ECLI:NL:RBMNE:2021:5779

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
16.310103.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een vuurwapen en vuurwapenbezit

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 december 2020 in Nieuwegein een vuurwapen heeft getoond en daarmee een andere persoon heeft bedreigd. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 19 oktober 2021, waar de officier van justitie, mr. A.M.C.V. Fellinger, en de raadsman van de verdachte, mr. P.F. Emmelot, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van twee feiten: bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte de bedreiging met een vuurwapen bewezen, evenals het bezit van een vuurwapen en munitie. De verdachte heeft bekend dat hij het vuurwapen en de munitie voorhanden had, maar betwistte dat hij het wapen op de aangever had gericht.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank heeft ook beslist dat het in beslag genomen vuurwapen en de munitie aan het verkeer zullen worden onttrokken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.310103.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. P.F. Emmelot, advocaat te Nieuwegein, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 5 december 2020 te Nieuwegein [slachtoffer] heeft bedreigd door een vuurwapen op hem te richten of aan hem te tonen;
feit 2: op 5 december 2020 te Nieuwegein een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde ook wettig en overtuigend te bewijzen, zij het dat verdachte zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt stelt dat hij zijn vuurwapen niet heeft gericht op dan wel getoond aan [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1:
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 5 december 2020, inhoudende het volgende:
Op 5 december 2020 stond ik met vrienden op straat te Nieuwegein. Op een gegeven moment zag ik een jongeman aan komen lopen. Toen hij bij onze groep stond vroeg hij aan [A] om een sigaret. Ik hoorde dat [A] tegen de jongeman nee zei. Ik zag en hoorde dat de jongen boos werd. Ik hoorde de jongen schelden. Ik zag dat de jongen wegliep. Kort daarna liep hij toch weer onze kant op en zei tegen mij dat we niet over hem moesten praten. Toen hoorde ik de jongen zeggen: "wil je lachen, wil je lachen?" Ik zag dat hij een pistool uit zijn nektasje haalde en het pistool rechts langs zijn heup en been hield. Ik zag dat de loop van het pistool mijn kant op wees. [2]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 5 december 2020, inhoudende het volgende:
Op zaterdag 5 december 2020 zag ik een persoon langs ons lopen. Ik zag dat de jongen zich vervolgens omdraaide en terug liep in onze richting. Ik draaide vervolgens direct weer om, en zag een zwart pistool in zijn rechterhand. Ik zag dat de loop van het pistool in de richting wees van de vriend van [A] en [B] . [3]
Bewijsoverweging
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] volgt dat verdachte op 5 december 2020 een vuurwapen aan aangever heeft getoond en op hem heeft gericht. Dat verdachte enkel zijn hand op het vuurwapen heeft gehouden maar het vuurwapen niet heeft getoond, zoals verdachte op de zitting heeft verklaard, gelooft de rechtbank niet. Niet alleen [slachtoffer] en [getuige] hebben hierover gelijkluidend verklaard; ook andere aanwezigen hebben tegenover de politie verklaard dat zij een wapen hebben gezien en dat verdachte dit heeft gericht op [slachtoffer] .
De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd.
Feit 2:
Verdachte heeft bekend dat hij op 5 december 2020 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. De verdediging heeft de rechtbank ook niet verzocht om verdachte van dit feit vrij te spreken. Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering hoeft de rechtbank de bewijsmiddelen in dat geval niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft voor het bewijs de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 oktober 2021 [4] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2021, betreffende het onderzoek naar en de categorisering van het bij verdachte aangetroffen vuurwapen en munitie. [5]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1: op 5 december 2020 te Nieuwegein [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en aan hem te tonen;
Feit 2: op 5 december 2020 te Nieuwegein een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Ekol, model Volga, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III, te weten 15 scherpe patronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de 47 dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast kan een fors deel aan voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Ernst van de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft op 5 december 2020 op zeer lichtzinnige wijze een vuurwapen aangeschaft. Dezelfde avond heeft verdachte [slachtoffer] met dat wapen bedreigd. Deze bedreiging heeft plaatsgevonden in het openbaar in aanwezigheid van vijf andere personen. Uit de aangifte en de getuigenverklaringen blijkt dat niet alleen [slachtoffer] geschrokken is van de bedreiging, maar ook de personen die daarbij aanwezig waren. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij [slachtoffer] op deze manier angst heeft aangejaagd. Behalve de impact die een bedreiging met een wapen heeft op hem, tast dit soort feiten ook het veiligheidsgevoel van de samenleving in zijn geheel aan. Daarnaast heeft verdachte zich op 5 december 2020 schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een pistool (het wapen waarmee verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd) en munitie. Het bezit van een dergelijk wapen brengt het risico met zich dat hiermee op lichtzinnige wijze mee wordt omgegaan, wat ook daadwerkelijk is gebeurd op 5 december 2020.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 13 september 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten als de onderhavige is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 25 april 2021, opgemaakt door D. Martens-Knevel, GZ-psycholoog. Daarin staat onder meer het volgende.
Verdachte lijdt aan een persisterende aanpassingsstoornis en een stoornis in het alcoholgebruik (matig). Er bestaat een verband tussen de gebrekkige copingvaardigheden en de psychische stoornis van verdachte en de tenlastegelegde feiten. Vanwege de gebrekkige copingvaardigheden van verdachte in combinatie met de verlaagde frustratietolerantie door de aanpassingsstoornis en de verminderde controle doordat hij alcohol had gedronken, was hij in deze situatie, waarin de stress dermate hoog opliep, niet in staat anders te reageren dan hij deed, namelijk dreigen met zijn wapen. En hoewel het alcoholgebruik zeer waarschijnlijk een luxerende rol heeft gespeeld in het tenlastegelegde, kan verdachte dat volledig worden toegerekend, omdat hij van het effect van het gebruik van alcohol (piekeren, boosheid) had kunnen weten, aangezien hij eerder onder invloed van alcohol meer ging piekeren en sneller boos werd. Tegelijkertijd heeft verdachte volgens de psycholoog beperkte andere copingvaardigheden om toe te passen wanneer hij zich kwetsbaar en gespannen voelt dan het drinken van alcohol. Om die reden wordt geadviseerd om feit 1 in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en feit 2 volledig aan hem toe te rekenen.
Volgens de psycholoog zou verdachte adequate copingvaardigheden moeten aanleren en anders moeten leren omgaan met emoties om het recidiverisico te verminderen. Daarbij is het belangrijk dat verdachte stopt met het drinken van alcohol op momenten wanneer hij zich niet goed voelt en de spanning oploopt. Geadviseerd wordt een reclasseringstoezicht en een poliklinische behandeling in de forensische zorg (gedurende 6 tot 12 maanden) op te leggen als voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 18 oktober 2021, opgemaakt door A. Oppelaar, reclasseringswerker. Daaruit volgt dat de polikliniek van Inforsa, op basis van het intakegesprek met verdachte, de afname van een risicotaxatieinstrument en multidisciplinair overleg, geen aanwijzingen zag voor factoren die behandeld zouden moeten of kunnen worden. Het recidiverisico wordt door Inforsa als laag ingeschat en om die reden kunnen er geen adequate behandeldoelen worden gesteld. Uit het reclasseringsrapport volgt ook dat verdachte tijdens zijn contact met de reclassering wisselend is in zijn houding ten aanzien van het alcoholgebruik. In een gesprek op 7 januari 2021 liet verdachte wel probleembesef zien ten aanzien van zijn alcoholgebruik, terwijl hij in het kader van het schorsingstoezicht aangaf geen probleem of verslaving te hebben. De reclassering constateert verder dat verdachte zijn afspraken in het kader van het schorsingstoezicht onvoldoende is nagekomen. Dat gegeven, in combinatie met het feit dat Inforsa geen aanleiding ziet voor behandeling, leidt de reclassering tot de conclusie dat er geen meerwaarde is in een nieuw reclasseringstraject. Er wordt dan ook geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De straf
De rechtbank is op grond van de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank legt – gelet op het advies van de reclassering – niet een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de kans op een deels voorwaardelijke straf door het niet nakomen van de schorsingsvoorwaarden zelf heeft verspeeld.
De rechtbank heeft bij bepaling van de duur van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting zijn opgesteld (LOVS). Voor bedreiging met een vuurwapen wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Op het voorhanden hebben van een revolver (categorie III.1) staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand en op het voorhanden van 1 tot 50 patronen aan scherpe munitie staat een geldboete van € 150,- tot
€ 350,-. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank in aanmerking de ernst van het feit, en met name dat de bedreiging in het openbaar heeft plaatsgevonden en verdachte daarbij meerdere mensen angst heeft aangejaagd. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het advies van de psycholoog om de bedreiging in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.
De straf die de rechtbank oplegt is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. Dat komt vooral doordat de officier van justitie bij haar strafeis is uitgegaan van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie terwijl de rechtbank uitgaat van de LOVS oriëntatiepunten voor strafoplegging.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst op 5 februari 2021. Nu de rechtbank tot een veroordeling komt en tot oplegging van een gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, dient verdachte nog een deel onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan. Gelet op de ernst van de feiten en het signaal dat van de straf moet uitgaan weegt het strafvorderlijk belang zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte om een eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten. Bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn daartoe ook niet aangevoerd. De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

De rechtbank zal beslissen dat het onder verdachte inbeslaggenomen wapen (goednummer G2745622), patroonmagazijn (goednummer G2745722) en de munitie (goednummer G2745624) zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het gaat hier om voorwerpen waarmee verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36c, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • wapen, omschrijving: G2745622, Ekol Volga, chassisnr: [wapennummer] ;
  • wapen (patroonmagazijn), omschrijving: G2745722, Ekol Volga;
  • munitie, omschrijving: G2745624, BS01012886.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bouteibi, voorzitter, mr. J.G. van Ommeren en mr. L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 november 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 december 2020 te Nieuwegein,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en/of aan hem te
tonen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 5 december 2020 te Nieuwegein,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool van het merk Ekol, model Volga, kaliber 9 mm, zijnde een
vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of munitie van categorie III, te weten 15, althans een hoeveelheid, scherpe
patronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 december 2020, genummerd PL0900-2020396250, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 72. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 5.
3.een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 9.
4.het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
5.een proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2021, p. 66-68.