4.3.1.De bewijsmiddelen
De woning van verdachte is op 6 november 2012 doorzocht, verbalisant [verbalisant 1] beschrijft zijn bevindingen als volgt:
Op dinsdag 6 november 2012 bevond ik mij in de woning [adres 2] te [plaatsnaam] . (…) Tijdens de verdere doorzoeking ter inbeslagneming werden de volgende aan de Opiumwet te relateren goederen inbeslaggenomen.
zwarte tas houdende 2 plastic zakken hennep slaapkamer
15 ½ pillen, wit in zakje dressoir huiskamer
plak hash dressoir huiskamer
9 x blauwe pillen opschrift love (in plastic zakje) keukenblok linker bovenla
2 x blauwe pillen opschrift love (los op schaaltje) hoge kast in woonkamer
zakje met wit poeder idem
(…) (…)
De inbeslaggenomen zwarte tas met hennep, aangetroffen in de woning van verdachte, is aan een forensische test onderworpen. Verbalisant [verbalisant 2] beschrijft in een proces-verbaal van 10 november 2012 zijn bevindingen als volgt:
Proces-verbaalnummer: PL0940 2012012596-61
Op 10 november 2012 testte ik een 6-tal Cannabisproducten. Deze zijn afkomstig uit een tweetal zakken, welke door collega’s werden aangetroffen tijdens een onderzoek in een woning. Totaal zag ik dat het hier 4,76 kg droge henneptoppen betrof. (…)Ik ben bij de aanpak van ruim 900 hennepkwekerijen betrokken geweest, en ben derhalve ervaren genoeg, om de test te mogen afnemen. De Cannabistest werd uitgevoerd, door gebruik te maken van ampullen ten behoeve van het testen van Cannabisproducten. (…) Middels deze verkleuring werd bevestigd dat het om hennepplanten, dan wel delen of producten daarvan ging, en wel van het soort cannabis. Ik zag tevens aan de kleur, en het uiterlijk, en rook aan de geur, van deze Cannabisprodukten, dat het delen van hennepplanten waren, van het soort Cannabis.
De overige inbeslaggenomen verdovende middelen, aangetroffen in de woning van verdachte, zijn eveneens aan een forensische test onderworpen. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] beschrijven in een proces-verbaal van 14 november 2012 hun bevindingen als volgt:
Proces-verbaalnummer: PL0981 2012012596-66
Op woensdag 14 november 2012 werd door de afdeling Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres de [adres 2] te [plaatsnaam] . De aangeboden partij bestond uit:
-
188,76 gram inclusief verpakking bruin, samengeperste substantie.
goednummer 761858
-
0,65 gram (netto) wit poeder verpakt in gripzakje.
goednummer 761890
[SIN AAFM0484NL]
-
3,80 gram (netto) pillen (16 stuks), kleur: wit, verpakt in gripzak.
goednummer 761772
[SIN AAFM0485NL]
-
0,60 gram (netto) pillen (2 stuks), kleur: blauw, ruitvormig, voorzien van diepdruklogo “love” onverpakt.
goednummer 761850
[SIN AAFM0483NL]
-
2,67 gram (netto) pillen (9 stuks), kleur: blauw, ruitvormig, voorzien van diepdruklogo “love”, verpakt in folie.
goednummer 761846
[SIN AAFM0486NL]
Softdrugs goednummer 761858
De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj (…).
Het Nederlands Forensisch Instituut (‘NFI’) heeft de overige inbeslaggenomen verdovende middelen tevens nader onderzocht en relateert hierover het volgende:
SIN AAFM0484NL – bevat cocaïne
SIN AAFM0486NL – bevat MDMA
SIN AAFM0485NL – bevat amfetamine
SIN AAFM0483NL – bevat MDMA
Bewijsoverweging
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat op verschillende plekken in de woning van verdachte, zowel harddrugs als softdrugs, zijn aangetroffen. De verklaring van verdachte dat de tas met hennep buiten haar medeweten om, precies de nacht voor het aantreffen van die tas, in haar slaapkamer is neergelegd door [medeverdachte] , acht de rechtbank niet aannemelijk geworden nu deze geen steun vindt in het dossier. De rechtbank stelt vast dat de aangetroffen verdovende middelen op zichtbare plekken verspreid door de gehele woning van verdachte – en dus binnen haar machtssfeer – lagen, en leidt hieruit af dat zij wetenschap had van de aanwezigheid van deze verdovende middelen.
Ter terechtzitting is tussen de officier van justitie en de raadsman consensus ontstaan over het feit dat de inbeslaggenomen 15 ½ witte pillen, niet de afslankpillen van verdachte betreffen. Zo is door verdachte verklaard dat haar afslankpillen in een potje zaten en zijn de inbeslaggenomen pillen aangetroffen in een gripzakje. Nu hierover tussen procespartijen geen discussie bestaat, acht de rechtbank nader onderzoek naar de afslankpillen niet nodig.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de (contante) inkomsten en uitgaven van verdachte en naar aanleiding van dat onderzoek een vermogensvergelijking (eenvoudige kasopstelling) gemaakt. Uit de vermogensvergelijking blijkt dat verdachte in de periode van 19 december 2011 tot 4 juli 2012 € 2.930,- meer contant heeft gestort dan heeft opgenomen. Verder blijkt uit het betreffende proces-verbaal dat verdachte per week ongeveer € 200,00 gestort kreeg door het UWV en maandelijks ongeveer € 129,00 huursubsidie en € 62,00 zorgtoeslag ontving. Zij betaalde maandelijks een zorgpremie van ongeveer € 110,00 en ongeveer € 370,00 huur.
Uit een uitdraai van de RDW (‘Rijksdienst voor het Wegverkeer’) blijkt dat een Volkswagen Scirocco sinds 2 november 2012 op naam van verdachte staat.
Verdachte verklaart over deze auto dat zij € 10.000,- heeft opgenomen van haar spaarrekening om daarvan een nieuwe auto te kopen. De aankoop van de auto en het herstel van de schade-auto kostte bij elkaar tegen de € 10.000,-.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Als op grond van de bewijsstukken in het dossier geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf kan toch bewezen worden verklaard dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van zo’n aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de volgens verdachte alternatieve herkomst van het voorwerp. Om vervolgens bewezen te verklaren dat sprake is van witwassen, moet uit de resultaten van dat onderzoek blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het ten laste gelegde voorwerp een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bewijsoverweging
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict bevat. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of er een gegrond vermoeden bestond dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft witgewassen. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend voor wat betreft het geldbedrag van € 2.930,- en de contante betaling van € 10.000,- voor de Volkswagen Scirocco. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte in de betrokken periode een beperkt inkomen heeft en tegelijkertijd contante uitgaven doet die daarmee niet zijn te verantwoorden.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van deze geldbedragen.
Verklaringen verdachte
Contante geldbedrag van € 2.930,-
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij over contant geld kon beschikken doordat [medeverdachte] haar regelmatig contant geld uit de kas van zijn [onderneming 2] gaf. Dit geld kreeg zij voor boodschappen of om haar rekeningen mee af te betalen.
Volkswagen Scirocco
Verdachte heeft verklaard dat zij de Volkswagen Scirocco heeft betaald met geld verkregen uit een erfenis. Zij zou een bedrag van € 10.000,- van haar moeder hebben ontvangen ergens in 2010, begin 2011. Dit bedrag zou zij in twee delen hebben gestort op haar rekening.
De rechtbank overweegt het volgende over de verklaringen van verdachte. Verdachte heeft eerder bij de politie verklaard dat haar partner [medeverdachte] niet over veel – contant – geld beschikte. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zij over contant geld kon beschikken door de inkomsten uit de [onderneming 2] van [medeverdachte] acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat – bij monde van de raadsman – is gesteld dat de kasopstelling niet bruikbaar zou zijn voor het bewijs vanwege het feit dat deze een te korte periode zou omvatten. In dit kader heeft de raadsman aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat verdachte al eerder over contant geld kon beschikken. De rechtbank volgt dit niet. De kasopstelling beslaat een periode van half december 2011 tot aan 4 juli 2012. In de periode voorafgaand aan 4 april 2012 zijn geen opvallende mutaties op de rekening van verdachte waargenomen. De rechtbank leidt hieruit af dat in die periode geen relevante contante stortingen en opnames zijn gedaan. De rechtbank verwerpt het verweer.
De verklaring van verdachte dat zij de € 10.000,- uit een erfenis heeft gekregen acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek naar de gestelde alternatieve herkomst van het geld gedaan. Zo heeft het Openbaar Ministerie de gegevens van de moeder, bekend bij de Belastingdienst, opgevraagd. Uit deze gegevens blijkt dat de moeder van verdachte in de periode van 2008 tot februari 2013 geen erfenis of schenking bij de Belastingdienst heeft opgegeven. Daarnaast is de moeder van verdachte als getuige gehoord. Moeder en verdachte verklaren verschillend over het moment van schenking/ontvangst van de erfenis. Zo heeft moeder verklaard dat zij de erfenis begin 2012 aan verdachte zou hebben geschonken, terwijl verdachte verklaart dat zij die in 2010, begin 2011, zou hebben ontvangen. Documenten over de erfenis zijn er niet. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat de Volkswagen Scirocco pas op 2 november 2012 op naam van verdachte is gezet. Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte onaannemelijk.
Op basis van het voorgaande kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben en dus kan worden gesteld dat er sprake is van geld ‘afkomstig uit enig misdrijf’. De rechtbank acht daarmee het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
De lease- en borgbetaling(en) aan [onderneming 1] B.V.
Op basis van het dossier en de verklaringen van verdachte is vast komen te staan dat verdachte samen met haar partner [medeverdachte] bij het leasebedrijf van dhr. [A] is geweest. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende duidelijk is wat het precieze aandeel van verdachte bij de betalingen is geweest en heeft daarom niet de overtuiging bekomen dat verdachte zelf de lease- en borgbetalingen heeft verricht. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat later een bedrag van € 15.000,- door de leasemaatschappij op de rekening van de [onderneming 2] van [medeverdachte] is teruggestort. Om voornoemde redenen zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het witwassen van de geldbedragen van € 4.026,- (aan leasebetalingen) en € 15.000,- (aan borgbetaling).