ECLI:NL:RBMNE:2021:5833

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
9134350
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en ontbinding van overeenkomst in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van onbetaalde facturen van de gedaagde, die een overeenkomst met de eiseres had gesloten voor het leveren van diverse elektrische installaties en ICT-diensten. De eiseres stelt dat de gedaagde zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen door twee deelfacturen niet te betalen, ondanks meerdere sommaties. De gedaagde heeft de overeenkomst op 17 juni 2020 ontbonden en stelt dat hij niets meer verschuldigd is, maar juist een vordering op de eiseres heeft. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden en dat de eiseres recht heeft op betaling van de openstaande facturen. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiseres tot betaling van € 7.260,00 en de wettelijke rente toe, evenals de proceskosten. De vordering van de gedaagde in reconventie wordt afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is voor zijn schadeclaim.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9134350 AC EXPL 21-947 MW/51409
Vonnis van 1 december 2021
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J.M. van Lint,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.T. Somohardjo, D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 maart 2021 met 30 producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 5 producties;
- de mondelinge behandeling op 2 november 2021, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een bedrijf dat actief is in [.] , waarbij diverse elektrische installaties en ICT aan elkaar worden gekoppeld. De installaties die gekoppeld kunnen worden, zijn bijvoorbeeld installaties van licht, verwarming, inbraakbeveiliging, brandbeveiliging, zonne-energie-installaties, klimaatbeheersing, energiemeters, windkrachtmeters, lichtinstallaties, computers en netwerken van computers en installaties, camerasystemen, bewegingsmelders, intercom en videoprojectors.
2.2. Partijen zijn in 2019 een overeenkomst aangegaan, waarbij is afgesproken dat [eiseres] tegen betaling de woning van [gedaagde] van diverse [.] voorziet.
2.3.
In februari 2019 zijn zij voor het eerst met elkaar in contact gekomen. Partijen hebben herhaaldelijk met elkaar overlegd over de omvang van de opdracht. [gedaagde] zou ook zelf materiaal leveren en zelf werkzaamheden verrichten. Op 14 november 2019 heeft er een bespreking tussen partijen plaatsgevonden en is een eerste offerte doorgenomen. Op 15 november 2019, 18 november 2019 en 19 november 2019 zijn vervolgens ook offertes gestuurd door [eiseres] naar [gedaagde] .
2.4.
In de middag van 18 november 2019 heeft er telefonisch overleg tussen [eiseres] en [gedaagde] plaatsgevonden naar aanleiding van een offerte van 15 november 2019. Afgesproken is dat bepaalde zaken en werkzaamheden die op de offertes staan door [gedaagde] zelf geleverd en verricht zouden worden. Zonder de zaken en werkzaamheden die [gedaagde] zelf zou leveren en zou verrichten, zou het eindtotaal uitkomen op een bedrag van € 15.000,00.
2.5.
In de e-mail van 18 november 2019 om 21.45 uur is door [eiseres] wederom een offerte, waarbij de zaken en werkzaamheden die [gedaagde] zelf zou leveren en verrichten nog niet van de offerte waren gehaald, aan [gedaagde] gestuurd. In de begeleidende mail heeft [eiseres] aangegeven dat de opdrachtbevestiging € 15.000,00 zou zijn.
2.6.
Op 19 november 2019 om 10.18 uur heeft [gedaagde] per e-mail gereageerd op [eiseres] , waarin onder meer het volgende staat: “
Ok, kom maar op. Vooralsnog uitgaan van opdrachtsomvang 15k vind ik prima.” Diezelfde dag om 13.17 uur heeft [eiseres] een aangepaste en definitieve offerte gemaild naar [gedaagde] , met een offertebedrag van € 15.464,92 exclusief BTW (€ 18.712,53 inclusief BTW).
2.7.
Op 19 november 2019 om 17.54 uur heeft [eiseres] per e-mail de opdrachtbevestiging aan [gedaagde] gestuurd, waarbij op de eerste pagina het volgende staat:

Aanvulling tov offerte
• Het nu afgesproken bedrag voor de opdracht is € 15.000,=. Dit bedrag wijkt af van de originele offerte. In week 50-2019 wordt bekeken of dit bedrag toereikend is of moet worden aangepast. De op dat moment nog te betalen termijnen worden vervolgens op het eventueel nieuwe bedrag aangepast.”
Op de tweede pagina van de opdrachtbevestiging staat het volgende:

Bedragen
• Wij bieden u dit Smart Home project aan voor de prijs inclusief BTW van € 18.150,00.*
* De prijs exclusief BTW bedraagt €15.000,00, de hierin begrepen BTW is € 3.150,00.
Op 10 december 2019 heeft [gedaagde] de geprinte versie van de opdrachtbevestiging ondertekend en aan [eiseres] overhandigd.
2.8.
Partijen zijn overeengekomen dat zou worden gefactureerd volgens de 30/30/30/10-regeling: 30% vooruit, 30% bij aanvang installatiewerkzaamheden, 30% bij oplevering en ingebruikstelling en 10% na de serviceronde (en uiterlijk twee maanden na oplevering).
2.9.
Op 19 november 2019 heeft [eiseres] tevens de eerste aanbetalingsnota van 30% ter hoogte van € 5.445,00 aan [gedaagde] gestuurd, die door [gedaagde] op 20 november 2019 is betaald. Op 2 maart 2020 heeft [eiseres] de tweede deelfactuur van 30% ter hoogte van € 5.445,00 aan [gedaagde] gestuurd. Deze factuur is ook door [gedaagde] betaald.
2.10.
Op 14 april 2020 heeft [eiseres] de derde deelfactuur van 30% (in verband met oplevering en ingebruikstelling), met factuurnummer 2638, ter hoogte van € 5.445,00, aan [gedaagde] verstuurd.
2.11.
Op 15 april 2020 zijn er werkzaamheden verricht in de woning van [gedaagde] , maar de factuur is door [gedaagde] niet betaald. Per brief van 21 mei 2020 en e-mail van 25 mei 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een betalingsherinnering gestuurd voor deze deelfactuur.
2.12.
Op 2 juni 2020 heeft [gedaagde] een e-mail, met als onderwerp “
Ingebrekestelling RE: Deelfactuur 2638 voor uw Smart Home project”, naar [eiseres] gestuurd. Hierin stelt hij [eiseres] in gebreke en sommeert hij [eiseres] onder meer om binnen drie werkdagen te bevestigen dat zij de opdracht conform offerte afrondt en om een onderbouwing van de uren te geven. Ook geeft [gedaagde] aan dat de [.] een aantal gebreken vertoont.
2.13.
[eiseres] heeft op 3 juni 2020 per e-mail op [gedaagde] gereageerd en geeft onder meer aan dat hij het project op een juiste manier wil afronden, dat hij wil langskomen om nog een paar uitstaande items te kunnen afronden en dat hij met [gedaagde] naar de lijst van uren wil kijken. [gedaagde] heeft op 4 juni 2020 telefonisch aan [eiseres] laten weten dat hij dit niet wil en hij heeft aan [eiseres] gevraagd aan te geven waarom een gesprek op locatie volgens haar nodig was.
2.14.
Op 12 juni 2020 heeft [eiseres] per e-mail als reactie gegeven dat het werk nog niet volledig is opgeleverd, maar dat zij door [gedaagde] niet in staat wordt gesteld om de vermeende gebreken te onderzoeken dan wel te herstellen. Daarnaast geeft [eiseres] aan dat na betaling van de vierde deelfactuur nog enkele werkzaamheden zullen worden verricht.
2.15.
Op 17 juni 2020 heeft [gedaagde] per e-mail aan [eiseres] laten weten dat hij de overeenkomst ontbindt.
2.16.
Op 15 juli 2020 heeft [eiseres] de laatste eindfactuur van 10%, met factuurnummer 2703, ter hoogte van € 1.815,00, alsook een betaalherinnering van de vorige deelfactuur, aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft ook deze factuur onbetaald gelaten. Per e-mail van 30 juli 2020 en 21 augustus 2020 is [gedaagde] wederom gesommeerd om de openstaande deelfacturen, met factuurnummer 2638 en 2703, te betalen.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen
tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 7.260,00, vermeerderd met rente en (na)kosten.
3.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van deze vordering dat [gedaagde] zijn verplichtingen
uit de overeenkomst niet is nagekomen door de deelfacturen van 14 april 2020 en 15 juli
2020 met een totaalbedrag van € 7.260,00, ondanks meerdere sommaties, onbetaald te laten.
[eiseres] maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente, nu [gedaagde] in verzuim is geraakt,
en de buitengerechtelijke kosten, nu [eiseres] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van het gevorderde, met
veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [gedaagde] is van mening dat hij [eiseres] niets
(meer) verschuldigd is.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.805,30, vermeerderd met rente en (na)kosten.
3.5.
[gedaagde] beroept zich er op dat hij de overeenkomst op 17 juni 2020 rechtsgeldig heeft ontbonden en dat hij [eiseres] niets meer verschuldigd is, maar juist een vordering van € 1.805,30 heeft op [eiseres] . [gedaagde] stelt dat [eiseres] hooguit € 12.584,70 aan materiaal en arbeid heeft geleverd en dat hij daarvoor al € 10.890,00 heeft betaald en dat hij bovendien schade heeft geleden. Hij begroot de (aanvullende) schade op € 3.000,00 tot € 3.500,00. Volgens [gedaagde] is zijn vordering op [eiseres] daarom € 1.805,30.
3.6.
[eiseres] betwist dat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Ook
betwist [eiseres] de (omvang van de) gestelde schade.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Het staat vast dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond
waarvan [eiseres] materialen levert en werkzaamheden verricht en [gedaagde] gehouden is
daarvoor te betalen. Partijen verschillen echter nog van mening over welke prijs zij hebben
afgesproken: was dit € 15.000,00 inclusief of exclusief BTW? Verder discussiëren zij over
de vraag of [eiseres] haar verplichtingen naar behoren is nagekomen en – in het verlengde
daarvan – of [gedaagde] gehouden is om de deelfacturen (met factuurnummers 2638 en 2703)
aan haar te betalen. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
De afgesproken prijs
4.2.
Allereerst ligt dus de vraag voor of partijen een totaalbedrag van € 15.000,00
inclusiefof
exclusiefBTW zijn overeengekomen. Partijen hebben voor het sluiten van de
overeenkomst herhaaldelijk contact gehad over het totaalbedrag van de opdracht, waarbij
is gesproken over bedragen zowel inclusief als exclusief BTW. Uiteindelijk zijn
partijen tot overeenstemming gekomen, zoals is vastgelegd in de opdrachtbevestiging, die [eiseres] op 19 november 2019 om 17.54 uur per e-mail naar [gedaagde] heeft gestuurd en die door [gedaagde] is geprint en ondertekend op 10 december 2019. Voor de vraag wat partijen zijn overeengekomen, komt het daarom aan op deze opdrachtbevestiging.
4.3.
Van belang is dan dat hierin op de eerste bladzijde staat dat het afgesproken bedrag voor de opdracht € 15.000,00 is. Op de tweede pagina staat een prijs exclusief BTW van € 15.000,00 en een prijs inclusief BTW van € 18.150,00. Deze tekst op de tweede bladzijde is op zichzelf duidelijk. [eiseres] beroept zich hier ook op. Volgens [gedaagde] moet er van worden uitgegaan dat er een bedrag van € 15.000,00 inclusief BTW is overeengekomen, omdat hij op de eerste bladzijde expliciet een paraaf heeft gezet bij € 15.000,00. Hij stelt dat hij daarmee heeft willen aangeven dat hij met dit bedrag akkoord gaat. De zinsnede over BTW op de tweede bladzijde van de opdrachtbevestiging was volgens [gedaagde] niet goed leesbaar. Deze argumenten slagen echter niet. Naar het oordeel van de kantonrechter is doorslaggevend dat [gedaagde] de tweede bladzijde heeft ondertekend: [eiseres] heeft daaruit mogen afleiden dat [gedaagde] instemde met € 15.000,00
exclusiefBTW. Een paraaf op de bladzijde daarvoor doet daar onvoldoende aan af. [eiseres] heeft wel erkend dat het stuk over BTW op de tweede bladzijde van de (door [gedaagde] ) geprinte versie voor [gedaagde] mogelijk niet goed leesbaar was. Volgens haar kwam dit doordat de zinssnede in de kleur groen was weergegeven. Dit brengt echter geen verandering in het voorgaande. Voldoende gebleken is namelijk dat de zinsnede op de papieren versie op zich wel leesbaar was. Bovendien is onweersproken dat dit in de digitale versie voor [gedaagde] zeker duidelijk leesbaar moet zijn geweest, dit is ook te zien in het stuk dat als productie 6 bij de dagvaarding is gevoegd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat partijen een totaalbedrag van € 15.000,00 exclusief BTW zijn overeengekomen.
Deelfactuur met factuurnummer2638
4.4.
Het staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat de betaling zou plaatsvinden
volgens de 30/30/30/10-regeling. De zaak gaat in de kern om de laatste twee termijnen.
4.5.
Eerst speelt dan de vraag of de oplevering en ingebruikstelling heeft plaatsgevonden,
zodat de derde deelfactuur opeisbaar is geworden. [eiseres] stelt dat zij op 15 april 2020
afrondende werkzaamheden in de woning van [gedaagde] heeft verricht. Zij is van mening
dat hiermee het werk is opgeleverd, een leverancier moest alleen nog wat apparatuur
instellen en er moesten nog wat dingen aan [gedaagde] worden uitgelegd, maar alle fysieke
arbeid was gedaan. [gedaagde] heeft betwist dat het werk is opgeleverd.
4.6.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Gebleken is dat de Algemene Voorwaarden voor
Installatiewerk voor Consumenten van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen. In
artikel 12 lid 2 van deze algemene voorwaarden staat dat het werk als opgeleverd wordt
beschouwd wanneer de consument de installatie in gebruik neemt. Tijdens de zitting heeft
[gedaagde] verklaard dat hij de installatie in gebruik heeft genomen en dat hij alleen de
Raspberry Pi niet heeft ontvangen. Onvoldoende gesteld of gebleken is echter dat het
ontbreken van dit onderdeel ingebruikneming van de installatie en dus oplevering in de weg
heeft gestaan. De kantonrechter komt daarom tot de conclusie dat de installatie in gebruik
genomen is en als opgeleverd kan worden beschouwd. Daarbij wordt er van uitgegaan dat
deze op 15 april 2020 heeft plaatsgevonden. Van een andere datum is namelijk niet gebleken.
Dit betekent dat de vordering met betrekking tot de derde deelfactuur opeisbaar is geworden.
4.7.
[gedaagde] heeft het verweer gevoerd dat hij de factuur niet hoeft te betalen, omdat
hij de overeenkomst heeft ontbonden op 17 juni 2020. Naar het oordeel van de kantonrechter
gaat dit echter niet op. Onvoldoende gebleken is dat sprake is geweest van tekortkomingen
aan de zijde van [eiseres] die de ontbinding rechtvaardigen. [gedaagde] stelt in de eerste plaats
dat [eiseres] onvoldoende inzicht heeft gegeven in de financiële afwikkeling, door niet volgens
afspraak iedere veertien dagen een urenspecificatie te overleggen. [eiseres] heeft de afspraak
echter gemotiveerd betwist en ook dat zij onvoldoende inzicht zou hebben gegeven.
[gedaagde] heeft vervolgens niet onderbouwd hoe deze afspraak er volgens hem exact uit
heeft gezien. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat deze afspraak is gemaakt.
Daarom staat ook niet vast dat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van haar
verplichtingen uit de overeenkomst.
4.8.
[gedaagde] heeft ter zitting nog aangevoerd dat sprake is van enkele gebreken aan de
[.] . [gedaagde] heeft gewezen op de in de ingebrekestelling van 2 juni 2020
genoemde gebreken. Tijdens de zitting heeft hij de gebreken echter niet verder onderbouwd.
In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] deze gebreken bovendien niet ten grondslag
gelegd aan zijn stelling dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [eiseres] . Volgens
vaste rechtspraak moet de partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende
feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze doen dat voor de rechter duidelijk is
welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk
is waartegen zij zich dient te verweren (vgl. HR 23 oktober 1992,
ECLI:NL:HR:1992:ZC0729,
NJ1992/814 en HR 8 januari 1999,
ECLI:NL:HR:1999:ZC2810 ,
NJ1999/342). De rechter heeft slechts te letten op de feiten
waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele
omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert
niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept (vgl. HR
10 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1176,
NJ1994/686). Naar het oordeel van de
kantonrechter heeft [gedaagde] al met al onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van
gebreken aan de [.] die de ontbinding rechtvaardigen.
4.9.
De overeenkomst is dus niet rechtsgeldig ontbonden. Dit betekent dat de vordering
van [eiseres] tot betaling van de factuur met nummer 2638 kan worden toegewezen.
Deelfactuur met factuurnummer 2703
4.10.
Ten aanzien van de vierde deelfactuur met factuurnummer 2703 in verband met het
verlenen van service speelt eveneens de vraag of deze opeisbaar is geworden.
4.11.
Het staat vast dat [eiseres] de service niet heeft verleend. [eiseres] heeft in haar e-mail
van 12 juni 2020 te kennen gegeven dat er nog enkele werkzaamheden in het kader van
de laatste deelfactuur verricht dienen te worden. De vraag is of [gedaagde] , ondanks dat
[eiseres] als eerste moet presteren, toch gehouden is om de factuur die [eiseres] in verband met
de servicewerkzaamheden heeft gestuurd, te betalen. In dat verband is van belang dat [eiseres]
een beroep heeft gedaan op de onzekerheidsexceptie van artikel 6:263 BW: volgens [eiseres]
had zij een goede grond om te vrezen dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting niet zou
nakomen en mocht zij haar verplichting om de laatste werkzaamheden uit te voeren,
opschorten. [gedaagde] heeft immers duidelijk te kennen gegeven geen facturen meer aan
[eiseres] te betalen. Bovendien heeft [eiseres] op 3 juni 2020, naar aanleiding van de
ingebrekestelling van [eiseres] , aangegeven te willen langskomen om de uitstaande items af te
ronden en naar de urenlijst van [gedaagde] te kijken. [gedaagde] heeft dit toen afgehouden.
Hiermee heeft hij [eiseres] in de weg gestaan de werkzaamheden alsnog te verrichten. Hij
heeft vervolgens ten onrechte een beroep gedaan op ontbinding van de overeenkomst. Naar
het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] gelet op deze gang van zaken haar
servicewerkzaamheden in redelijkheid kunnen opschorten op grond van artikel 6:263 BW.
Dit betekent dat zij nakoming kan vorderen van [gedaagde] . [gedaagde] is gehouden de
vierde deelfactuur te betalen, waarop [eiseres] de overeengekomen service zal moeten
verlenen. Ter zitting heeft [gedaagde] aangegeven niet bereid te zijn verder te gaan
met [eiseres] , maar dit bevrijdt [gedaagde] niet van zijn betalingsverplichting. [gedaagde]
moet de vierde deelfactuur dus ook betalen.
Conclusie
4.12.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] tot betaling van € 5.445,00 en
€ 1.815,00 toe.
4.13.
De daarover verschuldigde wettelijke rente wordt ook toegewezen, nu dit niet is weersproken, dit vanaf respectievelijk 28 april 2020 en 29 juli 2020.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.14.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten
voor een bedrag van € 375,00. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor
buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is
ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu
niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is
gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In
dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016,
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • salaris advocaat € 622,00 (2 punten x tarief € 311,00);
  • griffierecht € 507,00;
  • kosten dagvaarding € 87,61;
Totaal € 1.216,61.
4.16.
De nakosten zullen worden begroot op de manier zoals in de beslissing is
weergegeven.
In reconventie
4.17.
[gedaagde] stelt in reconventie dat hij een vordering van € 1.805,30 op [eiseres] heeft.
Uit wat hiervoor is overwogen blijkt echter al dat dit niet opgaat: er is geen sprake van een
rechtsgeldige ontbinding. De vordering in reconventie wordt afgewezen. Ten overvloede
overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] de aanvullende schade die hij als gevolg van de
tekortkoming van [eiseres] stelt te hebben geleden, onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft
geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij deze schade heeft geleden of zal lijden.
4.18.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat € 155,50 (0,5 x 1 punt x tarief € 311,00);
Totaal € 155,50.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen
€ 7.260,00, vermeerderd met een bedrag van € 36,50 aan wettelijke rente tot en met
20 augustus 2020, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de
dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot
de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.216,61;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
  • € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan;
  • de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot
de uitspraak van dit vonnis begroot op € 155,50;
5.8.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van mr. W.E.M. Maas, de griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021 en ondertekend door mr. J.W. Wagenaar, rolrechter.