ECLI:NL:RBMNE:2021:5778

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
16.046603.21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling in Utrecht

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 februari 2021 in Utrecht betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een slachtoffer, waarbij hij met een mes in de bovenrug en schouder van het slachtoffer stak. Tijdens de rechtszittingen op 17 mei, 7 september en 19 oktober 2021 werd de zaak inhoudelijk behandeld. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet volledig kon worden bewezen, en sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag. Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte had verklaard dat hij zich verdedigde tegen de agressie van het slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring niet aannemelijk was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.046603.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats] (Syrië),
verblijvende aan de [adres ] in [woonplaats ] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 17 mei 2021, 7 september 2021 en 19 oktober 2021. Op 19 oktober 2021 is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. S. Melliti, de officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger, de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat mr. F.S. Baardman.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
op 17 februari 2021 in Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, door met een mes in zijn (boven)rug en schouder te steken en met een mes richting zijn lichaam te steken (
primair),
dan weldat hij op die datum en in die plaats met dezelfde handelingen heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair),
dan weldat hij op die datum en in die plaats met dezelfde handelingen [slachtoffer] heeft mishandeld (
meer subsidiair);
op 17 februari 2021 in Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door hem tegen zijn hoofd te slaan.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Volgens de officier van justitie wordt de verklaring van aangever [slachtoffer] door meerdere bewijsmiddelen in het dossier ondersteund. Het verhaal van verdachte vindt zij niet aannemelijk.
De officier van justitie vindt dat het steken door verdachte te kwalificeren is als een poging doodslag. De verwondingen van aangever hadden namelijk dodelijk kunnen zijn. Dat het slechts bij oppervlakkige wonden is gebleven, is volgens de officier van justitie niet aan verdachte te danken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Volgens de advocaat heeft verdachte niet gestoken met het mes, maar had hij dat slechts (ter dreiging) vast tijdens de worsteling met aangever. Het verhaal dat verdachte heeft verteld – dat hij zichzelf moest verdedigen tegen het geweld van aangever en de buurman terwijl hij zelf slechts een bemiddelend gesprek wilde voeren – is aannemelijk en wordt ook ondersteund door bewijs in het dossier, zoals het geringe letsel dat aangever heeft opgelopen. Uit de aard van het letsel blijkt volgens de advocaat ook dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Als de rechtbank de lezing van verdachte volgt, komt hem volgens de advocaat een geslaagd beroep op noodweer toe.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte met kracht en gericht richting vitale onderdelen van het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken. Daarmee kan ook niet worden bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn handelen zou overlijden bewust heeft aanvaard.
Feiten 1 en 2
Op 17 februari 2021 deed [slachtoffer] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij die dag thuis was in zijn woning aan de [adres ] in [woonplaats ] toen hij hard gebonk hoorde op zijn voordeur. Omdat [slachtoffer] vermoedde dat een man waarmee hij eerder een confrontatie had gehad voor de deur stond, is hij via het balkon naar het appartement van zijn buurman op [nummer] gelopen. Hij deed de voordeur van de buurman open en zag toen de man die hij eerder had gezien staan met een groot mes in zijn hand. De man liep op hem af en begon op hem in te steken. Samen met de buurman heeft [slachtoffer] de voordeur geprobeerd dicht te duwen. Ondertussen bleef de man maar steken. [slachtoffer] heeft de man toen om zijn nek gepakt. Het lukte [slachtoffer] niet om hem in bedwang te houden. Daarna begon de man heel hard op zijn hoofd te slaan. [2]
Op 17 februari 2021 heeft [getuige] een verklaring bij de politie afgelegd. Hij verklaarde dat zijn buurman, [slachtoffer] die dag ineens op het balkon stond. [slachtoffer] zei dat [getuige] de politie moest bellen. [slachtoffer] ging een paar keer op de galerij kijken. Toen stond er ineens iemand met een mes die hen belette om de deur dicht te doen. [getuige] zag de arm van de dader langs de deur komen en zag dat hij in zijn hand een mes vast had. Met dat mes maakte de dader stekende bewegingen naar [slachtoffer] De dader duwde daarna zo hard tegen de deur dat hij binnen kon komen. [slachtoffer] greep toen naar de hand waar het mes in zat. Beiden vielen op de grond en begonnen te vechten. [getuige] denkt dat het mes van de dader toen uit zijn handen is gevallen. [getuige] zag dat de dader [slachtoffer] meerdere keren hard in het gezicht sloeg toen hij op de grond lag. [3]
Op 17 februari 2021 heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden in de woning van [getuige] . In de hal werd een mes (broodmes) aangetroffen (SIN AANO8766NL). [4]
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft onderzoek gedaan naar de verwondingen van [slachtoffer] . Het NFI schrijft in haar rapport het volgende:
De zwelling en donkere verkleuring rond het rechteroog (A) berust op kneuzing en onderhuidse bloeduitstorting, opgeleverd door stomp botsend geweld, bijvoorbeeld door slaan, vallen of (zich) stoten. De letsels ter hoogte van de linkerschouder (C, D, H, K), de linkerbovenarm (E, F, G), de linkeronderarm (B) en aan beide handen (I, J, L) betreffen oppervlakkige huidbeschadigingen. De lijnvormige huidbeschadigingen B, E en G, ter hoogte van de linkerschouder en de linkerarm, betreffen, gezien de aanliggende wondranden en het deels onderbroken wondbed, kraswonden en/of oppervlakkige snijwonden. Dergelijke letsels worden in algemene zin veroorzaakt door de inwerking van uitwendig puntig en/of scherprandig mechanisch geweld, zoals door (zich) bewegen langs een hard, puntig en/of scherprandig voorwerp of uitsteeksel van een groter object of door (zich) krassen met of aan een hard, puntig en/of scherprandig (deel van een) voorwerp of uitsteeksel. [5]
Letsels G en B aan de linkerboven- en -onderarm tonen daarnaast een typisch patroon, passend bij een voorwerp of uitsteeksel met meerdere gelijkmatige puntige uitsteeksels. Het kartelmes (SIN AANO8766NL) heeft scherprandige en puntige kenmerken, en heeft daarnaast gezien de kartels meerdere gelijkvormige puntige uitsteeksels op gelijke onderlinge afstand, waardoor het qua fysische eigenschappen in aanmerking kan komen als veroorzakend voorwerp van alle huidklievingen en kraswonden. [6]
De verwondingen bevonden zich in onderhavig geval (onder andere) hoog aan de rug. Indien een scherprandige huidklieving op een dergelijke locatie dieper reikt, kan dit leiden tot perforatie van de long en/of de longvliezen, met het samenvallen van de long en bloed- en/of luchtophoping in de ruimte tussen de borstkas en de longen (pneumothorax of ‘klaplong’). Bij een dergelijke toestand is door perforatie van het borstvlies, het vacuüm tussen de long en de borstkas opgeheven, en de long geheel of gedeeltelijk samengevallen. Indien in een dergelijke situatie geen tijdige, adequate medische interventie plaatsvindt, kan een levensbedreigende belemmering van de ademhaling optreden. Daarnaast kunnen bloedvaten van de borstwand worden geperforeerd (bijvoorbeeld tussenribslagaders en de slagader onder het sleutelbeen), waardoor ernstig bloedverlies kan optreden. [7]
Overwegingen over feit 1
Het verhaal van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar aangever de confrontatie heeft gezocht. Aangever kwam agressief naar het appartement van verdachte, waarna verdachte naar boven is gelopen om te praten over de overlast die hij ervoer van aangever. Daar stonden aangever en getuige [getuige] met stokken in de aanslag, waarna ze hem het appartement van [getuige] in hebben getrokken. In het appartement werd hij door aangever en [getuige] aangevallen. Verdachte heeft toen een mes uit de keuken gepakt om te dreigen. Verdachte heeft met het mes tegen de muur geslagen, maar hij heeft er niemand mee geraakt. Hij heeft aangever vervolgens aan de kant geduwd, geslagen en kon daarna wegkomen. Verdachte stelt zich enkel te hebben verdedigd tegen het geweld dat aangever en [getuige] tegen hem gebruikte.
De rechtbank is van oordeel dat de lezing van verdachte niet aannemelijk is geworden. In het dossier is hiervoor geen bevestiging te vinden en het verhaal van verdachte wordt bovendien weersproken door de bewijsmiddelen in het dossier. De verklaring over het door verdachte gebruikte geweld wordt weersproken door de verklaringen van aangever en getuige [getuige] , maar ook het bij aangever aangetroffen letsel strookt hiermee niet. Daarnaast strookt verdachtes verklaring over de aanleiding van het conflict tussen verdachte en aangever evenmin met de bewijsmiddelen en met overige stukken die zich in het dossier bevinden. Zo verklaarde de broer van verdachte dat verdachte stemmen hoorde van een vrouw en dat hij dacht dat die vrouw bij zijn bovenbuurman (aangever) in de woning was. Een buurtbewoner verklaarde dat een man meerdere keren bij aangever aan de deur is geweest om te vragen naar een vrouw. Dit volgt ook uit de aangifte van aangever. Op de zitting heeft verdachte bovendien zelf verklaard dat hij in de tijd vóór het incident stemmen hoorde, waaronder de stem van een vrouw.
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat verdachte aangever niet heeft opgezocht om rustig met hem te praten over overlast, maar dat hij – mogelijk omdat hij dacht dat er een vrouw in de woning van aangever aanwezig was – met een mes de confrontatie met aangever heeft gezocht op de wijze als beschreven in de aangifte.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Opzet is in de eerste plaats aanwezig indien verdachte ten tijde van zijn handelen de bedoeling had om aangever zwaar te mishandelen. Zo’n bedoeling heeft de rechtbank op basis van het dossier niet kunnen vaststellen.
Daarnaast is van opzet ook sprake wanneer verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In dat geval wordt gesproken van voorwaardelijk opzet. Bij het bepalen of voorwaardelijk opzet bij verdachte aanwezig was, zijn drie elementen van belang: (1) de gedraging van verdachte moet de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg – in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – in het leven hebben geroepen, (2) de verdachte was zich bewust van die aanmerkelijke kans, en (3) hij heeft die kans aanvaard (op de koop toegenomen). Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In het bijzonder wordt daarbij gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet in alle gevallen gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hiermee wordt bedoeld een onder de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door verdachte ook bewust is aanvaard, speelt de gedraging van verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de dader de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Aan de hand van dit toetsingskader komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige] blijkt dat verdachte met een mes richting het lichaam van aangever heeft gestoken en dat het mes in de worsteling tussen verdachte en aangever op een gegeven moment is gevallen. Uit het letsel van aangever en het onderzoek daarnaar door het NFI maakt de rechtbank op dat verdachte aangever met het mes heeft geraakt op zijn bovenrug en schouder. Naar algemene ervaringsregels bestaat er een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel wanneer een persoon stekende bewegingen met een mes maakt in de richting van het bovenlichaam. In het bovenlichaam bevinden zich namelijk vitale organen. Verdachte moet zich daarvan, net als ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest. Door desondanks te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg bewust aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op 17 februari 2021 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen met een mes in de bovenrug en de schouder van die [slachtoffer] heeft gestoken en met een mes stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. op 17 februari 2021 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door meerdere malen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Omdat de rechtbank de feitelijke toedracht van het incident die verdachte heeft beschreven niet aannemelijk vindt geworden, verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Nu niet is gebleken dat verdachte zich op een rechtvaardigingsgrond kan beroepen, zijn de door hem gepleegde feiten strafbaar. De door verdachte gepleegde feiten beschouwt de rechtbank als een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hier namelijk om soortgelijke feiten, poging zware mishandeling en mishandeling, die kort na elkaar hebben plaatsgevonden en waaraan één ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag ligt. In feite wordt verdachte één verwijt gemaakt.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
de voortgezette handeling van poging tot zware mishandeling (feit 1) en mishandeling (feit 2).

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Alhoewel de advocaat van verdachte geen opmerkingen heeft gemaakt over de strafbaarheid van verdachte, ziet de rechtbank in deze zaak aanleiding om die strafbaarheid ambtshalve te beoordelen.
Om de strafbaarheid van verdachte te onderzoeken heeft verdachte gesprekken gevoerd met meerdere psychiaters.
Verdachte is op 19 februari 2021 , twee dagen na het plegen van de strafbare feiten, bezocht door psychiater W. de Boer. De Boer kon op grond van het gesprek met verdachte niet vaststellen of verdachte psychotisch was. De Boer adviseerde om verdachte in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna: ‘PPC’) te plaatsen.
De reclassering (Fivoor) heeft contact gehad met mevrouw Echeverri, de behandelaar van verdachte in het PPC. Zij vertelde dat verdachte verward en geladen binnenkwam op het PPC. Hij kwam psychotisch over. Hij was teruggetrokken, angstig en achterdochtig. Verdachte had in het PPC ook verteld dat hij een vrouwenstem hoorde. De vrouw, die geen vriendelijke stem had, zou hem opdrachten geven.
Verdachte heeft ook gesprekken gevoerd met psychiater C.A.M. van der Meijs. Van der Meijs heeft een rapport over verdachte geschreven. Volgens psychiater Van der Meijs lijdt verdachte aan een lichte stoornis in cannabisgebruik. Uit de verklaringen in het dossier leidt de psychiater af dat verdachte mogelijk psychotisch was tijdens het plegen van de strafbare feiten. Omdat verdachte dat ontkent en hij niet psychotisch was tijdens de gesprekken met de psychiater, kan de psychiater niet met voldoende zekerheid een psychotische stoornis vaststellen. Het kan zijn dat de medicatie die hij in het PPC kreeg effect had op zijn psychisch functioneren en dat hij daarom tijdens de gesprekken met de psychiater in balans was. In het PPC is verdachte ook gestopt met het gebruik van cannabis, waarvan bekend is dat het psychotische klachten kan veroorzaken.
Als verdachte vanuit een psychotische stoornis heeft gehandeld kan dat volgens psychiater Van der Meijs invloed hebben op de mate waarin de strafbare feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, of ook wel: de mate waarin verdachte verantwoordelijk is voor wat hij heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
Uit bovenstaande informatie leidt de rechtbank af dat er aanwijzingen zijn dat verdachte in enige mate psychotisch was tijdens het plegen van de feiten. De rechtbank kan op basis van de informatie echter niet beoordelen hoe heftig de psychose was en wat de eigen beoordelingsruimte van verdachte is geweest tijdens het plegen van de feiten. Daar komt bij dat de psychotische toestand mogelijk is veroorzaakt door het gebruik van cannabis, waarvan algemeen bekend is dat het invloed kan hebben op het psychisch functioneren. Dat betekent niet dat de rechtbank vindt dat verdachte zijn psychotische toestand over zichzelf heeft afgeroepen, maar wel dat de rechtbank verdachte in enige mate verantwoordelijk houdt voor wat hij heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte dan ook niet volledig ontoerekeningsvatbaar verklaren.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier neemt het verdachte kwalijk dat hij een heel beangstigende situatie heeft gecreëerd voor aangever en getuige [getuige] . Volgens de officier van justitie had het veel erger kunnen aflopen met aangever. Ook dat neemt zij verdachte kwalijk. Aan de andere kant vindt de officier van justitie dat verdachte niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat hij heeft gedaan, omdat hij mogelijk in een psychotische toestand verkeerde toen hij de feiten pleegde.
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf moeten volgens de officier van justitie de voorwaarden worden verbonden die ook als schorsingsvoorwaarden golden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening te houden met het aandeel van aangever in het conflict en het goed verlopen schorsingstoezicht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft geprobeerd om aan een ander, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes richting zijn lichaam en in zijn bovenrug en schouder te steken. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer] meerdere keren hard op zijn hoofd geslagen. Dat [slachtoffer] slechts oppervlakkige verwondingen aan de mishandeling heeft overgehouden is niet te danken aan verdachte maar lijkt vooral een kwestie van geluk te zijn geweest. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij door zo te handelen geen respect heeft getoond voor het lichaam van aangever. Dat de feiten nog dagelijks impact op het leven van aangever hebben, is de rechtbank duidelijk geworden met het voorlezen van de slachtofferverklaring dooraangever. De situatie moet tot slot ook voor de buurman, die bij de mishandeling aanwezig was, ontzettend beangstigend zijn geweest.
Bij de feiten die verdachte heeft gepleegd vindt de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden passen.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Dat heeft geen invloed op het bepalen van de straf.
Adviezen van deskundigen
De rapporten die de rechtbank in hoofdstuk 7 (de strafbaarheid van verdachte) al besproken heeft, betrekt de rechtbank ook bij het bepalen van de straf.
Op grond van de verklaringen van aangever, buurtbewoners en de broer van verdachte in combinatie met de informatie uit het PPC in het reclasseringsrapport en het oordeel van psychiater Van der Meijs gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte tijdens het plegen van de strafbare feiten in een psychotische toestand verkeerde. De rechtbank vindt in die omstandigheden voldoende aanwijzingen om te concluderen dat de feiten slechts in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Psychiater Van der Meijs heeft in haar rapport verder nog geschreven dat zij inschat dat er een verhoogde kans op herhaling van strafbare feiten bestaat als verdachte doorgaat met het gebruiken van cannabis. Als verdachte terugkeert naar zijn oude woning zou dat – gelet op het conflict met zijn buurman – ook tot een hogere kans op herhaling van strafbare feiten kunnen leiden.
De reclassering van Fivoor schat de kans op herhaling van strafbare feiten laag in. Om dat risico zo laag mogelijk te houden, vindt de reclassering het belangrijk dat verdachte geen drugs meer gebruikt en behandeld wordt. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij reclassering;
  • een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • een drugsverbod;
  • meewerken aan middelencontrole.
8.3.3
Conclusie
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Dat betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis.
De rechtbank legt het grootste gedeelte van de gevangenisstraf vanwege de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte voorwaardelijk op. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf verbindt de rechtbank de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Daarnaast legt de rechtbank een contactverbod met aangever als bijzondere voorwaarde op.
De straf die de rechtbank oplegt is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. Dat komt vooral doordat de officier van justitie bij haar strafeis is uitgegaan van een poging doodslag, terwijl de rechtbank een poging zware mishandeling bewezen verklaart.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen mes (G2781062) verbeurd verklaren. Met dat mes heeft verdachte geprobeerd aangever zwaar te verwonden.
Teruggave aan rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten aan de rechthebbende van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • een broek (G2780997);
  • een jas (G2780999);
  • schoenen (G2781001);
  • een trui (G2781006);
  • een stuk hout (G2781063);
  • een trui (G2781374)
  • schoenen (G2781424)
  • vier pasjes (G2782237).

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij vordert een bedrag van € 2.985,-. Dat bedrag bestaat uit € 485,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade als gevolg van de feiten die verdachte heeft gepleegd. In de vordering worden ook proceskosten van € 907,50 gevorderd. Op de zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. F.S. Baardman, de vordering toegelicht.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte vindt dat [slachtoffer] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij zijn eigen risico heeft moeten gebruiken, dat de broek die bij de mishandeling vies of vernield zou zijn niet meer te herstellen is en dat [slachtoffer] psychische schade heeft opgelopen. Zij vindt daarom dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Als de rechtbank dat niet doet, verzoekt zij een lager bedrag aan immateriële schade toe te wijzen dan [slachtoffer] heeft gevorderd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer] gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van de door verdachte gepleegde feiten en dat verdachte ook aansprakelijk is voor die schade. Dat [slachtoffer] zijn eigen risico heeft moeten gebruiken omdat hij met een ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd, vindt de rechtbank aannemelijk. Uit het verslag van de huisarts dat [slachtoffer] bij de vordering heeft gevoegd blijkt ook dat hij in 2021 alleen kosten heeft gemaakt die verband houden met de feiten. Dat [slachtoffer] geen factuur van zijn zorgverzekering heeft overgelegd kan de rechtbank begrijpen, omdat dit soort facturen vaak pas veel later worden toegestuurd. De rechtbank heeft daarnaast ook geen reden om eraan te twijfelen dat de broek van [slachtoffer] bij de mishandeling dusdanig beschadigd is dat hij een nieuwe broek moest kopen. Aangezien [slachtoffer] op de zitting heeft verklaard dat de broek vijf maanden oud was, zal de rechtbank de gevorderde nieuwwaarde van de broek toewijzen. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 februari 2021 tot de dag van volledige betaling.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van lichamelijk letsel. [slachtoffer] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding. De rechtbank vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van € 1.250,- billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 februari 2021 tot de dag van volledige betaling.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. [slachtoffer] kan de vergoeding van dat deel van de vordering aan de burgerlijke rechter verzoeken.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.735,- opleggen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 27 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door [slachtoffer] gemaakte proceskosten. De proceskosten worden standaard berekend aan de hand van het Liquidatietarief Kantonzaken. De rechtbank kent voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling op de zitting op 19 oktober 2021 in totaal twee punten toe. Per punt kent de rechtbank – gelet op de hoogte van de vordering – een bedrag van € 218,- toe. Dat brengt het toe te wijzen bedrag op € 436,-.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 56, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
acht maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van vijf maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich zal blijven melden bij GGZ reclassering Inforsa op het adres Wittevrouwenkade 6, 3512 CR Utrecht, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • zich laat behandelen door Jellinek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
  • geen contact heeft - niet direct, niet indirect, ook niet als die persoon zelf dat contact zoekt - met [slachtoffer] geboren op [1976] te [district] (Suriname).
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 een mes (G2781062);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • een broek (G2780997);
  • een jas (G2780999);
  • schoenen (G2781001);
  • een trui (G2781006);
  • een stuk hout (G2781063);
  • een trui (G2781374);
  • schoenen (G2781424);
  • vier pasjes (G2782237);
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.735,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.735,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 27 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

Voorlopige hechtenis

- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 november 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een of meerdere malen met een mes althans met een scherp voorwerp in/op/tegen de (boven)rug en/of de schouder althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of heeft geraakt en/of met een mes althans met een scherp voorwerp stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meerdere malen met een mes althans met een scherp voorwerp in/op/tegen de (boven)rug en/of de schouder althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of heeft geraakt en/of met een mes althans met een scherp voorwerp stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door een of meerdere malen met een mes althans met een scherp voorwerp in/op/tegen de (boven)rug en/of de schouder althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te raken en/of met een mes althans met een scherp voorwerp stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te maken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door een of meerdere malen in/op/tegen het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;

( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL09002021051765 van 27 juli 2021, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 212. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 9.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 38-39.
4.Proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres ] [woonplaats ] ), p. 49-53.
5.Een geschrift, te weten: een NFI-rapport forensisch geneeskundig onderzoek van 27 augustus 2021, p. 7-8 (van het geschrift).
6.p. 9 van het geschrift.
7.p. 8 van het geschrift.