ECLI:NL:RBMNE:2021:5774

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
16.253990.18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met drugshandel en gokken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2021 een vonnis gewezen in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, geboren in 1977, die betrokken was bij drugshandel en gokken. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 667.720,36. De vordering is aan de orde geweest op meerdere zittingen, waarbij de rechtbank kennisnam van de standpunten van de officier van justitie, mr. N.T.R.M. Franken, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. V.P.J. Tuma.

De officier van justitie stelde dat het ontnemingsbedrag oorspronkelijk € 820.278,55 bedroeg, maar later werd verhoogd naar € 825.336,55. De verdediging betwistte de herkomst van het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel en voerde aan dat de berekeningen van de officier van justitie niet klopten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde zich schuldig had gemaakt aan drugshandel en dat hij voordeel had verkregen uit deze activiteiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op een kasopstelling die het verschil tussen contante inkomsten en uitgaven van de veroordeelde in de onderzoeksperiode van 1 januari 2012 tot en met 10 december 2018 in kaart bracht.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde geen aannemelijk bewijs had geleverd voor een startkapitaal en dat de contante uitgaven aan gokken en andere luxegoederen substantieel waren. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 667.720,36, dat de veroordeelde aan de staat moest betalen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak en bepaalde dat de waarde van verbeurdverklaarde goederen van de betalingsverplichting moest worden afgetrokken indien de beslissing over de verbeurdverklaring onherroepelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-253990-18 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 juni 2021 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1977] ,
wonende aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] , [postcode] in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [veroordeelde] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is aan de orde geweest op de zittingen van 27 november 2019, 19 mei 2020, 11 maart 2021 en 15 juni 2021. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken en van wat [veroordeelde] en mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de schriftelijke vordering van de officier van justitie is een ontnemingsbedrag van € 820.278,55 genoemd. Dat is ook het bedrag waar het ontnemingsrapport van uitgaat. In de conclusiewisseling heeft de officier van justitie dat bedrag verhoogd naar een bedrag van € 825.336,55.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [veroordeelde] stelt allereerst dat niet aannemelijk is dat het bedrag dat door de officier van justitie als wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gezien uit enig misdrijf afkomstig is. Daarnaast gaat de kasopstelling volgens de advocaat ten onrechte uit van een startkapitaal van € 0,-, aangezien [veroordeelde] vóór 2012 goed betaalde banen had en weinig vaste lasten. Hij heeft in die periode ook schenkingen van zijn ouders gekregen en verdiende ook toen al veel geld met gokken. [veroordeelde] heeft daar geen stukken meer van, maar de bewaarplicht is ook maar vijf jaren. Verder gaat de officier van justitie bij het gokken wat de advocaat betreft ten onrechte uit van een uitkeringspercentage van 83%. Voor de vaststelling van dat percentage is te weinig informatie beschikbaar en het percentage is gebaseerd op een aantal willekeurig geregistreerde incidenten. [veroordeelde] is bovendien een beroepsgokker, waardoor hij winst kon maken in plaats van te verliezen. Ook vindt de advocaat dat geen gebruik mag worden gemaakt van extrapolatie, aangezien de basis daarvoor een onvolledig bijgehouden administratie van [veroordeelde] zelf is. Tot slot moeten volgens de advocaat de bedragen die [veroordeelde] bij het [...] in [plaatsnaam 2] zou hebben uitgegeven (€ 300.000,-) en aan Voetbal Toto (€ 120.000,-) uit de vermogensvergelijking worden gehaald. De officier van justitie baseert deze bedragen uit twee tapgesprekken waarin [veroordeelde] over ‘300’ en ‘120’ spreekt. Dat is volgens de advocaat volstrekt onvoldoende voor de conclusie dat [veroordeelde] € 300.000,- en € 120.000,- heeft uitgegeven.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
[veroordeelde] is bij vonnis van 8 april 2021 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
  • gewoontewitwassen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 december 2018;
  • in voorraad hebben van 1 kilogram Ketamine op 10 december 2018;
  • bezit van 110,8 gram Hasj op 10 december 2018.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor strafbare feiten. Voor de ontnemingsvordering betekent dit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die [veroordeelde] heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
In het ontnemingsrapport wordt ingegaan op aanwijzingen dat [veroordeelde] zich in en rondom de onderzoeksperiode heeft schuldig gemaakt aan drugshandel. De politie benoemt in dat kader het volgende:
  • Reeds in 2011 beschikte het Team Criminele Inlichtingen (TCI) over informatie dat [veroordeelde] handelde in grote hoeveelheden verdovende middelen, namelijk XTC en speed. Ook was er in 2011 informatie dat [veroordeelde] regelmatig gokte in het casino [casino 1] in [plaatsnaam 1] . Hij zou daar een paar keer per week gokken en per keer € 5.000,- verspelen.
  • In 2017 zijn door TCI in totaal drie processen-verbaal verstrekt waaruit samengevat blijkt dat:
o [veroordeelde] onlangs tonnen heeft vergokt in het casino en dat hij dit geld heeft verdiend met de drugshandel;
o [veroordeelde] zich bezig houdt met de productie van speed en de grondstoffen (PBK en BMK) hiervoor uit China ontvangt. Hij communiceert middels een PGPtelefoon;
o [veroordeelde] handelt in miljoenen MDMA-pillen. Hij fabriceert, drukt en verkoopt de pillen. [veroordeelde] verdient veel geld met zijn criminele activiteiten.
  • Tijdens de doorzoeking (van 10 december 2018) van de huurwoning van [veroordeelde] aan de [straatnaam] in [plaatsnaam 1] is onder meer 1 kg Ketamine aangetroffen.
  • Het onderzoeksteam [.] kreeg de beschikking over een PV-restinformatie uit [..] , een onderzoek naar de liquidatie van een persoon in [plaatsnaam 1] . Binnen dit onderzoek heeft op 5 maart 2015 een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [veroordeelde] aan de [straatnaam] in [plaatsnaam 1] . Tijdens deze doorzoeking zijn onder meer 84 XTC-tabletten gevonden.
  • Binnen onderzoek [.] is gebleken dat [veroordeelde] communiceerde met een versleutelde PGP-telefoon welke verbonden was aan het netwerk van Ennetcom. Daarbij communiceerde [veroordeelde] met een contact over de handel in verdovende middelen en ook de grondstoffen daarvoor. Op basis van een vordering zijn tekstberichten verstrekt over de periode 17 september 2015 tot en met 29 februari 2016 waaruit deze communicatie blijkt. Zo wordt er onder meer gesproken over de handel in A-olie, B-olie, Apaan M en Keta en worden daar prijsafspraken over gemaakt. Ook blijkt uit de communicatie dat [veroordeelde] onder andere grondstoffen in- en verkoopt, handelt in diverse soorten drugs en pillen laat maken. Het is een feit van algemene bekendheid dat PGP-telefoons veelvuldig in het criminele milieu worden gebruikt en uit de inhoud van deze berichten volgt betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen van [veroordeelde] .
Op grond van deze constateringen achtde rechtbank het aannemelijk dat [veroordeelde] zich in de onderzoeksperiode schuldig heeft gemaakt aan drugshandel en dat hij daar voordeel uit heeft verkregen.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1] Als uitgangspunt voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert de rechtbank zich op de eenvoudige kasopstelling in het dossier. [2] In deze kasopstelling is het verschil tussen de contante inkomsten en contante uitgaven van [veroordeelde] in de periode 1 januari 2012 tot en met 10 december 2018 opgenomen.
3.3.1.
Beginsaldo
Volgens de officier van justitie beschikte [veroordeelde] op 1 januari 2012 niet over legale contante gelden, waardoor het beginsaldo € 0,- moet zijn. De advocaat heeft namens [veroordeelde] aangevoerd dat hij wel over een startkapitaal beschikte. [veroordeelde] heeft dat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. In het vonnis in de strafzaak heeft de rechtbank al geoordeeld dat van [veroordeelde] verwacht mag worden dat hij dit met objectieve gegevens onderbouwt. Dat heeft hij, ook in de onderhavige ontnemingszaak, niet gedaan. De rechtbank volgt het argument van de advocaat dat [veroordeelde] zijn stelling ook niet met stukken hoeft te onderbouwen omdat de bewaarplicht van vijf jaren al verstreken is, niet. Niet alleen laat dit onverlet dat [veroordeelde] die stukken wel had kunnen bewaren ook al gold de
bewaarplichtniet, ook had [veroordeelde] zijn stelling met andere bewijsstukken, zoals verklaringen van getuigen, kunnen onderbouwen. Nu er geen begin van aannemelijkheid is dat [veroordeelde] een startkapitaal had aan het begin van de onderzoeksperiode, gaat de rechtbank uit van een beginsaldo van € 0,-.
3.3.2.
Eindsaldo
Bij de doorzoeking van de woning van [veroordeelde] en zijn auto zijn de volgende contante geldbedragen gevonden:
- [straatnaam] [nummeraanduiding] in [plaatsnaam 1] € 44.350,- [3]
- Porsche Panamera € 457,35 [4]
Het totale eindsaldo komt neer op een bedrag van € 44.807,35.
3.3.3.
Legale contante inkomsten
[veroordeelde] heeft in de onderzoeksperiode een bedrag van € 19.900,- contant opgenomen van zijn bankrekeningen. [5] Uit de cashout-verklaringen van [casino 4] blijkt dat [veroordeelde] in de onderzoeksperiode in totaal € 436.653,- contant uitgekeerd heeft gekregen. [6] Door [veroordeelde] zelf zijn in het verleden cashout-verklaringen verkregen bij [casino 2] en bij [casino 3] . Uit deze gegevens blijkt dat in de jaren 2015, 2017 en 2018 in totaal een bedrag van € 799.960,90 is uitgekeerd. [7] Alhoewel de verklaringen niet op naam van [veroordeelde] staan, gaat de rechtbank er vanuit dat dit bedrag aan hem is uitgekeerd, omdat de gegevens door hem zelf zijn aangeleverd. Tot slot is in de kasopstelling de opbrengst van een Audi S1 opgenomen van € 18.400,- opgenomen. Aangezien in het vonnis in de strafzaak is overwogen dat de Audi voor een bedrag van € 19.000,- is gekocht en later weer verkocht, wordt de Audi verder buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De totale legale contante inkomsten in de onderzoeksperiode komen neer op een bedrag van € 1.256.513,90.
3.3.4.
Contante uitgaven
In de onderzoeksperiode heeft [veroordeelde] volgens het ontnemingsrapport het volgende contant uitgegeven:
  • een Porsche Panamera € 24.838,80
  • een Mercedes Benz € 13.750,-
  • een BMW M4 € 28.000,-
  • Motorino Scooters € 8.900,-
  • uitgaven aan gokspelen € 1.908.561,35
  • haarimplantatie € 3.799,-
  • [....] € 1.000,-
  • contante stortingen € 44.320,-
Daarnaast heeft de rechtbank in het vonnis in de strafzaak vastgesteld dat [veroordeelde] de volgende goederen contant heeft betaald:
  • Fiat 500 € 5.000,-
  • contantbonnen € 3.705,16
In het bedrag van de contantbonnen zijn de uitgaven aan kleding, luxegoederen, wasmachine en droger, in de kasopstelling als losse post opgenomen, al meegenomen.
[veroordeelde] heeft tot slot op de strafzitting verklaard dat hij de volgende auto contant heeft aangeschaft [8] :
- Mercedes AMG € 7.000,-
De uitgave aan een Audi S1 wordt, zoals hiervoor onder de inkomsten al is overwogen, buiten beschouwing gelaten.
Uitgaven aan gokspelen
De rechtbank gaat bij de uitgaven aan gokspelen van een ander bedrag uit dan waarvan in het ontnemingsrapport wordt uitgegaan. De rechtbank is met de officier van justitie eens dat de inzet bij [casino 4] berekend mag worden aan de hand van het uitkeringspercentage van 83%, aangezien dat percentage bepaald is aan de hand van 91 registraties van de 102 bezoeken van [veroordeelde] aan [casino 4] over een periode van 4 jaar en 11 maanden Uit die selectie van registraties volgt dat er in totaal € 524.752,95 is ingezet en dat er in totaal € 436.653 werd gewonnen, een ‘winst’ dus van 83%. De periode van 4 jaar en 11 maanden is een ruime referentieperiode waaruit blijkt dat [veroordeelde] lange tijd veelvuldig gegokt heeft, zoals hij zelf ook heeft verklaard. De rechtbank gaat ervan uit dat juist de duur van de periode bijdraagt aan de betrouwbaarheid, omdat daarmee geabstraheerd wordt van een toevallige winst of een toevallig verlies.
Het voorgaande ligt anders voor wat betreft de inzet bij [casino 2] en [casino 3] . Van de bezoeken aan die casino’s zijn minder gegevens bekend. Een medewerker van [casino 3] heeft verklaard dat het uitkeringspercentage van de Multi Roulette (waarop [veroordeelde] speelde) tussen de 80% en 95% ligt. [9] Alhoewel het percentage van 83%, dat uit de registraties bij het [casino 4] komt, ook binnen de marges van [casino 3] valt, zal de rechtbank in het voordeel van [veroordeelde] uitgaan van een percentage van 87,5% in plaats van 83%, te weten het midden van de marge van het uitkeringspercentage bij [casino 3] . Er is geen indicatie dat [veroordeelde] het slechter zou doen dan gemiddeld. Er is ook geen aanleiding om aan te nemen dat [veroordeelde] het beter doet dan gemiddeld – de rechtbank heeft aangesloten bij het feitelijk uitgangspunt dat het casino altijd wint. Daarbij ligt 87,5% in de buurt van de 83% die [veroordeelde] als winstuitkering had bij het [casino 4] . Het bedrag dat [veroordeelde] bij [casino 2] en [casino 3] heeft ingezet komt daarmee neer op een bedrag van ((€ 799.960,90 / 87,5) * 100 =) € 914.241,-.
De rechtbank is – gelet op het voorgaande – niet met de advocaat eens dat de inzet bij [casino 2] en [casino 3] vanwege de beperkte gegevens in zijn geheel niet berekend kan worden. Dat slechts beperkt gegevens bekend zijn over de cash-out die [veroordeelde] heeft behaald bij [casino 2] en [casino 3] , kan naar het oordeel van de rechtbank alleen maar in het voordeel van [veroordeelde] zijn nu casino’s op langere termijn altijd winst maken. De rechtbank volgt de advocaat dan ook niet dat [veroordeelde] door zijn gokmethode ook winst kan hebben gemaakt. In het vonnis in de strafzaak is bovendien al overwogen dat in het specifieke geval van [veroordeelde] niet aannemelijk is dat hij winst heeft behaald met het gokken. Er is geen sprake geweest van incidenteel gokken, maar van een patroon over een periode van jaren. Juist dan is het verantwoord uit te gaan van het gegeven dat casino’s altijd winnen.
De rechtbank gaat in de berekening ervan uit dat [veroordeelde] in het casino in [plaatsnaam 2] een bedrag van € 300.000,- heeft uitgegeven. In een tapgesprek op 4 september 2018 geeft [veroordeelde] aan dat hij vorige week ‘aan de andere kant was’ en daar in een week ‘300’ heeft verloren en er daardoor ‘even van genezen is’. Uit de analyse van de baken onder het voertuig van [veroordeelde] blijkt dat hij in de week van 19 augustus 2018 tot en met 26 augustus 2018 meerdere keren bij een casino in [plaatsnaam 2] in Duitsland is geweest. [10]
In het vonnis in de strafzaak is overwogen dat [veroordeelde] gokte met grote bedragen in coupures van € 500,-. De rechtbank vindt het tegen die achtergrond niet aannemelijk dat [veroordeelde] even van het gokken ‘genezen’ zou zijn als hij in een week tijd € 300,- is verloren met gokken in een casino, terwijl hij normaal veel grotere bedragen uitgeeft. Om die reden gaat de rechtbank in de berekening uit van een bedrag van € 300.000,-.
De rechtbank vindt niet voldoende aannemelijk geworden dat [veroordeelde] in tapgesprekken [11] over Voetbal Toto met ‘120’ € 120.000,- bedoelde. Wat hierboven over het casino in [plaatsnaam 2] is overwogen gaat hierbij wat de rechtbank betreft niet op. De inzet bij Voetbal Toto wijkt namelijk af van het normale gokgedrag van [veroordeelde] , waardoor niet zonder meer aannemelijk is dat [veroordeelde] in dit geval over € 120.000,- sprak. De rechtbank neemt als inzet bij Voetbal Toto dan ook slechts een bedrag van € 120,- mee in de berekening.
De totale uitgaven aan gokspelen komen neer op een bedrag van € 1.739.113,95.
De totale contante uitgaven in de onderzoeksperiode komen neer op een bedrag van € 1.879.426,91.
3.3.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot de volgende kasopstelling.
Contante inkomsten (plus) € 19.900,- (contante opnames)
€ 436.653,- ( [casino 4] )
€ 799.960,90 ( [casino 2] en [casino 3] )
__________________________________________
€ 1.256.513,90 (totaal)
Eindsaldo contant geld (minus) € 44.807,35
Contante uitgaven (minus) € 24.838,80 (Porsche Panamera)
€ 13.750,- (Mercedes Benz)
€ 28.000,- (BMW M4)
€ 8.900,- (Motorino Scooters)
€ 1.739.113,95 (gokspelen)
€ 3.799,- (haarimplantatie)
€ 1.000,- ( [....] )
€ 44.320,- (contante stortingen)
€ 5.000,- (Fiat 500)
€ 3.705,16 (contantbonnen)
€ 7.000,- (Mercedes AMG)
__________________________________________
€ 1.924.234,26 (totaal)
Kasverschil: (€ 1.256.513,90 - € 1.924.234,26 =) - € 667.720,36.
3.3.6.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 667.720,36.
3.3
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door [veroordeelde] dient te worden betaald aan de staat, vast op € 667.720,36. Als de beslissing over de verbeurdverklaring van de goederen in de strafzaak in appèl in stand blijft, moet de waarde van die goederen van de betalingsverplichting worden afgetrokken.
In het vonnis in de strafzaak heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarom zal de rechtbank ten aanzien van de ontneming volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 667.720,36;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 667.720,36 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt dat de waarde van de verbeurdverklaarde goederen van de betalingsverplichting moet worden afgetrokken wanneer de beslissing over de verbeurdverklaring van die goederen onherroepelijk is;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bouteibi, voorzitter, mrs. R.L.M. van Opstal en J.O. Zuurmond, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2021.

Voetnoten

1.Het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, onderzoeksnummer MD3R017064 (aanvullend procesdossier).
2.‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’, p. 24.
3.Kennisgeving van inbeslagname, p. 109-112.
4.Kennisgeving van inbeslagname, p. 115-116.
5.Processen-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, p. 2400, 2403, 2598, 2643, 2644, 2706, 2807, 2808 en 3074.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3106.
7.‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’, p. 16.
8.Proces-verbaal van onderzoek ter terechtzitting strafzaak.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3093.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 770.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 779.