ECLI:NL:RBMNE:2021:5777

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
16.051794.21; 16.061385.21; 16.231625.21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere winkeldiefstallen en overtreding van een winkelverbod met gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere winkeldiefstallen. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd, was aanwezig bij de zittingen die plaatsvonden op 5 maart, 21 juli, 29 september en 12 oktober 2021. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het stelen van levensmiddelen en andere goederen uit verschillende winkels in Lelystad, waaronder [supermarkt 1] en [supermarkt 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging uit te stellen. Tijdens de zittingen zijn de standpunten van de verdachte, zijn advocaat mr. D.A.W. Dekker, en de officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser besproken.

De rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan acht winkeldiefstallen, waarbij hij goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte strafbaar geacht. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 130 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 12 weken op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de vorderingen van benadeelde partijen, waaronder [supermarkt 1] en [bedrijf]. De vordering van [supermarkt 1] werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing, terwijl de vordering van [bedrijf] tot een bedrag van € 662,50 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling aan de Staat, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.051794.21; 16.061385.21 (gev. ttz) en 16.231625.21 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 5 maart 2021, 21 juli 2021, 29 september 2021 en 12 oktober 2021. Op 12 oktober 2021 zijn de verschillende zaken gevoegd behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. D.A.W. Dekker, de officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en mevrouw K. Hoekman, getuige-deskundige (reclasseringsmedewerker).

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlasteleggingen, die als bijlage zijn opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
16-051794-21
op 23 februari 2021 in Lelystad levensmiddelen van [supermarkt 1] heeft gestolen;
op 22 februari 2021 in Lelystad deodorantbussen van [winkel ] heeft gestolen;
op 21 februari 2021 in Lelystad vier pakken Davitamon van [supermarkt 2] heeft gestolen;
op 19 februari 2021 in Lelystad een laptop van [bedrijf] heeft gestolen;
16-061385-21
op 28 februari 2021 in Lelystad flessen shampoo van [winkel ] heeft gestolen;
op 2 maart 2021 in Lelystad flessen parfum en een pak koekjes van [winkel ] heeft gestolen;
op 3 maart 2021 in Lelystad deodorantbussen van [winkel ] heeft gestolen;
16-231625-21
op 17 augustus 2021 in Lelystad blikken bier, vleesproducten en andere goederen van de [supermarkt 2] heeft gestolen;
op 17 augustus 2021 in Lelystad bij een filiaal van [supermarkt 2] is geweest, terwijl hem de toegang tot die [supermarkt 2] was ontzegd.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft aangegeven dat hij zich zal neerleggen bij het oordeel van de rechtbank over de bewezenverklaring van de feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Wanneer hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, zullen de bewijsstukken worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden toegevoegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16.051794.21
1. op 23 februari 2021 te Lelystad diverse levensmiddelen die toebehoorden aan [supermarkt 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. omstreeks 22 februari 2021 te Lelystad een grote hoeveelheid deodorant die toebehoorde aan [winkel ] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. op 21 februari 2021 te Lelystad vier pakken Davitamon die toebehoorden aan [supermarkt 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4. op 19 februari 2021 te Lelystad een laptop die toebehoorde aan [bedrijf] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

16.061385.21

1. op 28 februari 2021 te Lelystad , meerdere goederen (8 stuks Elvive shampoo) die toebehoorden aan de [winkel ] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. op 2 maart 2021 te Lelystad meerdere goederen (3 stuks parfum en een pak koekjes) die toebehoorden aan de [winkel ] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. op 3 maart 2021 te Lelystad meerdere (7) stuks deodorant die toebehoorden aan de [winkel ] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
16.231625.21
1. op 17 augustus 2021 te Lelystad blikjes en vleesproducten, welke goederen toebehoorden aan de [supermarkt 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. op 17 augustus 2021 te Lelystad in het besloten lokaal te [adres] bij de [supermarkt 2] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 15 februari 2021 schriftelijk de toegang tot die voornoemde [supermarkt 2] ontzegd voor de duur van 2 jaar.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op een rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er ’een rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. De door verdachte gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
- onder parketnummer 16-051794-21 onder de feiten 1, 2, 3 en 4, onder parketnummer 16-061385-21 onder de feiten 1, 2 en 3 en onder parketnummer 16-231625-21 onder feit 1:

telkens: winkeldiefstal

- onder parketnummer 16-231625-21 onder feit 2:

in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op een schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie neemt het verdachte kwalijk dat hij door het plegen van de strafbare feiten voor overlast en een onveilig gevoel bij mensen in de winkels heeft gezorgd. De officier van justitie vindt het ook belangrijk dat verdachte hulp krijgt.
De officier van justitie vordert dat aan verdachte een gevangenisstraf van 130 dagen wordt opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf moeten volgens de officier van justitie de voorwaarden worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte al heeft vastgezeten moet worden opgelegd. Daarnaast kan als waarschuwing ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte worden opgelegd. Verdachte wil meewerken aan een ambulante behandeling en aan urinecontroles. Verdachte wil niet meewerken aan een detoxificatie en wil ook niet klinisch opgenomen worden. Een contactverbod met zijn moeder is volgens de advocaat niet haalbaar, omdat de moeder van verdachte steeds zelf contact met verdachte zoekt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf van twaalf weken op. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan acht winkeldiefstallen. De laatste diefstal heeft hij gepleegd bij de [supermarkt 2] in Lelystad, waar hij niet meer mocht komen omdat hij wegens eerdere winkeldiefstallen een winkelverbod had gekregen. De rechtbank vindt het ernstig dat verdachte in korte tijd zoveel diefstallen heeft gepleegd en daarmee overlast heeft veroorzaakt voor de betrokken winkels.
Bij de feiten die verdachte heeft gepleegd vindt de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van meerdere weken passend.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij vaker is veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen. Alhoewel die veroordelingen nog niet onherroepelijk zijn, betrekt de rechtbank bij het bepalen van de straf wel dat verdachte eerder is gewaarschuwd dat hij geen diefstallen mag plegen en dat desondanks wel heeft gedaan. Voor een aantal diefstallen is verdachte veroordeeld nadat hij een deel van de nu bewezenverklaarde feiten al had gepleegd. De rechtbank zal dat – gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – ook bij het bepalen van de straf betrekken.
Advies van de reclassering
Verdachte heeft gesprekken gevoerd met meerdere reclasseringswerkers van het Leger des Heils. De reclasseringswerkers hebben rapporten over verdachte geschreven, die de rechtbank bij de beoordeling heeft betrokken. Mevrouw Hoekman , één van de reclasseringswerkers, was daarnaast op de zitting aanwezig en heeft de rechtbank geadviseerd over de aan verdachte op te leggen straf.
Mevrouw Hoekman heeft aangegeven dat de reclassering mogelijkheden ziet voor een reclasseringstoezicht, mits verdachte wil werken aan zijn verslavingsproblematiek. Dat staat wat de reclassering betreft op de voorgrond. De reclassering vindt het ook belangrijk dat verdachte zich klinisch laat behandelen, begeleid gaat wonen, geen contact heeft met zijn moeder en zijn urine laat controleren op het gebruik van verdovende middelen. Het begeleiden van verdachte om die voorwaarden na te leven is volgens Hoekman alleen haalbaar als verdachte zijn alcoholproblematiek onder controle heeft. De reclassering betwijfelt of verdachte zijn alcoholproblematiek zelf onder controle kan krijgen, zoals hij op zitting heeft verklaard. Als verdachte geen bereidheid toont om mee te werken aan detoxificatie, adviseert de reclassering om verdachte af te straffen.
8.3.3
Conclusie
Alhoewel de rechtbank het belangrijk vindt dat verdachte hulp krijgt om zijn leven weer op de rit te krijgen, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat het door de reclassering voorgestelde toezicht met voorwaarden zal slagen. Verdachte heeft op de zitting stellig aangegeven dat hij niet wil meewerken aan een detoxificatie en klinische opname, terwijl dat harde voorwaarden voor de reclassering zijn om met verdachte aan de slag te gaan. De rechtbank ziet daarom geen andere optie dan verdachte af te straffen voor de strafbare feiten die hij heeft gepleegd. Van de reclassering kan niet gevraagd worden dat gestart wordt met een heel traject waarbij verdachte op voorhand al heeft gezegd aan delen daarvan niet mee te zullen werken.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf van twaalf weken passen bij de strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd en zal die straf dan ook aan verdachte opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[supermarkt 1] heeft zich als benadeelde partij in de strafzaak gevoegd en vordert een bedrag van € 181,- aan materiële schade, als gevolg van het aan verdachte onder parketnummer 16051794-21 onder feit 1 ten laste gelegde.
Daarnaast heeft [bedrijf] zich als benadeelde partij in de strafzaak gevoegd. [bedrijf] vordert een bedrag van € 801,63 aan materiële schade, als gevolg van het aan verdachte onder parketnummer 16051794-21 onder feit 4 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vorderingen moeten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat de vordering van [supermarkt 1] moet worden afgewezen, omdat niet duidelijk is of degene die het verzoek heeft ingediend gemachtigd is om dat te doen. Als de vordering niet wordt afgewezen, vindt de advocaat dat [supermarkt 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat onvoldoende onderbouwd is waar de schade uit bestaat.
De advocaat vindt dat de vordering van [bedrijf] ook moet worden afgewezen, omdat op het uittreksel van de Kamer van Koophandel een ander als gemachtigde staat dan degene die de vordering heeft ingediend. Als de rechtbank daar niet in meegaat, verzoekt de advocaat de gevorderde schade af te wijzen omdat het rechtstreekse verband ontbreekt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[supermarkt 1]
De rechtbank oordeelt allereerst dat zij geen reden heeft om te betwijfelen of degene die de vordering heeft ingediend, [A] gemachtigd is om dat te doen. De rechtbank betrekt bij dat oordeel ook dat de naam van degene die de vordering heeft ingediend ook in de naam van de rechtspersoon terugkomt. De advocaat heeft bovendien niet gemotiveerd waarom [A] niet gemachtigd zou zijn. Het verweer van de advocaat op dat punt wordt dus verworpen.
De rechtbank is met de advocaat eens dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd waaruit de materiële schade van € 181,- bestaat. In de vordering is enkel opgenomen dat de benadeelde partij tijd en aandacht heeft moeten besteden aan de afhandeling en aangifte van de winkeldiefstal en dat de vastgestelde schadevergoeding daarvoor € 181,- bedraagt. De benadeelde partij lijkt te verwijzen naar het bedrag dat SODA gebruikelijk int bij een winkeldief. De rechtbank is echter van oordeel dat [supermarkt 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat de schade die zij heeft opgelopen in dit geval ook te waarderen is op € 181,-. [supermarkt 1] had bijvoorbeeld kunnen onderbouwen hoeveel tijd er verloren is gegaan door het doen van aangifte.
De rechtbank zal [supermarkt 1] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. [supermarkt 1] kan de vergoeding van zijn schade nog verzoeken aan de burgerlijke rechter.
[bedrijf]
De rechtbank oordeelt allereerst dat zij geen reden heeft om te betwijfelen of degene die de vordering heeft ingediend, [B] gemachtigd is om dat te doen. Dat op het uittreksel uit de Kamer van Koophandel een andere naam achter ‘gevolmachtigde’ staat, maakt dat oordeel niet anders. Niet gesteld of onderbouwd is dat [B] naast degene die op het uittreksel genoemd staat bevoegd kan zijn om de vordering in te dienen. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank ook dat [B] de vordering heeft ingediend (op 1 maart 2021) kort nadat het Openbaar Ministerie daartoe een uitnodiging aan [bedrijf] had gestuurd (op 26 februari 2021). Ook om die reden heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de bevoegdheid van [B] om de vordering namens [bedrijf] in te dienen.
De rechtbank is van oordeel dat gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 16-051794-21 onder feit 4 bewezenverklaarde feit en dat verdachte verantwoordelijk is voor die schade. Uit de aangifte blijkt dat bij de weggenomen laptop een kaartlezer zat. Uit de factuur die bij de vordering is gevoegd blijkt dat het gevorderde bedrag bestaat uit de aanschafprijs van een nieuwe kaartlezer (encoder) en uit de kosten van bijstand van de helpdesk, inclusief btw. Tegen de hoogte van de gevorderde schade is geen apart verweer gevoerd, zodat deze in beginsel toewijsbaar is. Omdat de btw aftrekbaar is voor [bedrijf] , zal de rechtbank het bedrag exclusief btw toewijzen.
De rechtbank wijst de vordering van [B] toe tot een bedrag van € 662,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2021 tot de dag van volledige betaling.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [bedrijf] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 662,50, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 13 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 weken;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Benadeelde partij [supermarkt 1]

- verklaart [supermarkt 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [bedrijf]
  • wijst de vordering van [bedrijf] toe tot een bedrag van € 662,50;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [bedrijf] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [bedrijf] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijf] aan de Staat € 662,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 13 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en G. Konings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16.051794.21
1. hij op of omstreeks 23 februari 2021 te Lelystad diverse levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [supermarkt 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

(art 310 Wetboek van Strafrecht)

2. hij op of omstreeks 22 februari 2021 te Lelystad een grote hoeveelheid deodorant, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel ] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

(art 310 Wetboek van Strafrecht)

3. hij op of omstreeks 21 februari 2021 te Lelystad vier pakken Davitamon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [supermarkt 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

(art 310 Wetboek van Strafrecht)

4. hij op of omstreeks 19 februari 2021 te Lelystad een laptop, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

(art 310 Wetboek van Strafrecht)

16.061385.21
1. hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Lelystad, meerdere goederen (8 stuks Elvive shampoo), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [winkel ] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

(art 310 Wetboek van Strafrecht)

2. hij, op of omstreeks 2 maart 2021 te Lelystad , meerdere goederen (3 stuks parfum en/of een pak koekjes), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [winkel ] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

(art 310 Wetboek van Strafrecht)

3. hij op of omstreeks 3 maart 2021 te Lelystad, meerdere goederen (meerdere (7) stuks deodorant), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [winkel ] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

(art 310 Wetboek van Strafrecht)

16.231625.21
1. hij op of omstreeks 17 augustus 2021 te Lelystad, althans in Nederland, een of meer blikjes en/of vleesproducten of winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [supermarkt 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

( art 310 Wetboek van Strafrecht )

2. hij op of omstreeks 17 augustus 2021 te Lelystad, althans in Nederland, in het besloten lokaal te [adres] bij de [supermarkt 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 15 februari 2021 schriftelijk de toegang tot die voornoemde [supermarkt 2] ontzegd voor de duur van 2 jaar.

( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht )