In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en het niet voldoen aan haar inlichtingenplicht in het kader van een uitkering, ook wel uitkeringsfraude genoemd. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig in Bussum, heeft in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 mei 2012 en van 11 maart 2014 tot en met 29 maart 2017 opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente, terwijl dit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf. Daarnaast heeft zij in de periode van 13 september 2010 tot en met 20 december 2014 meermalen formulieren valselijk opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, mede door persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast, wat betekent dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op gelijke behandeling en de noodzaak om discriminatie te voorkomen, vooral door overheidsinstanties. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, maar heeft besloten dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zwaarder wegen in deze zaak.