verdachte is en dat verdachte het appartement slechts op haar naam had staan om haar zus te helpen. Verdachte heeft dit evenwel op geen enkele manier onderbouwd. Zo is niet gebleken dat de zus de vaste lasten voor de woning betaalde. Daarentegen is wel een aanslag van de gemeentelijke belastingen aangetroffen op naam van verdachte. Anders dan door de raadsman is betoogd, is de rechtbank dan ook van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het appartement in eigendom had en dat zij juridisch gezien de beschikking had over vermogen.
Voorwaardelijk opzet
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet heeft beseft dat zij bij de gemeente moest opgeven dat het appartement op haar naam stond. Niemand heeft verdachte uitgelegd wat de woorden op het formulier betekende en het is niet duidelijk of verdachte begreep wat er op de formulieren stond. Van opzet kan daarom volgens de raadsman niet worden gesproken. De rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank overweegt dat aan het recht op bijstand de verplichting is verbonden om onverwijld inlichtingen te verstrekken over alle (financiële en persoonlijke) omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze van invloed zijn op het recht op bijstand. Om een bijstandsgerechtigde daarbij te helpen zijn er formulieren die beschrijven welke informatie in elk geval van belang is. Uit de bewijsmiddelen volgt dat op deze formulieren ook telkens is gevraagd of er sprake is van onroerend goed. Verdachte wist dat zij een appartement op haar naam had staan. Dit is evident een vermogensbestanddeel waarvan zij opgave diende te doen aan de gemeente. Door desondanks aan te geven dat zij geen onroerend goed had en evenmin navraag te doen bij de gemeente waar zij dit op het formulier kon vermelden, heeft zij op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij daarmee de inlichtingenplicht overtrad en dat zij valsheid in geschrifte pleegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op meerdere tijdstippen in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 mei 2012 en 11 maart 2014 tot en met 29 maart 2017 in Bussum meermalen, (telkens) in strijd met een haar, verdachte, bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en artikel 17 van de Participatiewet telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte telkens wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstands)uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand en/of de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, toen en aldaar (telkens) opzettelijk nagelaten de gemeente Gooise meren en de gemeente Bussum (tijdig) in te lichten dat zij, verdachte, onroerend goed (in Turkije) in eigendom had en/of beschikte over vermogen, te weten een appartement in de (deel)gemeente Karatay;
2
op tijdstippen in de periode van 13 september 2010 tot en met 20 december 2014 in Bussum, meermalen, (telkens) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a.
a) een formulier aanvraag bijstandsuitkering WWB van het UWV (dossier pag. 42), ondertekend op 20 april 2010 en
b) een aanvraagformulier Wet Werk en Bijstand van Sociale Zaken Bussum, Naarden en Muiden (dossier pag. 64), ondertekend op 5 december 2012 en
c) een aanvraagformulier Wet Werk en Bijstand van Sociale Zaken Bussum, Naarden en Muiden (dossier pag. 71), ondertekend op 23 december 2013 en
d) een aanvraagformulier Wet Werk en Bijstand van Sociale Zaken Bussum, Naarden en Muiden (dossier pag. 79), ondertekend op 20 maart 2014 en
e) een formulier rechtmatigheidsonderzoek WWB van Sociale Zaken Bussum (dossier pag. 53), Naarden en Muiden, ondertekend op 4 juli 2011 en
f) diverse periodieke verklaringen WWB over de periodes van april 2010 tot en met mei 2012 en/of maart/april 2014 tot en met december 2014 (dossier pag. 114 - 185),
heeft vervalst door:
ad a) bij vraag 8.1 “Kruis aan welke bezittingen u heeft in binnen- en buitenland en vul van iedere bezitting het bedrag of de waarde in” geen van de hokjes heeft aangekruist en
ad b, c en d) (telkens) bij nummer 6 “Kruis aan indien de aanvrager(s) de beschikking heeft over de volgende vermogensbestandsdelen. Indien er geen vermogen is kunt u dit ook aangeven” geen van de hokjes heeft aangekruist en
ad e) bij nummer 3 “Vermogen. Opgave vermogen/bezit en schulden van u en/of uw partner en/of kinderen jonger dan 19 jaar” geen bezittingen en/of onroerend goed in Nederland en/of het buitenland heeft ingevuld en
ad f) (telkens) bij vraag 3 “zijn er wijzigingen opgetreden in het vermogen van u/uw partner/uw kind(eren)” en/of vraag 4 “zijn er andere wijzigingen in uw situatie die van belang kunnen zijn” aan te kruisen: “nee”,
telkens met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

De verdediging heeft verzocht eendaadse samenloop aan te nemen met betrekking tot feit 1 en feit 2. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde feiten wezenlijk verschillende verwijten opleveren. Met de artikelen 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht worden andere rechtsbelangen gediend. Bij de valsheid in geschrifte is immers het verstrekken van valse informatie strafbaar gesteld om te beschermen dat men in het maatschappelijk verkeer op de juistheid van bepaalde geschriften moet kunnen vertrouwen. Bij artikel 227b is het strafbaar gesteld om na te laten gegevens te verstrekken, om te voorkomen dat mensen ten onrechte gebruik maken van sociale voorzieningen en zich daarmee bevoordelen. Gelet op het voorgaande is geen sprake van eendaadse samenloop.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming en de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd;
Feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.TOEPASSING ARTIKEL 9A WETBOEK VAN STRAFRECHT

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van het bewezen geachte artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dient te worden toegepast, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ingevolge artikel 6 EVRM, de schending van het discriminatieverbod en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals beschreven in het reclasseringsadvies en hetgeen is toegelicht ter zitting.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van het rechtsgevolg heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door te verzwijgen dat zij onroerend goed bezat. De gemeente is hierdoor direct benadeeld, maar ook de maatschappij is geraakt door het gedrag van verdachte. Het gaat immers om fraude met gemeenschapsgeld. Verdachte heeft met haar handelen misbruik gemaakt van het stelsel van sociale zekerheid zoals dat in Nederland geldt. Daarmee ondermijnt verdachte het sociale stelsel in Nederland en dit doet afbreuk aan de gevoelens van solidariteit in de samenleving.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 januari 2021;
- een reclasseringsadvies van 11 augustus 2021, uitgebracht door Reclassering Nederland.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. De reclassering schat de kans op recidive laag in.
Uit het reclasseringsadvies volgt verder dat verdachte een beperking lijkt te hebben in haar oorzaak-gevolg denken en van daaruit het begrijpen van de strafbaarheid en haar eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de verdenking. Verdachte toont volgens de reclassering dus onvoldoende inzicht in de strafbaarheid van de tenlastelegging. De reclassering ziet ook aanwijzingen voor beperkte oplossingsvaardigheden bij verdachte en heeft vermoedens voor cognitieve tekorten bij verdachte. De bewindvoerder van verdachte herkent zich daarin en heeft dit ook mondeling ter zitting toegelicht. De reclassering twijfelt daarom of verdachte de consequenties van haar handelen ten aanzien van de tenlastelegging voldoende kon overzien. Temeer weegt de reclassering daarin mee dat verdachte volgens de bewindvoerder en de gemeente niet in staat blijkt om haar financiën zelfstandig te organiseren.
Ten gevolge van een auto-ongeluk in 2000, dat grote psychische gevolgen heeft gehad, kampt verdachte met lichamelijke klachten en zij is daarom in het bezit van een aangepaste woning. Ook beschrijft de reclassering dat verdachte het benadelingsbedrag van ongeveer € 70.000,00 moet terugbetalen aan de gemeente. Ter zitting heeft de bewindvoerder van verdachte toegelicht dat dit een grote kostenpost is voor verdachte en een behoorlijke druk legt op haar financiën.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals toegelicht ter zitting. Op basis van de constateringen van de reclassering ten aanzien van de cognitieve tekorten van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt verder vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte is op 24 januari 2018 door de sociale recherche gehoord en de rechtbank doet uitspraak op 1 december 2021. Daarmee is de redelijke termijn met bijna twee jaar overschreden.
Geen straf
De rechtbank acht het, al het voorgaande afwegende, niet opportuun dat aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zich leent voor dit soort situaties. De rechtbank zal verdachte daarom geen straf of maatregel opleggen voor het bewezen verklaarde.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Artikel 9a Sr
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Falkmann, voorzitter, mrs. A.J. Reitsma en E.C. Ruinaard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2021. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 31 mei 2012 en/of 11 maart 2014 tot en met 29 maart 2017, in Bussum, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met een haar, verdachte, bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en/of artikel 17 van de Participatiewet (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstands)uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand en/of de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, toen en aldaar (telkens) opzettelijk nagelaten de gemeente Gooise meren en/of de gemeente Bussum en/of de Sociale Verzekeringsbank (tijdig) in te lichten dat zij, verdachte, onroerend goed (in Turkije) in eigendom had en/of heeft gehad en/of beschikte over vermogen, te weten ee appartement (in de (deel)gemeente Karatay).
( art 227b Wetboek van Strafrecht )
2
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 september 2010 tot en met 20 december 2014 in Bussum, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten, te weten:
a. a) een formulier aanvraag bijstandsuitkering WWB van het UWV (dossier pag. 42), ondertekend op 20 april 2010 en/of
b) een aanvraagformulier Wet Werk en Bijstand van Sociale Zaken Bussum, Naarden en Muiden (dossier pag. 64), ondertekend op 5 december 2012 en/of
c) een aanvraagformulier Wet Werk en Bijstand van Sociale Zaken Bussum, Naarden en Muiden (dossier pag. 71), ondertekend op 23 december 2013 en/of
d) een aanvraagformulier Wet Werk en Bijstand van Sociale Zaken Bussum, Naarden en Muiden (dossier pag. 79), ondertekend op 20 maart 2014 en/of
e) een formulier rechtmatigheidsonderzoek WWB van Sociale Zaken Bussum (dossier pag. 53), Naarden en Muiden, ondertekend op 4 juli 2011 en/of
f) diverse periodieke verklaringen WWB over de periodes van april 2010 tot en met mei 2012 en/of maart/april 2014 tot en met december 2014 (dossier pag. 114 - 185),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
ad a) bij vraag 8.1 “Kruis aan welke bezittingen u heeft in binnen- en buitenland en vul van iedere bezitting het bedrag of de waarde in” geen van de hokjes heeft aangekruist en/of
ad b, c en d) (telkens) bij nummer 6 “Kruis aan indien de aanvrager(s) de beschikking heeft over de volgende vermogensbestandsdelen. Indien er geen vermogen is kunt u dit ook aangeven” geen van de hokjes heeft aangekruist en/of
ad e) bij nummer 3 “Vermogen. Opgave vermogen/bezit en schulden van u en/of uw partner en/of kinderen jonger dan 19 jaar” geen bezittingen en/of onroerend goed in Nederland en/of het buitenland heeft ingevuld en/of
ad f) (telkens) bij vraag 3 “zijn er wijzigingen opgetreden in het vermogen van u/uw partner/uw kind(eren)” en/of vraag 4 “zijn er andere wijzigingen in uw situatie die van belang kunnen zijn” aan te kruisen: “nee”,
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )