ECLI:NL:RBMNE:2021:5802

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
21/1584
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot persoonsgegevens op grond van de AVG en de afwijzing van een dwangsomverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Financiën, vertegenwoordigd door de directeur Particulieren. De eiser had een verzoek ingediend op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om inzage in zijn persoonsgegevens die door de verweerder aan Woningstichting Leusden (WSL) waren verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in een eerder besluit het verzoek van eiser had afgewezen en dat het bezwaar tegen deze afwijzing gedeeltelijk was afgewezen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser recht heeft op inzage in zijn persoonsgegevens en dat de verweerder niet voldoende had aangetoond dat er geen andere persoonsgegevens waren dan diegene die al waren verstrekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder ten onrechte geen inzage had gegeven in de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 van 25 augustus 2017, die pas bij het verweerschrift was verstrekt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de inzage in deze verklaring, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat de verklaring inmiddels was verstrekt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser geen recht had op een dwangsom, omdat de verweerder tijdig had gereageerd op de ingebrekestelling van eiser.

De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De Minister van Financiën, namens deze, de directeur Particulieren, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Baarslag en mr. A. Kramer).

Procesverloop

In het besluit van 23 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) afgewezen.
Bij beschikking van 3 november 2020 heeft verweerder het verzoek van eiser om betaling van een dwangsom vanwege overschrijding van de beslistermijn afgewezen.
In het besluit van 12 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk afgewezen en het bezwaar tegen de dwangsombeschikking geheel afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vooraf
1. Eiser woont samen met zijn partner [A] in een huurhuis van Woningstichting Leusden (WSL). Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in augustus 2017 ten onrechte een Verklaring geregistreerd inkomen over het jaar 2016 van eiser heeft verstrekt aan WSL. Verweerder heeft destijds de klacht van eiser daarover gegrond verklaard. Eiser vermoedt dat verweerder vaker zonder wettelijke grondslag gegevens over zijn inkomen heeft verstrekt aan WSL. Eiser heeft daarom op 7 juli 2020 gevraagd, aangevuld op 26 oktober 2020, om kopieën van alle verzoeken om informatie over zijn huishouden die door WSL aan de verweerder zijn verstrekt van 2014 tot op heden. Ook wenst hij kopieën van alle documenten (formulieren, verklaringen, notities) die verweerder vanaf 2014 in het kader van de verzoeken om informatie aan WSL heeft verstrekt. Ook wil hij de transscripties van de telefoongesprekken tussen de WSL en verweerder over de periode vanaf 2014.
Besluitvorming verweerder
2. Verweerder heeft na de gehele afwijzing van de aanvraag van eiser in het primaire besluit, in het bestreden besluit alsnog een overzicht van (bepaalde) persoonsgegevens van eiser verstrekt. Verweerder heeft in het bestreden besluit een overzicht van het verzamelinkomen van eiser van de jaren 2012 t/m 2019 (bijlage 1) en een overzicht van de verstrekte gegevens aan WSL in verband met de inkomensafhankelijke huurverhoging van 2014 t/m 2020 opgenomen (bijlage 2). Ook is een telefoonnotitie verstrekt van het gesprek tussen WSL en verweerder van 24 augustus 2017. Verweerder heeft het bezwaar tegen de dwangsombeschikking ongegrond verklaard.
3. Bij het verweerschrift heeft verweerder een aangepaste versie van bijlage 2 opgenomen en vernummerd als bijlage 18. Verweerder heeft aan bijlage 18 toegevoegd, in afwijking van de oorspronkelijke bijlage 2 en in reactie op wat eiser in zijn beroepsgronden had aangevoerd, dat het gaat om verstrekte gegevens “
aan WSL”.
4. Daarnaast heeft verweerder bij het verweerschrift een kopie van de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 gevoegd als bijlage 19. Deze verklaring van 25 augustus 2017 had verweerder van eiser zelf ontvangen tijdens de klachtenprocedure in 2017. In het bestreden besluit was volgens verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met deze van eiser ontvangen verklaring.
5. Eiser heeft op 16 augustus 2021 een schriftelijke reactie ingediend naar aanleiding van het verweerschrift. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat het hem nog gaat om de beroepsgronden die hij heeft aangevoerd in deze reactie. De rechtbank beoordeelt deze hierna.
Is de titel en opmaak van bijlage 18 correct?
Standpunt eiser
6.1
Eiser voert aan dat de titel van bijlage 18 - ondanks de aanpassing dat het gegevens betreft die zijn verstrekt aan WSL - nog steeds te weinig gedetailleerd is. De bijlage vermeldt namelijk niet dat het gaat om een ‘mogelijke’ inkomensafhankelijke huurverhoging en evenmin op grond waarvan de persoonsgegevens aan WSL zijn verstrekt. Ook is de opmaak van het document niet in orde. Zo ontbreekt onder meer het logo van verweerder en een pagina-aanduiding. Daarnaast zou bijlage 19 ook in bijlage 18 moeten worden opgenomen, en niet als losse bijlage.
Standpunt verweerder
6.2
Verweerder geeft aan dat het apart verstrekken van bijlage 19 het meest overzichtelijk is. Bijlage 18 is namelijk een uitdraai van het digitale systeem waarmee gegevens met woningcorporaties worden uitgewisseld en bijlage 19 is een aparte brief. Daarom heeft verweerder deze documenten apart van elkaar opgenomen.
Oordeel rechtbank
6.3
De rechtbank overweegt dat eiser op grond van de AVG recht heeft om op de hoogte gebracht te worden van de verwerkingen van zijn persoonsgegevens. Op zo’n manier dat eiser kennis kan nemen van zijn gegevens, kan controleren of de gegevens juist zijn en of deze gegevens rechtmatig worden verwerkt. [1] Op grond van artikel 15, eerste lid en sub c van de AVG, dient de ontvanger van de persoonsgegevens ook duidelijk te zijn.
6.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het verweerschrift ambtshalve bijlage 2 (nu bijlage 18) bij het bestreden besluit heeft aangepast. Verweerder heeft aan de titel van de bijlage toegevoegd dat WSL de ontvanger van de persoonsgegevens van eiser is. De rechtbank oordeelt dat uit de tekst van het bestreden besluit en de aard van het verzoek van eiser van 7 juli 2020 al voldoende duidelijk was – dus ook al voor deze toevoeging – dat WSL de ontvanger van deze persoonsgegevens van eiser was. Verweerder was daarom op grond van de AVG niet gehouden om dit ook in de titel van de bijlage op te nemen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op dit punt niet ondeugdelijk was.
6.5
De rechtbank dient vervolgens de opmaak van bijlage 18 te beoordelen omdat eiser aanvoert dat dit document niet voldoet aan de eisen die de AVG stelt (zie punt 6.1). De rechtbank stelt vast dat uit het bijlage 18 voldoende duidelijk blijkt welke persoonsgegevens van eiser zijn verstrekt aan WSL. Verweerder is daarom op grond van de AVG niet gehouden – anders dan dat eiser stelt – om meer details op te nemen in de titel. Ook is verweerder op grond van de AVG niet gehouden om een andere opmaak te hanteren of om bijlage 19 op te nemen in bijlage 18. Het doel van de AVG is onder meer dat eiser kennis kan nemen van zijn persoonsgegevens en deze kan controleren en dat is met het verstrekken van deze twee documenten het geval. De wijze waarop verweerder dat heeft gedaan, is voldoende duidelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het overzicht van de persoonsgegevens volledig?
Standpunt eiser
7.1
Eiser stelt dat verweerder mogelijk meerdere keren in de periode 2014 tot en met 2020 – dus niet alleen in 2017 – Verklaringen van geregistreerd inkomen van eiser heeft verstrekt aan WSL. Eiser vermoedt dit onder meer omdat WSL al vóór 2017 de beschikking had over zijn BSN-nummer terwijl hij deze niet had gegeven aan WSL. De stelling van verweerder dat er niet meer documenten zijn aangetroffen, vindt eiser daarom niet geloofwaardig. Eiser wil de gegevens ontvangen en opgenomen zien in het overzicht van bijlage 18.
Verweerder stelt voorts dat er vervolgverklaringen in de zin van artikel 7:253 van het Burgerlijk wetboek (BW) ontbreken in het overzicht van bijlage 18 terwijl WSL aan eiser heeft verteld dat die wel zijn gevraagd aan verweerder. Ook dit wijst erop dat verweerder geen inzage heeft gegeven in alle persoonsgegevens van eiser. Verweerder dient deze gegevens ook op te nemen in het overzicht van bijlage 18. Eiser heeft er zitting toegelicht dat WSL de vervolgverklaring in de maanden juni, juli of augustus zou hebben gevraagd aan verweerder. Omdat dit niet strookt met de data van bijlage 18, is het niet goed mogelijk dat bijlage 18 deze persoonsgegevens al bevat.
Ten slotte stelt eiser dat de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 van eiser zoals deze door verweerder is verstrekt aan WSL ook in het overzicht van bijlage 18 moet worden opgenomen.
Standpunt verweerder
7.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht hoe hij heeft gezocht naar de persoonsgegevens van eiser. Bij verweerder worden inkomende brieven gescand en gekoppeld aan het betreffende BSN-nummer. Als verweerder in reactie daarop een brief verzendt, wordt een scan van de verzonden brief daaraan gekoppeld. Het kan voorkomen dat dit wordt vergeten. Verweerder heeft gezocht welke brieven/dossiers zijn aangemaakt op het BSN-nummer van eiser. Als er brieven van/aan WSL zijn die betrekking hebben op eiser, dan hadden deze in beginsel op deze manier gevonden moeten worden.
Verweerder stelt dat hij niet meer persoonsgegevens van eiser heeft aangetroffen dan hij bij het verweerschrift heeft verstrekt. Verweerder twijfelt er niet aan dat hij in augustus 2017 de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 van eiser heeft verstrekt aan WSL, maar heeft daar in het archief geen kopieën van aangetroffen (buiten de kopie die verweerder van eiser zelf heeft ontvangen). Verweerder kan deze daarom niet verstrekken aan eiser of in het overzicht van bijlage 18 opnemen.
Verweerder heeft daarnaast geen reden om aan te nemen dat er in meerdere jaren – los van het jaar 2017 – Verklaringen geregistreerd inkomen van eiser aan WSL zijn verstrekt. De informatie-uitwisseling met woningcorporaties gaat namelijk via het digitale portal waarvan een uitdraai is verstrekt in bijlage 18. Via dit digitale portal worden huishoudverklaringen en vervolgverklaringen met woningcorporaties uitgewisseld. Verweerder heeft de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 abusievelijk verstrekt aan WSL omdat er in plaats van een verzoek via het portal een brief van WSL was ontvangen. Er is volgens verweerder geen reden om aan te nemen dat dit vaker is gebeurd. Bijlage 18 zou ook vervolgverklaringen in de zin van artikel 7:253 van het BW kunnen bevatten, maar dat kan verweerder niet met zekerheid zeggen.
Oordeel rechtbank
7.3
De rechtbank dient te beoordelen of het aannemelijk is dat er meer persoonsgegevens zijn dan verweerder aan eiser heeft gegeven. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat degene die stelt dat er méér persoonsgegevens moeten zijn, nadat het bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk dient te maken dat er wel meer persoonsgegevens dienen te zijn. [2]
7.4
De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting voldoende heeft toegelicht op welke manier hij heeft gezocht naar eisers persoonsgegevens. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemaakt dat hij niet meer gegevens heeft kunnen vinden dan hij nu heeft verstrekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze toelichting van verweerder te twijfelen. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of – ondanks de geloofwaardige verklaring van verweerder – eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er meer persoonsgegevens zijn dan verweerder stelt.
Verklaringen geregistreerd inkomen
7.5
De rechtbank oordeelt dat ook al bestrijdt verweerder niet dat de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 is verstrekt aan WSL in augustus 2017, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder dit document nog steeds in zijn bezit heeft. Verweerder hoeft daarom op grond van de AVG de inhoud ervan niet in bijlage 18 op te nemen. De AVG heeft immers betrekking op de bestaande persoonsgegevens en niet van persoonsgegevens die er in het verleden wel zijn geweest maar er nu niet meer zijn.
7.6
De rechtbank oordeelt voorts dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in weerwil van zijn mededeling beschikt over Verklaringen van geregistreerd inkomen van eiser die zijn verstrekt aan WSL in andere jaren dan 2017. De enkele stelling van eiser dat WSL al vóór 2017 de beschikking had over het BSN-nummer van eiser, is daarvoor niet voldoende. Het BSN-nummer kan immers ook op een andere manier in het bezit van WSL zijn gekomen. Gezien de toelichting die verweerder heeft gegeven op de zoekslag en de uitleg over het portal, heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder wel degelijk over aan WSL verzonden Verklaringen van geregistreerd inkomen beschikt.
7.7
Verweerder heeft in bijlage 19 bij het verweerschrift de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 van 25 augustus 2017 opgenomen die verweerder van eiser zelf had ontvangen tijdens de klachtenprocedure in 2017. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen inzage heeft gegeven (in de persoonsgegevens) in deze brief. Verweerder heeft dit pas bij het verweerschrift gedaan en toegelicht dat er bij het bestreden besluit ten onrechte geen rekening was gehouden met de van eiser ontvangen verklaring. De rechtbank oordeelt dat verweerder de brief in ieder geval bij het bestreden besluit had moeten betrekken en niet pas bij het verweerschrift. De beroepsgrond slaagt daarom voor dit deel. Omdat de brief alsnog is verstrekt als bijlage 19 bij het verweerschrift, blijven de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Vervolgverklaringen
7.8
Eiser voert aan dat er vervolgverklaringen in de zin van artikel 7:253 van het BW moeten zijn die verweerder aan WSL heeft verstrekt en die verweerder ten onrechte niet heeft opgenomen in bijlage 18. De rechtbank overweegt dat ook op grond van artikel 7:253 van het BW verwacht kan worden dat er vervolgverklaringen zijn aangevraagd als eiser bezwaar maakt – zoals hij stelt te hebben gedaan – tegen de jaarlijkse huurverhoging van zijn huis. Desalniettemin oordeelt de rechtbank dat beide zaken niet voldoende zijn om aannemelijk te maken dat verweerder beschikt over deze gegevens maar niet inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten verstrekt waaruit dat blijkt. Het is immers nog steeds mogelijk dat WSL de vervolgverklaringen toch niet heeft gevraagd aan verweerder of dat deze niet zijn verstrekt door verweerder. Gelet daarop en de toelichting van verweerder op de zoekslag en het portal oordeelt de rechtbank dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er vervolgverklaringen zijn bij verweerder waar verweerder nu geen inzicht in heeft gegeven.
Conclusie
7.9
Uit het hiervoor overwogene volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer Verklaringen van geregistreerd inkomen en volgverklaringen zijn dan verweerder aan eiser heeft gegeven. Omdat dit niet aannemelijk is gemaakt, hoeft verweerder deze gegevens ook niet op te nemen in het overzicht van bijlage 18. Voor wat betreft de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 die verweerder van eiser zelf had ontvangen, geldt dat verweerder daar pas bij het verweerschrift inzage in heeft gegeven in plaats van bij het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt daarom gedeeltelijk.
Dient verweerder een dwangsom te betalen?
8.1
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte het verzoek om betaling van de dwangsom heeft afgewezen. Verweerder had na de ontvangen ingebrekestelling van eiser op 9 oktober 2020 niet nog twee weken mogen wachten met het nemen van het bestreden besluit. Verweerder is te laat met het nemen van het bestreden besluit en gaat te makkelijk om met de wettelijke termijnen.
8.2
Verweerder stelt dat hij tijdig binnen twee weken na de ingebrekestelling op 23 oktober 2020 een besluit heeft genomen. Verweerder is daarom geen dwangsom verschuldigd.
8.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 9 oktober 2020 de ingebrekestelling van eiser heeft ontvangen en op 23 oktober 2020 een besluit genomen. Verweerder heeft daarmee tijdig binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling een besluit genomen. Daarom heeft eiser op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb geen recht op een dwangsom. Ook al heeft verweerder in eerste instantie niet binnen vier weken gereageerd op het AVG-verzoek van eiser van 7 juli 2020, dat heeft niet tot gevolg dat verweerder een dwangsom verschuldigd is. Dat is op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb alleen zo als verweerder niet binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling van 9 oktober 2020 een besluit had genomen, en dat is wel het geval.
8.4
Eiser stelt dat hij op 19 augustus 2020 een brief heeft gestuurd aan verweerder om hem aan te manen om spoedig te reageren op zijn AVG-verzoek van 7 juli 2020. Verweerder stelt dat hij deze brief pas op 9 oktober 2020 heeft ontvangen, gezamenlijk met de ingebrekestelling. Los van de vraag of deze brief inhoudelijk zou kunnen kwalificeren als een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Awb, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de datumstempel van 9 oktober 2020 die de postdienst van verweerder er op heeft gezet. Dat eiser zich kan herinneren dat hij op 19 augustus 2020 de brief heeft verstuurd, is niet voldoende om dit in twijfel te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Dient de partner van eiser een afzonderlijk AVG-verzoek in te dienen?
9.1
Eiser stelt dat zijn partner ten onrechte een afzonderlijk verzoek op grond van de AVG heeft moeten indienen bij verweerder. Verweerder had eiser moeten toestaan om gezamenlijk, namens hem en zijn partner, een AVG-verzoek doen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn partner geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit dat verweerder op haar AVG-verzoek heeft genomen.
9.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze gang van zaken in beginsel de standaardprocedure is bij AVG zaken omdat het gaat om persoonsgegevens. Het is eventueel aan de rechtbank om beroepsprocedures samen te voegen.
9.3
De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van deze beroepsgrond door de rechtbank omdat de partner van eiser van verweerder een besluit op haar AVG-verzoek heeft ontvangen. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
9.4
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder eiser wel had kunnen toestaan om ook namens zijn partner een AVG-verzoek te doen. Verweerder had eiser om een machtiging kunnen vragen op grond van artikel 2:1 van de Awb en had één besluit kunnen nemen voor eiser en zijn partner.
Conclusie
10.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij geen inzage is gegeven in de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 van 25 augustus 2017. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand, omdat eiser deze Verklaring geregistreerd inkomen alsnog heeft ontvangen bij het verweerschrift.
10.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10.3
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De te vergoeden reiskosten van eiser voor het bijwonen van de zitting stelt de rechtbank vast op € 13,94 (zijnde de met 9292.nl berekende kosten van openbaar vervoer 2e klas).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is nagelaten om inzage te geven in de Verklaring geregistreerd inkomen 2016 van 25 augustus 2017;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 13,94.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. van der Vos, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1278.