ECLI:NL:RBMNE:2021:5803

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
16/659857-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting via valse voorwendselen en internetcontact

Op 29 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw uit Utrecht, die werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting. De verdachte en haar mededader hebben het slachtoffer, via een website waar een 'suikeroom' werd gezocht, misleid door te beweren dat de verdachte gedwongen in de prostitutie werkte en grote schulden had. Hierdoor heeft het slachtoffer in totaal meer dan € 47.000,00 aan hen overgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededader valse namen hebben gebruikt en het slachtoffer hebben bewogen tot het overmaken van geld door een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en verplicht haar om het bedrag van € 47.000,00 als schadevergoeding aan het slachtoffer terug te betalen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk door de officier van justitie was gevorderd. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen, met uitzondering van een deel dat niet in causaal verband stond met de oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659857-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 juli 2021 en 15 november 2021.
Op 15 november 2021 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen mr. W. Van Vliet, die door verdachte gemachtigd was haar ter zitting te vertegenwoordigen, naar voren heeft gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] .

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat zij betrokken is bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat zij:
in de periode van 1 februari 2016 tot en met 26 juni 2017 te Baarn samen met (een) ander(en) meermalen [benadeelde] heeft opgelicht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman gaat ervan uit dat de rechtbank van oordeel zal zijn dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Omdat verdachte bij de rechter-commissaris heeft bekend dat zij het tenlastegelegde feit heeft gepleegd en geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar enkel opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken:
- de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris van 22 februari 2018; [1]
- de aangifte van [benadeelde] van 26 juni 2017. [2]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 februari 2016 tot en met 26 juni 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam te weten ‘ [valse naam 1] ’ en ‘ [valse naam 2] ’ en telkens van een valse hoedanigheid en telkens door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot telkens de afgifte van een geldbedrag van totaal ongeveer 47.000,- euro), hebbende verdachte en haar mededader met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- valse namen gebruikt in hun contacten met die [benadeelde] en
- bij die [benadeelde] de indruk gewekt dat zij, verdachte, grote schulden had en in een woning werd vastgehouden en gedwongen in de prostitutie werkte (om die schulden terug te betalen) en
- gesteld dat die [benadeelde] haar, verdachte, kon vrijkopen -zodat zij, verdachte, niet meer voor haar baas in de prostitutie hoefde te werken en dat zij, verdachte, in traumaverwerking kon gaan en aan haar, verdachtes, toekomst kon denken en aan een toekomst met die [benadeelde] kon denken en
- gesteld dat zij, verdachte, een bepaald traject inging en hiervoor in een andere woning kwam te wonen en ging verhuizen en voor een nieuwe woning een borgsom moest betalen en
- gesteld dat haar, verdachtes, moeder ernstig ziek was en zou te komen overlijden en zij, verdachte geen geld voor de begrafenis van haar moeder had, waardoor die [benadeelde] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie houdt hierbij rekening met de ernst van het feit, het tijdsverloop en
het blanco strafblad van verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, maar te kiezen voor een andere strafmodaliteit. Tevens verzoekt de raadsman om bij de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat het gaat om een oude zaak en dat deze zaak, mede door een artikel in de krant, al veel impact heeft gehad op verdachte en haar omgeving.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf op van 200 uren. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij dat doet.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het oplichten van [benadeelde] .
Laatstgenoemde is via een website, waar een ‘ [website] ’ werd gezocht, met verdachte in contact gekomen. Vervolgens hebben verdachte en haar mededader op zeer geraffineerde en gevoelloze wijze misbruik gemaakt van de bij hen bekende kwetsbaarheid van het slachtoffer en de bij het slachtoffer opgewekte gevoelens van verliefdheid en genegenheid in de richting van verdachte. Zij hebben [benadeelde] grote geldbedragen over laten maken door hem onder meer voor te houden dat verdachte gedwongen in de prostitutie werkte, dat zij grote schulden had en dat [benadeelde] haar vrij kon kopen.
Strafverzwarend acht de rechtbank dat de bewezen verklaarde oplichting plaatsvond in samenwerking met een mededader en dat verdachte geenszins heeft stilgestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer. Zo heeft het slachtoffer zijn auto’s verkocht en is hij schulden aangegaan, in de veronderstelling dat hij met verdachte een toekomst kon opbouwen nadat hij haar had vrijgekocht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die
in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting . Het LOVS geeft ten aanzien van fraude, waarbij de
rechtbank aansluiting zoekt, bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00 als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 5 maanden of een taakstraf.
Bij het weergegeven oriëntatiepunt is geen rekening gehouden met strafverzwarende
omstandigheden.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 28 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten en sinds het bewezenverklaarde niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen.
8.3.3
De overschrijding van de redelijke termijn
Een verdachte heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn om te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Die termijn begint te lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem of haar vervolging wordt ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de zitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak van de rechtbank binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. Verdachte is op 21 november 2017 aangehouden. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, zijn inmiddels dus ruim vier jaren verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaren oplevert. De rechtbank zal daar in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
8.3.4
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is een taakstraf een passende strafmodaliteit. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank in de eerste plaats acht geslagen op straffen die gewoonlijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank sterk rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel, gelet op het tijdsverloop, niet aan de orde. Zonder schending van de redelijke termijn zou de oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf gezien de ernst van de feiten passend en geboden zijn, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 200 uren opleggen, met aftrek voor de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en heeft een bedrag van € 47.000,00 gevorderd. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade en ziet op geleden schade ten gevolge van de oplichting. Achter de vordering is een document gevoegd, waarin de schade wordt opgesomd die is ontstaan aan de woning alwaar een hennepkwekerij gevestigd was, tot een bedrag van in totaal € 4.860,70.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van € 47.000,00 van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie vordert de vordering geheel toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman wijst er op dat het niet redelijk is om verdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het bedrag van € 47.000,00, omdat zij vermoedelijk geen cent van het bedrag heeft gezien. Om die reden verzoekt de raadsman om het bedrag te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het door verdachte onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding van € 47.000,00 toewijsbaar en, gelet op de in het dossier opgenomen stukken, die hiervoor als bewijsmiddelen zijn weergegeven, voldoende onderbouwd. Dat verdachte mogelijk geen voordeel zou hebben genoten uit het bewezenverklaarde is geen reden tot matiging van het bedrag tot schadevergoeding. Bij het toekennen van een schadevergoeding gaat het immers om het vaststellen van het bedrag dat iemand aan schade heeft geleden en niet om het voordeel dat (een van) de dader(s) daarvan heeft gehad.
De rechtbank wijst de vordering voor zover deze ziet op het bedrag van € 4.860,70 af. Dit
deel van de vordering ziet op geleden schade naar aanleiding van een hennepkwekerij op de
[adres] te [plaats] . De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband met de ten laste gelegde oplichting ontbreekt.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 47.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2017 tot de dag van volledige betaling. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met haar mededader hoofdelijk aansprakelijk, zodat de vordering tot het totale bedrag hoofdelijk wordt toegewezen. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan
verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 47.000,00, te vermeerderen met voormelde wettelijke rente. Als door verdachte of haar mededader niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 270 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte of haar mededader aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
Benadeelde partij [benadeelde]
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toe tot het bedrag van € 47.000,00 (zegge: zevenenveertigduizend euro), geheel bestaande uit materiële schade, waarvoor de verdachte met haar mededader hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat
  • € 47.000,00 (zegge: zevenenveertigduizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2017 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 270 dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of haar mededader aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
  • wijst af de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] voor zover die ziet op het aanvullende deel van € 4.860,70 en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ten aanzien van de afgewezen vordering gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mrs. M.E. Falkmann en A.A.T. Werner, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 november 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 februari 2016 tot en met 26 juni 2017 te Baarn en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door (telkens) het aannemen van een valse naam te weten ‘
[valse naam 1] ’ en/of ‘ [valse naam 2] ’ en/of ((telkens) van een valse hoedanigheid en/of (telkens) door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of (telkens) door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot (telkens) de afgifte van een geldbedrag van (totaal) (ongeveer) 47.000,- Euro, in elk geval van enig goed, hebbende en/of zijnde zij, verdachte en / of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid
(telkens)
- een of meer valse na(a)m(en) gebruikt in haar/hun contact(en) met die [benadeelde] en/of
- bij die [benadeelde] de indruk gewekt en/of geteld dat zij, verdachte, grote schulden had en/of in een woning werd vastgehouden en/of gedwongen in de prostitutie werkte (om die schulden terug te betalen) en/of
- gesteld dat die [benadeelde] haar, verdachte, kon vrijkopen -zodat zij, verdachte, niet meer voor haar baas in de prostitutie hoefde te werken en/of dat zij, verdachte, in traumaverwerking kon gaan en/of aan haar, verdachte’s, toekomst kon denken en/of aan een toekomst met die [benadeelde] kon denken en/of
- gesteld dat zij, verdachte, een bepaald traject inging en hiervoor in een andere woning kwam te wonen en/of ging verhuizen en voor de/een nieuwe woning een borgsom moest betalen en/of
- gesteld dat haar, verdachte’s, moeder ernstig ziek was en zou te komen overlijden en zij, verdachte geen geld voor de begrafenis van haar moeder had, waardoor die [benadeelde] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n).
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2018, betreffende de getuige [verdachte] .
2.Proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde] d.d. 26 juni 2017, p. 2075-2084 van het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 januari 2018, genummerd 2016377059 van het onderzoek 03Brazos, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 3119.