ECLI:NL:RBMNE:2021:5763

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
16.137961.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die op 25 mei 2021 in Almere opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en een bedreiging heeft geuit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een explosief in de richting van de woning van de aangever heeft gegooid, wat leidde tot een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij dit deed om een signaal af te geven aan de aangever, die hem nog geld schuldig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen de ontploffing heeft veroorzaakt, maar ook dat hij de aangever heeft bedreigd met een explosief. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten, maar oordeelde dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aangever was, aangezien deze niet thuis was tijdens de ontploffing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.137961.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Timmer en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hoogenraad, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 25 mei 2021 in Almere opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen te duchten was;
feit 2:
op 25 mei 2021 in Almere [aangever] heeft bedreigd door een explosief in de richting van de woning van [aangever] te gooien.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het onder 1 genoemde levensgevaar voor [aangever] , omdat [aangever] niet aanwezig was ten tijde van de ontploffing.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit voor de bestanddelen levensgevaar voor [aangever] en een of meer omwonenden én voor gevaar voor de aangrenzende/omliggende woningen en de woning van [aangever] . Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen onderzoek is gedaan naar het explosief waardoor onduidelijk is wat voor explosief verdachte naar de woning van [aangever] heeft gegooid. Verdachte stond ten tijde van de ontploffing met het explosief tussen auto’s. Deze auto’s hebben minimale schade; er zijn bijvoorbeeld geen ruiten kapot gegaan. Hieruit leidt de raadsvrouw af dat het explosief niet van dusdanige makelij was dat levensgevaar voor [aangever] en omwonenden en gevaar voor de aangrenzende/ omliggende woningen en de woning van [aangever] is geweest. Immers, als sprake zou zijn geweest van een lawinepijl, zoals door het openbaar ministerie betoogd, zou het letsel van verdachte vele malen erger zijn geweest.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde en daarvoor aangevoerd dat aangever niet in de woning aanwezig was en dat verdachte hiervan op de hoogte was. Verdachte heeft niet willen bedreigen, maar slechts een signaal af willen geven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
[aangever] heeft op 26 mei 2021 aangifte gedaan, zakelijk weergegeven:
Op 25 mei 2021 is geprobeerd om een explosief door het raam van mijn woning naar binnen te gooien. Op de camerabeelden was te zien dat iemand vuurwerk tegen mijn raam had gegooid. Mijn buurman zag dat iemand tussen de auto’s ging staan. Toen zag hij een ontploffing met heel veel rook. De buurman zag ook dat er een benzinedop van een auto kapotgemaakt was en er lag ducttape op de grond.
Het raam van mijn woning is beschadigd. Ik ben niet blij met wat er gebeurd is en ben er bang voor dat het nog een keer kan gebeuren. [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben op 23 juni 2021 een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] [woonplaats] ) opgemaakt en daarin gerelateerd, zakelijk weergegeven:
De onderzoekslocatie betreft de openbare weg en de voortuin en gevel van huisnummer [huinummer] in de [straat] te [woonplaats] . Deze straat heeft aan weerszijden van de openbare rijweg parkeerplaatsen, een trottoir en eengezinswoningen met een voortuin. In de rechterruit aan de voorzijde van woning [huinummer] zagen wij dat er schade was aan de ruit. Wij zagen dat de buitenste ruit kapot was en dat op de binnenste ruit een krater met krasschade zat. Gezien de bevindingen achtten wij dat er een explosief is afgegaan tussen de achterzijden van een Ford Focus en een Mitsubishi Colt. Vermoedelijk is het explosief afgegaan terwijl de dader dit vast hield, waardoor diverse vingers van de dader zijn hand zijn afgeslagen. Gezien de aangetroffen aansteker was het explosief te ontsteken met een lont, wat een sterke aanwijzing is voor een pyrotechnische lading. De stukken tape en karton passen ook bij een pyrotechnische lading. Wij hebben geen labels aangetroffen op de stukken karton, maar wel ducttape. Ducttape zit normaliter niet op vuurwerk. Zodoende zou hier sprake van een geïmproviseerd explosief kunnen zijn. De dader heeft kennelijk de intentie gehad om een explosieve lading naar de woning van perceel [huinummer] te gooien en aldaar tot ontploffing te laten komen. Echter is de explosieve lading (kennelijk) voortijdig ontploft. Door de explosie is de dader gewond geraakt en is er aanzienlijke schade ontstaan aan de twee voertuigen. Zodoende is er sprake van het teweegbrengen van een ontploffing waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting op 10 november 2021 het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb de feiten zoals ten laste is gelegd gepleegd. Ik heb vuurwerk aangestoken. Ik wilde een signaal afgeven aan aangever, omdat ik nog geld kreeg voor het knippen van henneptoppen. [3] Ik verwijs naar mijn verklaring bij de reclassering.
Bewijsoverweging
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een explosief in de richting van de woning van [aangever] aan de [adres] in [woonplaats] heeft willen gooien. Het explosief is echter vroegtijdig tot ontploffing gekomen waardoor er, naast forse schade aan de hand van verdachte, ook schade is ontstaan aan de daar geparkeerd staande auto’s.
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever] , omdat hij ten tijde van de ontploffing niet in de woning aanwezig was.
Gelet op de plaats waar het explosief is afgegaan, te weten tussen de auto’s, en gelet op het feit dat de ontstane schade zich beperkt heeft tot de auto’s en verdachte zelf, acht de rechtbank evenmin bewezen dat er sprake is van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer omwonende(n) of anderen en van gemeen gevaar voor de aangrenzende of omliggende woningen.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht waardoor gemeen gevaar voor de aldaar geparkeerd staande auto’s te duchten was.
Feit 2
Verdachte bekent zich schuldig te hebben gemaakt aan het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk met als doel het beoogde slachtoffer te bedreigen. Hij vertelt wiettoppen te zijn gaan knippen in een hennepplantage die eigendom was van aangever. Volgens verdachte was aangever hem nog € 1.700 'loon' schuldig die hij weigerde te betalen. Aangever was van mening dat de heer [verdachte] niet goed gewerkt had. Verdachte vond dit erg oneerlijk en voelde zich genoodzaakt om zijn telefonische dreigementen richting het slachtoffer kracht bij te zetten door het zware vuurwerk tot ontploffing te brengen voor het huis van aangever. Volgens verdachte had hij zich ervan verzekerd dat er niemand thuis was en heeft hij goed om zich heen gekeken voordat hij het vuurwerk aanstak. Hij wilde 'slechts' een signaal afgeven naar aangever dat er met hem niet te spotten viel.
De rechtbank kan dit niet anders opvatten dan een bedreiging aan het adres van aangever. Dat aangever op het moment zelf niet aanwezig was, doet niet af aan de bedreiging. De rechtbank acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 25 mei 2021 te Almere opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zelfgemaakt) explosief, in elk geval vuurwerk, in brand te steken, ten gevolge waarvan een ontploffing is teweeg gebracht (in een bewoond gebied) en daarvan gemeen gevaar voor aldaar geparkeerd staande auto’s te duchten was;
2
op 25 mei 2021 te [woonplaats] [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (zelfgemaakt) (aangestoken) explosief, in elk geval vuurwerk in de richting van de woning van die [aangever] , gelegen aan de [adres] , te gooien.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan schuldhulpverlening.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de omstandigheid dat hij al zwaar is gestraft doordat hij een deel van zijn hand moet missen. Zij heeft verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen zodat hij snel (medische) hulp kan krijgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft een explosief naar de (tussen)woning van aangever gegooid. De eerste keer is dit teruggekaatst op het raam. Verdachte heeft vervolgens nogmaals geprobeerd om het explosief aan te steken en naar de woning te gooien. Voordat hij het explosief kon gooien is het echter in zijn hand ontploft, waarbij verdachte vier vingers is verloren en waarbij er schade aan de naastgelegen auto’s is ontstaan. Indien het verdachte zou zijn gelukt om het explosief de woning in te gooien, had dit veel schade aangericht en was er mogelijk ook levensgevaar ontstaan voor de omwonenden. Een dergelijke manier van intimidatie met grote risico’s voor goederen en personen is een zeer ernstig feit. Bovendien levert het gooien van een explosief binnen een woonwijk flinke gevoelens van onveiligheid voor de omwonenden op.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 30 juli 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten;
- een reclasseringsadvies van 7 september 2021, uitgebracht door J.M. Bremer, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte geneigd is te kiezen voor criminele oplossingen als hij (financiële) problemen ervaart. Het gebrek aan adequate oplossingsvaardigheden vormt de voornaamste risicofactor. Ook is het gebrek aan stabiliteit op de basale leefgebieden van huisvesting, dagbesteding en financiën risico verhogend. Hij is in staat om te reflecteren op zijn eigen gedrag en toont zich bereid om te werken aan gedragsbeïnvloeding. Beschermende factoren zijn de contacten met familie en een aantal vrienden. Hij onderhoudt goed contact met zijn kinderen en voelt zich verantwoordelijk voor hen. Hij voelt zich schuldig naar zijn kinderen vanwege dit feit omdat hij weer in gevangenschap verblijft en nu verminkt is.
Het recidiverisico wordt geschat op gemiddeld tot hoog. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan schuldhulpverlening.
De straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Doorgaans worden voor opzettelijke brandstichting of opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, vanwege de enorme risico’s voor goederen en personen, zware (vrijheids)straffen opgelegd. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat verdachte niet echt openheid van zaken heeft gegeven. Ten aanzien van onder meer vragen over de achtergrond van het conflict beroept hij zich op zijn zwijgrecht. Ook weegt de rechtbank bij het bepalen van de straf mee dat het veel erger had kunnen aflopen. Gelet hierop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Het uitgangspunt is dan ook een langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank houdt echter ook sterk rekening met het feit dat verdachte uitzonderlijk zwaar is getroffen door het door hem gepleegde feit. Hij heeft een groot deel van zijn hand verloren en zal met deze handicap moeten leren leven. Ook is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij zijn kinderen oprecht lijkt en dat het in het belang van zijn kinderen is dat zij hun vader op kortere termijn weer kunnen zien.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de kans op recidive door het opleggen van bijzondere voorwaarden te verkleinen.
De rechtbank zal een iets lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank meer rekening houdt met de gevolgen die verdachte van het feit heeft ondervonden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering en zoals hieronder bij de beslissing zijn verwoord.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen vuurwerk te onttrekken aan het verkeer en de kleding, het schoeisel en de telefoons te retourneren aan de verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat uit het beslagdossier blijkt dat onder verdachte geen vuurwerk of telefoons in beslag zijn genomen, zodat de rechtbank hierover geen beslissing zal nemen.
Ook zal de rechtbank geen beslissing nemen over de onder verdachte in beslaggenomen kleding, omdat zij heeft geconstateerd dat hierop reeds een beslissing tot teruggave is genomen door het Openbaar Ministerie.

10.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.600,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat, zonder dat nadere onderbouwing van de schade nodig is, een bedrag van € 750,- passend is. Daarbij heeft de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering niet is onderbouwd.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering aanzienlijk te matigen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij psychische schade heeft geleden op grond waarvan hij in aanmerking zou komen voor vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c/d, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
16 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich bij Reclassering Nederland (Wibautstraat 12 te Amsterdam) zal melden en zich zal blijven melden, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij
- verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mr. I.L. Gerrits en mr. M. Weistra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2021.
Mrs. W.S. Ludwig, M. Weistra en B.T. Feenstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zelfgemaakt) explosief, in elk geval (een) stof(fen)/voorwerp(en) en/of een combinatie van stoffen/voorwerpen die tot ontploffing kunnen komen en/of vuurwerk, in brand te steken, in elk geval (open) vuur in aanraking te brengen met een (zelfgemaakt) explosief, in elk geval (een) brandbare stof(fen) en/of vuurwerk, tengevolge waarvan een ontploffing is teweeg gebracht (in een bewoond gebied) en daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende/omliggende woningen en/of aldaar geparkeerd staande auto’s, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [aangever] en/of een of meer omwonende(n), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [aangever] en/of een of meer omwonende(n), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, [aangever] en/of een of meer omwonende(n) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (zelfgemaakt) (aangestoken) explosief, in elk geval (een) stof(fen)/voorwerp(en) en/of een combinatie van stoffen/voorwerpen die tot ontploffing kunnen komen en/of vuurwerk in de richting van de woning van die [aangever] , gelegen aan de [adres] , te gooien.

Voetnoten

1.Het door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beide hoofdagent van politie Midden-Nederland op 26 mei 2021 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer MD2R021068-36, houdende een proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] , pagina’s 1 tot en met 3 (28 t/m 30 doorgenummerd proces-verbaal).
2.Het door [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] respectievelijk hoofdagent, inspecteur en brigadier van politie Midden-Nederland op 23 juni 2021 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL0900-2021161844-27, houdende een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] [woonplaats] ), pagina’s 2 en 4.
3.Verklaring verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 10 november 2021.