ECLI:NL:RBMNE:2021:5776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
16.265180.20; 16.006194.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor diefstallen, oplichtingen en identiteitsfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, oplichting en identiteitsfraude. De rechtszaak vond plaats achter gesloten deuren, waarbij de verdachte, zijn advocaat mr. E.D. van Elst, en de officier van justitie mr. C.J. Booij aanwezig waren. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij verschillende diefstallen en oplichtingen, waaronder het stelen van een bromfiets en het oplichten van meerdere slachtoffers via Marktplaats. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte voor een aantal feiten wettig en overtuigend schuldig was, terwijl hij voor andere feiten werd vrijgesproken. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en psychische problemen, en heeft een jeugddetentie van twee maanden opgelegd, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Daarnaast zijn er schadevergoedingsverzoeken van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank enkele vorderingen heeft toegewezen en andere niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.265180.20; 16-006194-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte (voornaam)] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte (voornaam)] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op de zittingen van 6 april 2021, 11 mei 2021 en 5 oktober 2021. Op 5 oktober 2021 is de zaak inhoudelijk behandeld. [verdachte (voornaam)] was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte (voornaam)] , zijn advocaat mr. E.D. van Elst en de officier van justitie mr. C.J. Booij. Ook heeft de rechtbank gesproken met [A ] van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: ‘de Raad’) en [B] van [naam instelling] (hierna: ‘ [naam instelling] ’).

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte (voornaam)] van betrokkenheid bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte (voornaam)] ervan dat hij:
16-265180-20
op 21 oktober 2020 in Veenendaal onder bedreiging met geweld (door een vuurwapen te laten zien) een bromfiets met sleutels heeft gestolen van [slachtoffer 1] ,
dan weldie bromfiets in bezit heeft gehad/gekregen terwijl hij wist dat die bromfiets gestolen was;
op 21 oktober 2020 in Veenendaal de bromfiets van [slachtoffer 1] heeft gestolen, door gebruik te maken van de sleutels van die bromfiets terwijl dat niet mocht;
16-006194-20
tussen 11 en 15 juni 2019 in Veenendaal [slachtoffer 2] heeft opgelicht;
op 10 april 2019 in Veenendaal, samen met anderen, de telefoon van [slachtoffer 3] en de portemonnee van [slachtoffer 4] heeft gestolen;
op 10 april 2019 in Veenendaal een geldbedrag van [slachtoffer 4] heeft gestolen, door met zijn pinpas te pinnen terwijl dat niet mocht;
tussen 30 april en 8 juni 2019 in Veenendaal identiteitsfraude heeft gepleegd, door de naam en het identiteitsbewijs van [slachtoffer 4] te gebruiken;
op 5 juni 2019 in Veenendaal [slachtoffer 5] heeft opgelicht.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte (voornaam)] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte (voornaam)] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte (voornaam)] de feiten op de eerste dagvaarding met parketnummer 16-265180-20 heeft gepleegd en dat hij de eerste drie feiten op de tweede dagvaarding met parketnummer 16-006194-20 heeft gepleegd. De officier van justitie vindt daarnaast dat [verdachte (voornaam)] gedeeltelijk moet worden vrijgesproken van het tweede feit op de dagvaarding met parketnummer 16-006194-20, namelijk voor zover het de telefoon van [slachtoffer 3] betreft.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat [verdachte (voornaam)] moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de diefstal van de bromfiets van [slachtoffer 1] . Volgens de advocaat is er onvoldoende bewijs dat [verdachte (voornaam)] bij die diefstal heeft gedreigd met een wapen. Over de oplichting van [slachtoffer 2] merkt de advocaat op dat de verklaring van [verdachte (voornaam)] tegenover die van [E] staat. Volgens de advocaat is er onvoldoende bewijs dat de verklaring van [E] steunt. [E] was bovendien juist degene die het identiteitsbewijs van [D] (degene op wiens naam het pakketje was verstuurd) bij zich had en op zijn telefoon is het Marktplaatsaccount gevonden waarmee is opgelicht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
16-265180-20 [1]
Feiten 1 en 2
[verdachte (voornaam)] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij deze feiten – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd. Ook zijn advocaat heeft voor dat gedeelte geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken:
- de aangifte door [slachtoffer 1] [2] ;
- de verklaring van [verdachte (voornaam)] op de zitting [3] .
Vrijspraak van dreigen met een vuurwapen
De rechtbank spreekt [verdachte (voornaam)] vrij van het dreigen met een vuurwapen (of iets wat daarop leek) bij het plegen van de diefstal. De verklaring die [slachtoffer 1] daarover heeft afgelegd, wordt onvoldoende ondersteund door ander bewijs in het dossier. [slachtoffer 1 (voornaam)] heeft weliswaar aan anderen verteld wat er gebeurd is, maar die mensen kunnen alleen herhalen wat [slachtoffer 1 (voornaam)] verteld heeft en niet uit eigen wetenschap verklaren.
16-006194-20 [4]
Vrijspraak feit 1
De rechtbank spreekt [verdachte (voornaam)] vrij van de oplichting van [slachtoffer 2] . Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat [verdachte (voornaam)] degene is geweest die [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een jas. Het belangrijkste bewijsmiddel dat op de betrokkenheid van [verdachte (voornaam)] wijst, is de verklaring van [E] . Die verklaring wordt echter onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Bovendien is het identiteitsbewijs van [D] , degene aan wie [slachtoffer 2] het pakketje had geadresseerd, bij [E] aangetroffen en is het Marktplaatsaccount waarmee [slachtoffer 2] is opgelicht op de telefoon van [E] gevonden. Verdere betrokkenheid van [verdachte (voornaam)] bij de oplichting blijkt alleen uit het feit dat hij erbij was toen [E] het pakketje van [slachtoffer 2] ophaalde. Dat is echter onvoldoende om te bewijzen dat [verdachte (voornaam)] bij de oplichting betrokken was.
Feiten 2 en 3
Op 10 april 2019 deed [slachtoffer 3] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij die dag aan het trainen was met zijn voetbalteam op het sportcomplex van voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] . Tijdens de training had hij zijn kleding en persoonlijke bezittingen in de kleedkamer achtergelaten. De kleedkamer kan niet op slot. Toen hij terugkwam in de kleedkamer zag hij dat zijn telefoon, een iPhone 6, niet meer in de binnenzak van zijn jas zat. [5]
Op 10 april 2019 deed [slachtoffer 4] aangifte bij de politie. Hij verklaarde ook dat hij die dag met zijn voetbalteam aan het trainen was op het sportcomplex van voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] en dat hij zijn kleding en persoonlijke bezittingen had achtergelaten in de kleedkamer. Toen hij na de training terugkwam in de kleedkamer, zag hij dat zijn portemonnee uit de binnenzak van zijn jas was weggenomen. In zijn portemonnee zaten zijn identiteitsbewijs, een zorgpas en twee betaalpassen. [slachtoffer 4] keek toen op zijn internetbankieren en zag dat er net daarvoor met zijn pinpas was betaald bij bakkerij [naam bakkerij] op de [straatnaam] in [plaatsnaam 2] . Hij is toen met meerdere jongens naar de bakkerij gefietst. Hij vroeg aan de medewerker van de bakkerij of iemand net besteld had. Hij zag toen hij binnenliep dat er jongens wegliepen en dat één jongen bleef staan. Hij hoorde later via één van de jongens van de voetbalvereniging dat die jongen ‘ [verdachte (voornaam)] ’ heet. [6]
[F] heeft op 10 april 2019 een verklaring bij de politie afgelegd. Hij verklaarde dat er drie jongens bij de bakkerij waren en dat een teamgenoot één van de jongens bij de bakkerij herkende als ‘ [verdachte (voornaam)] ’. Hij zag dat twee van de drie jongens wegrenden. Hij ging daar met een teamgenoot achteraan. Die jongens ontkenden eerst dat ze gestolen hadden, maar gaven uiteindelijk de telefoon van één van de teamgenoten terug. Eén van de jongens zei ook dat een pinpas onder de auto zou liggen. [F] en zijn teamgenoot hebben toen de pinpas van [slachtoffer 4 (voornaam)] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ) onder de auto vandaan gepakt. Zij hebben de jongens ook nog gefouilleerd en in hun tassen gekeken, maar ze zagen daar geen telefoons of een portemonnee van andere teamgenoten in zitten. [7]
Op de camerabeelden van de voetbalvereniging zag de politie tussen 19.43 uur en 19.49 uur drie jongens bij de kleedkamers lopen. Zij zijn in de tussentijd twee verschillende kleedkamers binnengegaan. [8]
De medewerker van bakkerij [naam bakkerij] , [C] , heeft op 26 juli 2019 tegen de politie verklaard dat hij zich het voorval van april 2019 kon herinneren. Een groep van drie à vier personen deed een bestelling bij hem. Eén jongen gaf de bestelling door en rekende contactloos af. Terwijl de [C] de bestelling aan het maken was kwamen een paar Nederlandse mannen de bakkerij in die vroegen naar degene die net contactloos had afgerekend. [C] heeft toen de jongens aangewezen, want zij waren op dat moment de enige klanten. Toen hij de jongens aanwees, renden zij weg. Op 29 juli 2021 toonde verbalisant [verbalisant 1] aan [C] een foto. [C] wees de donker getinte jongen aan als degene die contactloos had afgerekend. [9]
Verbalisant [verbalisant 2] herkende [verdachte] op een foto die hij toegestuurd kreeg. [10]
De rechtbank constateert dat de foto die in de twee hierboven besproken bewijsmiddelen wordt genoemd – op pagina’s 219 en 210 – dezelfde foto betreft. [11]
Interpretatie van het bewijs
Uit de hierboven besproken bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Op 10 april 2019 zijn de telefoon van [slachtoffer 3] en de portemonnee van [slachtoffer 4] uit de kleedkamer van hun voetbalvereniging gestolen toen zij aan het trainen waren. Uit de camerabeelden van de voetbalvereniging blijkt dat op het moment van de training drie jongens verschillende kleedkamers zijn ingegaan. Vlak na de diefstal wordt met de gestolen pinpas van [slachtoffer 4] gepind bij bakkerij [naam bakkerij] . In die bakkerij zijn vervolgens drie jongens aanwezig. De medewerker van de bakkerij wijst [verdachte (voornaam)] aan als degene die net contactloos heeft gepind. De twee andere jongens die op dat moment bij [verdachte (voornaam)] in de bakkerij waren en – anders dan [verdachte (voornaam)] – zijn weggerend op het moment dat een deel van het voetbalteam aan het zoeken was naar de dieven, waren in het bezit van de gestolen telefoon van een teamgenoot en de pinpas van [slachtoffer 4] .
De rechtbank komt – gelet op het voorgaande – tot de conclusie dat [verdachte (voornaam)] samen met twee anderen verantwoordelijk is voor de diefstal van de portemonnee van [slachtoffer 4] en de telefoon van [slachtoffer 3] en de diefstal van een geldbedrag van [slachtoffer 4] door met zijn pinpas te pinnen bij de bakkerij.
Feiten 4 en 5
Op 17 juni 2019 deed [slachtoffer 5] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij op 5 juni 2019 haar iPhone 7 voor € 250,- (exclusief verzendkosten) had verkocht via Marktplaats. De betaling zou via ‘gelijk oversteken’ verlopen. Ze kreeg meteen een bericht dat de betaling was geslaagd. Zij had de telefoon daarna op donderdag (de rechtbank begrijpt: donderdag 6 juni 2019) verstuurd op naam van [slachtoffer 4] . Ze heeft uiteindelijk geen betaling ontvangen. Toen ze contact zocht met [slachtoffer 4] werd duidelijk dat iemand anders zijn identiteit had gebruikt. [12]
Op 17 juni 2019 heeft [slachtoffer 4] een verklaring bij de politie afgelegd. Hij vertelde dat hij op 8 juni 2019 van zijn zus vernam dat zich bij het bedrijf van zijn vader ene [slachtoffer 5] had gemeld. [slachtoffer 5 (voornaam)] vertelde dat zij via Marktplaats was opgelicht door iemand die zich [slachtoffer 4] noemde. [13]
Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte (voornaam)] op 16 juni 2019 is op zijn slaapkamer een factuur gevonden van [.] met de datum 27 februari 2017. Die factuur had betrekking op de aankoop van een Apple iPhone 7. Opvallend was dat de naam van de geadresseerde met een dikke zwarte stift was doorgekrast. [14] De politie heeft met de juiste belichting de gegevens van de geadresseerde op de factuur kunnen lezen. Er stond: [slachtoffer 5] , [adres 2] [plaatsnaam 1] . [15]
Interpretatie van het bewijs
Zoals hiervoor bij de feiten 2 en 3 overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte (voornaam)] op 10 april 2019 samen met anderen de portemonnee met daarin het identiteitsbewijs van [slachtoffer 4] heeft gestolen. [slachtoffer 5] is vervolgens op 5 juni 2019 via Marktplaats door iemand benaderd die haar iPhone wilde kopen en vroeg of zij de iPhone 7 wilde versturen op naam van [slachtoffer 4] , hetgeen zij vervolgens ook heeft gedaan. [slachtoffer 5] heeft nooit een betaling ontvangen. Op de slaapkamer van [verdachte (voornaam)] is daarna op 16 juni 2019 de factuur van de iPhone van [slachtoffer 5] gevonden. Voor het aantreffen van die factuur heeft [verdachte (voornaam)] geen verklaring afgelegd, anders dan dat iedereen die factuur daar kan hebben neergelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet aannemelijk is, aangezien hij degene is geweest die het identiteitsbewijs heeft gestolen en de factuur in zijn kamer ligt.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte (voornaam)] op 5 juni 2019 [slachtoffer 5] heeft bewogen tot het versturen van de iPhone 7 door gebruik te maken van een valse naam, namelijk die van [slachtoffer 4] , en door gebruik te maken van een valse hoedanigheid, namelijk die van een betrouwbare koper. Daarmee acht de rechtbank ook bewezen dat [verdachte (voornaam)] de identiteit van [slachtoffer 4] heeft misbruikt en zijn eigen identiteit heeft verheeld. In het dossier zijn aanwijzingen te vinden dat [verdachte (voornaam)] meer mensen heeft opgelicht of geprobeerd op te lichten met gebruikmaking van de identiteit en/of het identiteitsbewijs van [slachtoffer 4] . De rechtbank heeft echter – anders dan bij de oplichting van [slachtoffer 5] – onvoldoende ander bewijs dat [verdachte (voornaam)] dat was. De rechtbank spreekt daarom vrij van een deel van de in feit 4 ten laste gelegde periode.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op 21 oktober 2020 te [plaatsnaam 2] een bromfiets en bijbehorende sleutels, welke goederen toebehoorden aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. op 21 oktober 2020 te [plaatsnaam 2] een bromfiets (merk Piaggio), die toebehoorde aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen bromfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegd gebruik te maken van een aan [slachtoffer 1] toebehorende sleutel;
16-006194-20
2. op 10 april 2019 te [plaatsnaam 2] , tezamen en in vereniging met anderen, uit een kleedkamer van een sportcomplex een telefoon en een portemonnee met inhoud, welke goederen toebehoorden aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. op 10 april 2019 te [plaatsnaam 2] enig geldbedrag dat toebehoorde aan [slachtoffer 4] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een pinpas, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was, enig geldbedrag te pinnen van een bankrekening van voornoemde [slachtoffer 4] ;
4. op 5 juni 2019 te [plaatsnaam 2] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam van [slachtoffer 4] , heeft gebruikt door vanuit een Marktplaatsaccount een ander te benaderen, met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
5. op 5 juni 2019 te [plaatsnaam 2] , althans in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een telefoon (iPhone), door zich via Marktplaats in strijd met de waarheid voor te doen als bonafide koper, waarbij hij zich heeft voorgedaan als [slachtoffer 4] , en daarbij aan te geven dat de transactie is voltooid.
[verdachte (voornaam)] wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor [verdachte (voornaam)] .

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten bestond. De door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
16-265180-20
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als eenzelfde feit in meer dan één strafbepaling valt. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake.
De wet noemt de door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten:
feiten 1 en 2: de eendaadse samenloop van:
  • diefstal en
  • diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
16-006194-20
De door [verdachte (voornaam)] onder 4 en 5 gepleegde feiten beschouwt de rechtbank als een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hier namelijk om soortgelijke feiten, oplichting door gebruik te maken van een anders naam en identiteitsfraude door gebruik te maken van een anders naam, die kort na elkaar hebben plaatsgevonden en waaraan één ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag ligt.
De wet noemt de door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten:
feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
feiten 4 en 5: de voortgezette handeling van:
  • opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan en
  • oplichting

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte (voornaam)]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte (voornaam)] een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte (voornaam)] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat [verdachte (voornaam)] ernstige feiten heeft gepleegd. Bij zijn eis houdt de officier van justitie ook rekening met het advies van de psycholoog en psychiater om [verdachte (voornaam)] verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte (voornaam)] te veroordelen tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten volgens de officier van justitie de voorwaarden worden gekoppeld die de Raad heeft geadviseerd. Daarnaast moeten volgens de officier van justitie ook een middelenverbod en een verplichting om mee te werken aan begeleid wonen als bijzondere voorwaarden aan [verdachte (voornaam)] worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat [verdachte (voornaam)] al te lang heeft vastgezeten voor de feiten die hij heeft bekend. Zij verzoekt [verdachte (voornaam)] niet terug naar de jeugdgevangenis te sturen. Ook verzoekt de advocaat rekening te houden met het advies van de psychiater en psycholoog om de strafbare feiten in verminderde mate aan [verdachte (voornaam)] toe te rekenen. De advocaat geeft tot slot aan dat [verdachte (voornaam)] vindt dat hij geen behandeling of begeleiding nodig heeft, maar wel mee wil werken aan voorwaarden als dat moet.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder [verdachte (voornaam)] die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan [verdachte (voornaam)] een jeugddetentie van twee maanden op. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
[verdachte (voornaam)] heeft een bromfiets gestolen, samen met anderen een telefoon en portemonnee gestolen en met de pinpas uit die portemonnee gepind, de identiteit van iemand anders misbruikt en iemand opgelicht. Dat zijn ernstige strafbare feiten. De rechtbank vindt het ook zorgelijk dat een jonge jongen als [verdachte (voornaam)] zoveel strafbare feiten pleegt. [verdachte (voornaam)] lijkt zich bij zijn gedrag niet druk te maken over de gevolgen voor anderen en heeft alleen oog voor zijn eigen verlangen naar geld. De rechtbank neemt dat [verdachte (voornaam)] kwalijk.
Bij de ernst van deze strafbare feiten vindt de rechtbank in beginsel een jeugddetentie van meerdere weken of enkele maanden passen.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)]
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van [verdachte (voornaam)] blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Na het plegen van de strafbare feiten is hij veroordeeld voor het plegen van een winkeldiefstal. De rechtbank zal daar – gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
Adviezen van deskundigen
Advies van de psychiater en de psycholoog
[verdachte (voornaam)] heeft gesprekken gevoerd met mr. drs. F.M.J. Bruggeman, psychiater, en drs. B. Meijer, psycholoog. De psychiater en psycholoog hebben een rapport over [verdachte (voornaam)] geschreven.
Volgens de psychiater is [verdachte (voornaam)] laagbegaafd, heeft hij traumagerelateerde klachten en is hij afhankelijk van cannabis, waardoor hij ook psychotische klachten heeft ontwikkeld. Daarnaast lijdt [verdachte (voornaam)] aan een normoverschrijdende gedragsstoornis. Volgens de psycholoog is daarnaast sprake van ADHD en relatieproblemen tussen [verdachte (voornaam)] en zijn ouders. [verdachte (voornaam)] is onthecht geraakt en ontwikkelde daardoor een schijnzelfstandigheid. Hij trok zich weinig meer aan van ouderlijk gezag of aanwijzingen van docenten. Hij heeft een laag zelfbeeld en een gebrekkige identiteit. Hij kan zich nauwelijks verplaatsen in de gevoelens van anderen. De gebrekkige identiteit maakt dat [verdachte (voornaam)] beïnvloedbaar is voor anderen. Hij is gericht op het vervullen van zijn eigen behoeften.
De psychiater en psycholoog adviseren de strafbare feiten, gelet op het voorgaande, in verminderde mate aan [verdachte (voornaam)] toe te rekenen. Dat betekent dat [verdachte (voornaam)] wat de psychiater en psycholoog betreft niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat hij heeft gedaan.
De psychiater en psycholoog denken dat de kans op herhaling van strafbare feiten hoog is als [verdachte (voornaam)] niet behandeld zal worden voor zijn problematiek.
Advies van de Raad en [naam instelling]
De Raad vindt dat aan [verdachte (voornaam)] een deels voorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd. De Raad wil niet dat [verdachte (voornaam)] terug gaat naar de jeugdgevangenis. Volgens de Raad moeten aan het voorwaardelijke gedeelte van een straf de volgende voorwaarden worden verbonden:
  • een behandelverplichting (voor psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en traumaverwerking);
  • het verkrijgen en behouden van een dagbesteding (school/werk);
  • het verkrijgen van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • meewerken aan urinecontroles;
  • zich houden aan Elektronische Controle (als dat nodig is).
[naam instelling] heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad.
Op de zitting hebben [A ] en [B] aangegeven dat zij nog steeds achter het advies staan.
8.3.3
Conclusie
De rechtbank vindt een jeugddetentie van twee maanden passend voor de feiten die [verdachte (voornaam)] heeft gepleegd. Bij het bepalen van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte (voornaam)] . Ook heeft de rechtbank gekeken naar de hoogte van de straffen die in vergelijkbare zaken en volgens de oriëntatiepunten van de LOVS worden opgelegd.
[verdachte (voornaam)] heeft in totaal bijna vier maanden in voorarrest gezeten. Dat voorarrest heeft dus langer geduurd dan de straf die de rechtbank passend vindt. Hoewel de rechtbank net als de officier van justitie en de deskundigen de noodzaak tot behandeling voor [verdachte (voornaam)] ziet, betekent dit dat de rechtbank niet een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk kan opleggen. De rechtbank hoopt dat [verdachte (voornaam)] in het kader van de zorgmachtiging toch de zorg kan krijgen die hij nodig heeft.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
[slachtoffer 1]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij vordert een bedrag van € 784,87 aan materiële schade en een bedrag van € 380,- aan immateriële schade als gevolg van de onder parketnummer 16-265180-20 ten laste gelegde feiten. De materiële schade bestaat uit de kosten voor het vervangen van sloten, de schade aan zijn scooter en de kosten voor het op laten maken van een taxatierapport.
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat vindt dat [slachtoffer 1] onvoldoende onderbouwd heeft dat de schade aan de scooter door [verdachte (voornaam)] is veroorzaakt en dat [slachtoffer 1] psychisch letsel heeft opgelopen. Zij verzoekt daarom om [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost die ziet op het vervangen van de sloten voldoende is onderbouwd, aangezien de scooter is gestolen terwijl de sleutelbos van [slachtoffer 1] er nog in zat. Bovendien is de factuur van het vervangen van de sloten bijgevoegd bij de vordering. De schadepost van € 287,95 zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank vindt verder aannemelijk dat er schade aan de scooter van [slachtoffer 1] is ontstaan door de diefstal van die scooter door [verdachte (voornaam)] . De rechtbank vindt alleen dat [slachtoffer 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat de gehele door hem gevorderde materiële schade door toedoen van [verdachte (voornaam)] is ontstaan. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 200,-. De rechtbank verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering wat de rest van de materiële schade betreft. [slachtoffer 1] kan de vergoeding van dat deel van de vordering verzoeken aan de burgerlijke rechter.
Gelet op de toelichting bij de vordering gaat de rechtbank ervan uit dat de vordering die op de immateriële schade ziet, gebaseerd is op het dreigen met het vuurwapen. Omdat de rechtbank [verdachte (voornaam)] daarvan vrijspreekt, zal de rechtbank [slachtoffer 1] in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. [slachtoffer 1] kan de vergoeding van dat deel van de vordering verzoeken aan de burgerlijke rechter.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank [verdachte (voornaam)] veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan [verdachte (voornaam)] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 487,95, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte (voornaam)] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [verdachte (voornaam)] minderjarig was toen hij de diefstal pleegde.
Als [verdachte (voornaam)] aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
9.2
[slachtoffer 2]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Zij vordert een bedrag van € 75,- aan materiële schade als gevolg van de oplichting die aan [verdachte (voornaam)] onder parketnummer 16006194-20 onder feit 1 ten laste is gelegd.
Omdat de rechtbank [verdachte (voornaam)] vrijspreekt van het feit waardoor [slachtoffer 2] schade zou hebben opgelopen, komt zij aan de beoordeling van de vordering niet toe. De rechtbank verklaart [slachtoffer 2] daarom niet-ontvankelijk in de vordering.
9.3
[D]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij vordert een bedrag van € 500,- aan immateriële schade als gevolg van het onder parketnummer 16006194-20 onder feit 1 ten laste gelegde.
Omdat de rechtbank [verdachte (voornaam)] vrijspreekt van het feit waardoor [D] schade zou hebben opgelopen, komt zij aan de beoordeling van de vordering niet toe. De rechtbank verklaart [D] daarom niet-ontvankelijk in de vordering.
9.4
[slachtoffer 3]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij vordert een bedrag van € 155,-, aan materiële schade als gevolg van het onder parketnummer 16-006194-20 onder feit 2 ten laste gelegde. De schade bestaat uit de vervanging van zijn telefoon en bijbehorend hoesje met oplaadfunctie.
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat vindt dat [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat [verdachte (voornaam)] volgens haar van het feit waardoor [slachtoffer 3] schade heeft opgelopen moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 16-006194-20 onder feit 2 bewezenverklaarde feit en dat [verdachte (voornaam)] aansprakelijk is voor die schade. De vordering wordt dan ook toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2019. Omdat de rechtbank bewezen vindt dat [verdachte (voornaam)] dit feit samen met anderen heeft gepleegd, zal het bedrag hoofdelijk worden opgelegd.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank [verdachte (voornaam)] veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 5] aan [verdachte (voornaam)] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 155,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 april 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte (voornaam)] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [verdachte (voornaam)] minderjarig was toen hij dit feit pleegde.
Als [verdachte (voornaam)] aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
9.5
[slachtoffer 5]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Zij vordert een bedrag van € 260,- aan materiële schade als gevolg van het onder parketnummer 16-006194-20 onder feit 5 ten laste gelegde feit.
De officier van justitie vindt dat [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat hij vindt dat [verdachte (voornaam)] van dit feit moet worden vrijgesproken.
De advocaat vindt is het eens met de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 16-006194-20 onder feit 5 bewezenverklaarde feit en dat [verdachte (voornaam)] aansprakelijk is voor die schade. De vordering wordt dan ook toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank [verdachte (voornaam)] veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 5] aan [verdachte (voornaam)] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 260,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 juni 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte (voornaam)] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [verdachte (voornaam)] minderjarig was toen hij dit feit pleegde.
Als [verdachte (voornaam)] aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 56, 63, 77a, 77g, 77i, 77gg, 231b, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16-006194-20 onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16-265180-20 ten laste gelegde en het onder parketnummer 16-006194-20 onder de feiten 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van twee maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 487,95,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 487,95 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [D]
- verklaart [D] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 155,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 155,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of een ander op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 260,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 260,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A. Maas, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en J.W.B. Snijders Blok, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-265180-20
1. hij op of omstreeks 21 oktober 2020 te Veenendaal, althans in Nederland, een bromfiets en/of (bijbehorende) sleutel(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] dreigend een vuurwapen/een vuurwapengelijkend voorwerp te tonen;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 21 oktober 2020 tot en met 22 oktober 2020 te Veenendaal, althans in Nederland een goed te weten een bromfiets en/of (bromfiets)sleutels heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 21 oktober 2020 te Veenendaal, althans in Nederland, een bromfiets (merk Piaggio), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen bromfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegd gebruik te maken van een aan een ander persoon, namelijk [slachtoffer 1] , toebehorende sleutel;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

16-006194-20
1. hij in of omstreeks de periode van 11 juni 2019 tot en met 15 juni 2019 te Veenendaal, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een jas, door zich via marktplaats in strijd met de waarheid voor te doen als bonafide koper, waarbij hij zich heeft voorgedaan als [D] , en/of daarbij aan te geven dat de transactie is voltooid;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

2. hij op of omstreeks 10 april 2019 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een kleedkamer van een sportcomplex, een telefoon en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )

3. hij op of omstreeks 10 april 2019 te Veenendaal, enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een pinpas, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was, enig geldbedrag te pinnen van een (bank)rekening van voornoemde [slachtoffer 4] ;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

4. hij in of omstreeks de periode van 30 april 2019 tot en met 8 juni 2019 te Veenendaal, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten de naam en/of de identiteitskaart van [slachtoffer 4] heeft gebruikt door op marktplaats een account aan te maken en/of te beheren op naam van die [slachtoffer 4] en/of vanuit dat marktplaatsaccount andere personen te benaderen, met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;

( art 231b Wetboek van Strafrecht )

5. hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Veenendaal, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een telefoon (iPhone), door zich via marktplaats in strijd met de waarheid voor te doen als bonafide koper, waarbij hij zich heeft voorgedaan als [slachtoffer 4] , en/of daarbij aan te geven dat de transactie is voltooid;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL09002020343041 van 25 oktober 2020, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 106. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 32-33.
3.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL09002019176339 van 14 oktober 2019, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 272. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 183.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 187-188.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 190-191.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 193-200.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 218-219.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 208-210.
11.Eigen waarneming van de rechtbank.
12.Een geschrift, te weten: een internetaangifte van 17 juni 2019, p. 254-255.
13.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 229.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 265.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 268.