ECLI:NL:RBMNE:2021:5846

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
16.283095.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige dochter door vader met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter. De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer een jaar, van 1 januari 2007 tot en met 12 juni 2009, ontuchtige handelingen gepleegd met zijn dochter, die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochter seksueel heeft binnengedrongen door met zijn vinger tussen haar schaamlippen te komen en haar intieme delen te betasten. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de grens als vader heeft overschreden en dat hij zich seksueel opgewonden voelde tijdens de handelingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het misbruik heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de dochter van de verdachte, toegewezen tot een bedrag van € 20.267,04, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de schade en het gepleegde strafbare feit, en heeft de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.283095.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. van der Zee en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair: in de periode van 1 januari 2007 tot en met 12 juni 2009 te Veenendaal met zijn minderjarige dochter [slachtoffer] , geboren op [1994] , meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ;
subsidiair is dit ten laste gelegd als het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste feit gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende wettig bewijs is voor het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er enkel sprake is van bewijs dat afkomstig is uit één bron, namelijk aangeefster. De verdediging heeft bovendien aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is, nu zij op bepaalde aspecten van haar verklaring tegenstrijdig verklaard. Voorts heeft de verdediging gesteld dat de handelingen die verdachte zou hebben verricht niet zijn te kwalificeren als ontuchtige handelingen. Verdachte heeft aangeefster onder de douche gewassen zonder dat hij daar een seksuele intentie bij had. De verdediging heeft daarom gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het zich aftrekken/masturberen in de nabijheid van aangeefster, omdat aangeefster niet heeft gezien dat verdachte dit heeft gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , geboren op [1994] [2] :
Op een gegeven moment, als mijn vader en ik samen onder de douche stonden, ging hij mij wassen. Ik wilde het liever niet en vond het niet fijn maar durfde geen nee te zeggen. Hij wilde ook een keer met zijn vinger bij mij naar binnen. Hij kwam ook wel bij me in bed liggen. Op een gegeven moment ging hij proberen om met zijn hand in mijn bh en onderbroek te komen, onder mijn pyjama. Dat is meerdere malen gebeurd. Ik probeerde me te verweren maar dat lukte niet want hij was sterk. [3]
V: Hoe weet je dat je dat je 13 a 14 jaar was toen het begon?
A: Ik weet dat ik ongesteld was toen het begon. Ik ben ongesteld geworden toen ik 13 jaar was. Het is gestopt toen ik 15 jaar was. Ik zat toen in de derde klas.
V: Waar gebeurde het?
A: [adres] in [woonplaats] .
Ik weet wel dat hij onder de douche wel eens opgewonden was. Ik zag dan dat zijn geslachtsdeel omhoog was.
V: Je vertelde dat hij probeerde met zijn vinger in je vagina te gaan. Hoe ging dat precies?
A: We stonden tegenover elkaar onder de douche. Ik sloeg gelijk zijn hand weg en vroeg wat hij deed. Hij zei dat hij wilde voelen of ik al vruchtbaar was.
V: Hoe weet je dat hij in je vagina wilde?
A: Omdat hij met zijn vinger al tussen mijn schaamlippen zat.
V: Als jullie elkaar gingen wassen hoe ging dat dan precies?
A: Ik weet wel dat hij mijn borsten een keer heeft gewassen.
V: Hoe vaak is het gebeurd dat jullie samen in bad/douche hebben gezeten?
A: Ik heb zelf het idee dat het hele gebeuren ongeveer een jaar heeft geduurd. [4]
V: Hij ging met zijn hand in jouw pyjama. Hoe ging dat?
A: Hij ging eerst met zijn hand onder mijn bh. Hij ging voelen met zijn hand.
V: Wat deed hij met zijn hand in jouw broek?
A: Hij voelde met zijn hand aan mijn schaamlippen. Wat er ook nog een keer is gebeurd in bed is dat hij over mijn onderbroek heen met zijn hand over mijn geslachtsdeel heeft gewreven. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
Ik heb twintig keer samen met mijn minderjarige dochter [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) onder de douche gestaan. Ik heb haar lichaam toen gewassen. Dit hield in dat ik haar haar benen, haar rug, haar billen en haar borsten waste. Bij het wassen van haar benen ging ik met mijn hand tussen haar benen omhoog en heb ik eenmalig haar schaamstreek aangeraakt. Ik werd daar opgewonden van. Zij duwde mijn hand toen weg. Ik kreeg wel eens een erectie als wij samen in de badkamer waren. Zij zat dan in bad en ik stond onder de douche. Voornoemde handelingen zijn voor de zomer van 2007 begonnen en in de zomer van 2008 was het voorbij. Ik heb in diezelfde periode meerdere malen bij [slachtoffer] in bed gelegen. Ik heb toen mijn handen op haar rug en haar buik gehad. [6]
Verdachte heeft in een schriftelijke verklaring, die hij aan de politie heeft overhandigd, het volgende geschreven:
Ik wil samenvattend zeggen dat ik volledig de grens ben overgegaan die ik als vader had moeten betrachten. Ik kan en wil niet ontkennen dat bij de bad- en douchemomenten ik vaker seksueel opgewonden was. [7]
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is. Aangeefster heeft concreet en gedetailleerd verklaard over het misbruik door verdachte. Zij heeft daarbij ook aangegeven dat zij zich bepaalde dingen niet meer kon herinneren. De rechtbank heeft geen aanwijzingen om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster.
Seksueel binnendringen
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte met zijn vinger tussen haar schaamlippen zat. Verdachte heeft over dat moment verklaard dat hij tijdens het wassen met zijn hand tussen de benen van aangeefster omhoog is gegaan en daarbij de schaamstreek van aangeefster heeft aangeraakt. Zowel aangeefster als verdachte verklaren consistent over het daarop volgende moment dat aangeefster de hand van verdachte heeft weggeslagen. Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte op dat moment tegen haar zou hebben gezegd dat hij wilde voelen of zij al vruchtbaar is, hetgeen erop duidt dat verdachte ook de intentie had om bij aangeefster binnen te dringen. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het brengen van een vinger tussen de schaamlippen juridisch kan worden gekwalificeerd als het seksueel binnendringen van het lichaam.
Nu de rechtbank de verklaring van verdachte mede betrekt in het bewijs van het primair ten laste gelegde, kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Van schending van de unus testis-regel (“één getuige is geen getuige”) is dan ook geen sprake.
Ontuchtige handelingen
De rechtbank overweegt dat het blijkens de wetsgeschiedenis en vaste jurisprudentie bij ontuchtige handelingen gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Het gaat daarbij zowel om de aard als de intentie van de handelingen. Of een handeling kan worden gekwalificeerd als seksueel en strijdig met de sociaal-ethische norm hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval en de context waarin handelingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de hierna bewezenverklaarde handelingen (het brengen van de vinger tussen de schaamlippen en het betasten/aanraken van de borsten, schaamstreek en billen) naar hun aard kunnen worden aangemerkt als seksuele handelingen. De rechtbank neemt in haar overweging mee dat verdachte ook zelf heeft verklaard dat hij seksueel opgewonden werd. Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat de bewezenverklaarde handelingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen.
Periode
De rechtbank gaat uit van de verklaring van aangeefster, inhoudende dat het misbruik is begonnen toen zij 13 jaar was en gestopt is toen zij 15 jaar was. Het misbruik heeft volgens aangeefster ongeveer een jaar geduurd. Voornoemde punten tezamen maken dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het misbruik heeft plaatsgevonden op meerdere tijdstippen die liggen in de periode van 1 januari 2007 tot 12 juni 2009.
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het tegen zich aantrekken van het lichaam van aangeefster (derde gedachtestreepje) en het masturberen in de nabijheid van aangeefster (vierde gedachtestreepje). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het tegen zich aantrekken van het lichaam van aangeefster is de rechtbank van oordeel dat het niet duidelijk is of deze handeling heeft te gelden als een ontuchtige handeling bezien in de context van de feiten en omstandigheden van de situatie. De rechtbank denkt hierbij aan het moment in de slaapkamer waarbij verdachte en aangeefster beide kleding droegen en verdachte aangeefster op het bed naar zich toe zou hebben getrokken. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om deze handeling bewezen te verklaren.
Ten aanzien van het masturberen constateert de rechtbank dat aangeefster dat niet heeft gezien en ook niet heeft geweten dat verdachte masturbeerde in haar aanwezigheid, waardoor dit onderdeel niet als ontuchtige handeling kan worden aangemerkt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 12 juni 2009 te Veenendaal met zijn minderjarige dochter [slachtoffer] , geboren op [1994] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en
- het betasten/aanraken van de borsten en schaamstreek en billen van die [slachtoffer] op en onder de kleding.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld twee bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting, voor zover de reclassering dat nodig acht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de oudheid van het feit. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen heeft voor verdachte voor wat betreft zijn werk, zijn woning, zijn gezondheid en zijn gezin. De verdediging heeft derhalve bepleit dat er moet worden gezocht naar een andere strafmodaliteit.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende de periode van een jaar schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter, dat mede bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Dat seksueel binnendringen bestond daarin dat verdachte zijn vinger tussen de schaamlippen van het slachtoffer heeft gebracht. Door het adequate handelen van het slachtoffer is er geen sprake geweest van een verder stadium van seksueel binnendringen. Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een jaar meermalen schuldig gemaakt aan het betasten van de intieme delen van zijn dochter. Verdachte heeft als vader misbruik gemaakt van het natuurlijke overwicht dat hij had op zijn dochter. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, nu hij als vader bij uitstek een veilige omgeving voor zijn kind zou moeten creëren. De door verdachte gepleegde handelingen getuigen daar totaal niet van en hebben er juist voor gezorgd dat zijn dochter zich thuis kwetsbaar, onveilig en onbeschermd voelde. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring volgt ook dat het misbruik een grote impact op het leven van aangeefster heeft gehad en nog steeds heeft. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt verdachte dit alles bijzonder kwalijk.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 oktober 2021;
- een reclasseringsadvies van 23 september 2021, uitgebracht door Reclassering Nederland.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij geen relevante recidive heeft. Dit werkt niet strafverzwarend, maar ook niet strafverlagend.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag. In de visie van de reclassering zijn interventies of toezicht dan ook niet nodig. De rechtbank begrijpt uit het advies en de toelichting van verdachte ter zitting dat verdachte al vrijwillig op zoek is gegaan naar hulp. Verdachte heeft ook aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat hij daar baat bij heeft en gemotiveerd is deze hulpverlening voort te zetten.
Strafoplegging
Voor het overtreden van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht zijn geen oriëntatiepunten van het LOVS. De rechtbank kijkt daarom naar straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, waarbij de rechtbank zich realiseert dat de relevante feiten en omstandigheden in elke zaak uniek en soms lastig te vergelijken zijn. Tevens heeft de rechtbank gekeken naar de richtlijnen van het openbaar ministerie. De richtlijn voor het aanraken van borsten en billen en het aanraken van het geslachtsdeel over de kleding is een gevangenisstraf van 3 tot 12 maanden. De richtlijn voor het ontuchtig aanraken van de naakte geslachtsdelen en vaginaal of binnendringen anders dan met een geslachtsdeel is een gevangenisstraf van 12 tot 36 maanden gevangenisstraf.
De rechtbank komt op basis van al het voorgaande tot de conclusie dat er geen andere straf kan volgen dan een gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte een flinke waarschuwing moet krijgen in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank koppelt hier in lijn met het advies van de reclassering geen bijzondere voorwaarden aan. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 41.946,81. Dit bedrag bestaat uit € 26.946,81 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, nu er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en het door verdachte gepleegde strafbare feit.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat behandeling van de vordering leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding, nu uit het rapport van de Vluchtheuvel blijkt dat het slachtoffer niet alleen klachten heeft als gevolg van het misbruik, maar ook van andere problemen (zoals pestgedrag). Het is daarom onduidelijk welk gedeelte van de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van de gedragingen van verdachte. Nu dit rechtstreekse verband tussen het ten laste gelegde en de schade zonder nadere toelichting niet kan worden vastgesteld, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel dient de vordering te worden afgewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze vergoeding kan worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde psychische schade heeft opgelopen. Om deze vergoeding toe te kennen is een causaal verband vereist tussen het ontstaan van de psychische schade en het gepleegde strafbare feit. De benadeelde dient daartoe een voldoende concrete onderbouwing aan te voeren, waaruit naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat op grond van de onderbouwing van de vordering kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] rechtstreeks psychische schade heeft opgelopen door het bewezenverklaarde feit. In de stukken die aan de vordering ten grondslag liggen en als producties zijn toegevoegd wordt het verband gelegd tussen de psychische klachten van de benadeelde partij en het seksueel misbruik. Het causale verband is daarmee naar het oordeel van de rechtbank gegeven.
Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Op basis van al het voorgaande acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 redelijk en billijk.
De gevorderde immateriële schade komt daarmee gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 10.000,00. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 juni 2009 tot de dag van volledige betaling. Voor het resterende deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
De materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 26.946,81 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit € 9.931,78 aan medische kosten (behandelingen, zorgverzekering en medicijnen), € 713,15 aan reiskosten en € 16.301,88 aan gederfde inkomsten.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat [slachtoffer] medische kosten heeft moeten maken als gevolg van het seksueel misbruik door haar vader is uit de onderbouwing van de vordering voldoende vast komen te staan. Uit de overgelegde producties volgt namelijk dat het seksueel misbruik onderwerp is geweest van de diverse behandelingen die zij heeft gevolgd. Ook volgt uit de producties dat zij zorgkosten (inclusief medicatie) heeft moeten maken voor die behandelingen, welke niet volledig vergoed zijn door de zorgverzekeraar. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering voor toewijzing vatbaar is.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten overweegt de rechtbank dat een deel van de reiskosten blijkens de onderbouwing verband houden met het ondergaan van psychische behandelingen. Het gaat om een bedrag van € 335,26. Nu de benadeelde partij deze kosten in redelijkheid heeft kunnen maken en de hoogte van die kosten redelijk is, komen deze ingevolge art. 6:107 lid 1 BW en art. 6:96 lid 2 aanhef en onder a BW voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht de gevorderde reiskosten voor toewijzing vatbaar.
De beoordeling van het gevorderde bedrag aan gederfde inkomsten en de reiskosten die gemaakt zijn ten behoeve van de bedrijfsarts/re-integratie levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de rechtbank van oordeel is dat dit punt nadere bewijsvoering behoeft, gelet op de betwisting van de verdediging en de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij op dit punt. Voor de nadere bewijsvoering is in het strafgeding geen plaats. De benadeelde partij is in dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk.
De opgevoerde reiskosten met betrekking tot een bezoek aan de advocaat en aan Slachtofferhulp Nederland van in totaal € 33,22 zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 361, zesde lid, Sv kan de verdachte echter wel worden verwezen in deze door de benadeelde partij gemaakte kosten. Op die grond liggen deze kosten wel voor toewijzing gereed.
De gevorderde materiële schade wordt in totaal toegewezen voor een bedrag van € 10.267,04 De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 juni 2009 tot de dag van volledige betaling. Voor het resterende deel van de gevorderde materiële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.267,04 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juni 2009 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 136 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op € 33,22.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van zes maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 20.267,04;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2009 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 33,22;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 20.267,04 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2009 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 136 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Falkmann, voorzitter, mrs. A.J. Reitsma en E.C. Ruinaard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2021. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 12 juni 2009 te Veenendaal, althans in Nederland, met (zijn minderjarige dochter) [slachtoffer] , geboren op [1994] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/ brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/aanraken van de borst(en) en/of vagina en/of schaamstreek en/of billen van die [slachtoffer] (op en/of onder de kleding) en/of
- het lichaam van die [slachtoffer] tegen zijn, verdachtes, lichaam en/of zijn, verdachtes, (stijve/harde) geslachtsdeel aantrekken en/of
- zich aftrekken/masturberen terwijl die [slachtoffer] zich in de nabijheid van verdachte en/of in dezelfde ruimte bevond;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 12 juni 2009 te Veenendaal, althans in Nederland, met (zijn minderjarige dochter) [slachtoffer] , geboren op [1994] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten meermalen, in elk geval eenmaal (telkens)
- het betasten/aanraken van de borst(en) en/of vagina en/of schaamstreek en/of billen van die [slachtoffer] (op en/of onder de kleding) en/of
- het lichaam van die [slachtoffer] tegen zijn, verdachtes, lichaam en/of zijn, verdachtes, (stijve/harde) geslachtsdeel aantrekken en/of
- zich aftrekken/masturberen terwijl die [slachtoffer] zich in de nabijheid van verdachte en/of in dezelfde ruimte bevond;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 november 2020, genummerd PL0900-2019136879, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 48. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen worden zakelijk weergegeven.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 6 februari 2019, pagina 1.
3.Een proces-verbaal van aangifte van 6 februari 2019, pagina 4.
4.Een proces-verbaal van aangifte van 6 februari 2019, pagina 5.
5.Een proces-verbaal van aangifte van 6 februari 2019, pagina 7.
6.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 17 november 2021.
7.Een schriftelijk bescheid, bijlage 1 bij het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 45.