In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2021 het verzoek tot wraking van verzoeker afgewezen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. L.A. Banga, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker stelde dat de rechter hem tijdens de zitting van 14 oktober 2021 het gevoel had gegeven geen volwaardig partij te zijn. Hij voerde aan dat de rechter hem niet had geïnformeerd over het niet verschijnen van de gemachtigde van verweerder, en dat hij niet in staat was geweest al zijn vragen aan de getuige te stellen. Daarnaast vond verzoeker dat de rechter niet had ingegrepen toen hij meende dat de getuige meineed pleegde.
De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter pas op de dag van de zitting op de hoogte was van het niet verschijnen van de gemachtigde van verweerder, en dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om vragen te stellen aan de getuige. De beslissing van de rechter om verzoeker geen gelegenheid te geven zijn slotopmerkingen voor te dragen, werd gekwalificeerd als een procesbeslissing, die op zichzelf geen grond voor wraking vormt.
De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.