ECLI:NL:RBMNE:2021:5760

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
529299 / HA RK 21-268
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2021 het verzoek tot wraking van verzoeker afgewezen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. L.A. Banga, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker stelde dat de rechter hem tijdens de zitting van 14 oktober 2021 het gevoel had gegeven geen volwaardig partij te zijn. Hij voerde aan dat de rechter hem niet had geïnformeerd over het niet verschijnen van de gemachtigde van verweerder, en dat hij niet in staat was geweest al zijn vragen aan de getuige te stellen. Daarnaast vond verzoeker dat de rechter niet had ingegrepen toen hij meende dat de getuige meineed pleegde.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter pas op de dag van de zitting op de hoogte was van het niet verschijnen van de gemachtigde van verweerder, en dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om vragen te stellen aan de getuige. De beslissing van de rechter om verzoeker geen gelegenheid te geven zijn slotopmerkingen voor te dragen, werd gekwalificeerd als een procesbeslissing, die op zichzelf geen grond voor wraking vormt.

De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 529299 / HA RK 21-268
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 23 november 2021
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 14 oktober 2021 (hierna: het proces-verbaal);
- het wrakingsverzoek van verzoeker van 20 oktober 2021 gericht tegen mr. L.A. Banga, rechter bij deze rechtbank;
Het wrakingsverzoek is op 9 november 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen: mr. R. Wiersma, gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. L.A. Banga als behandelend rechter
(hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 20/80 WOB VI 05. In
die zaak gaat het om een verzoek dat verzoeker heeft ingediend bij het college van
burgemeester en wethouders van Utrecht (verweerder) op grond van de Wet openbaarheid
van bestuur.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter hem gedurende de zitting van 14 oktober 2021 het gevoel heeft gegeven dat hij geen volwaardig partij in het proces is geweest. Hij heeft ter onderbouwing hiervan het volgende aangevoerd. De rechter heeft verzoeker ten onrechte niet op de hoogte gebracht van de omstandigheid dat verweerder niet op de zitting zou verschijnen, terwijl de rechtbank een dag voor de zitting daarvan in kennis is gesteld. Toen verzoeker op 14 oktober 2021 de rechtszaal binnenkwam, bleek dat getuige [getuige] (hierna: de getuige) al per telefoon in verbinding stond met de rechtbank. Tijdens het verhoor van deze getuige heeft verzoeker de rechter erop gewezen dat de getuige meineed pleegde. De rechter heeft ten onrechte niet ingegrepen. Daarnaast heeft verzoeker niet al zijn vragen aan de getuige kunnen stellen en werd hij herhaaldelijk door de rechter onderbroken. Ook heeft de rechter verzoeker geen gelegenheid gegeven aan het einde van de zitting zijn slotopmerkingen voor te dragen. De rechter heeft zich hierin laten leiden door tijdsdruk.
Verzoeker stelt daarnaast dat de rechtbank menigmaal stukken aan verweerder heeft verzonden en verweerder herhaaldelijk heeft aangegeven dat deze stukken niet zijn aangekomen. Verweerder gaf tijdens de zitting bijvoorbeeld aan de stukken van 30 september 2020 van verzoeker niet te hebben ontvangen. De rechter heeft ten onrechte niet doorgevraagd waarom de stukken bij verweerder verdwijnen. Verzoeker heeft tevens aan de rechter gevraagd duidelijkheid te verschaffen over de stukken die op 17 augustus 2020 door verweerder naar de rechtbank zouden zijn verzonden. De rechter heeft verzuimd navraag te doen bij de administratie van de rechtbank en heeft dus nagelaten dit te onderzoeken.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij pas op de dag van de zitting van de gemachtigde van verweerder hoorde dat zij ziek was en niet fysiek op de zitting kon verschijnen. De griffier heeft toen telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van verweerder en heeft met haar besproken dat het beter zou zijn als de zitting (digitaal) doorgang zou vinden. De gemachtigde van verweerder gaf in ditzelfde gesprek aan dat zij niet op de hoogte was dat er een getuige aanwezig zou zijn. De gemachtigde van verweerder heeft toen alsnog contact met de getuige opgenomen. De gemachtigde van verweerder heeft de rechtbank toen laten weten dat de getuige via een Skypeverbinding aanwezig kon zijn. De rechter heeft tijdens de zitting aan de getuige gevraagd alsnog naar de rechtbank te komen en dit heeft de getuige gedaan. Het is volgens de rechter juist dat de verbinding met de getuige tot stand was gekomen vlak voordat eiser de zitting binnenkwam. De getuige heeft echter niet eerder het woord genomen dan op het moment dat eiser in de rechtszaal aanwezig was.
De rechter geeft met betrekking tot de stukken van 17 augustus 2020 aan dat de rechtbank niet bekend is met het bestaan van deze stukken. De gemachtigde van verweerder gaf ter zitting desgevraagd aan op die datum geen stukken aan de rechtbank te hebben gestuurd. De rechter heeft aan het einde van de zitting toegezegd dat de griffier navraag zou doen bij de griffie van de rechtbank over een eventuele verwerking van stukken in het administratiesysteem op deze datum.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel
vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn als uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de
indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier
van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor
partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd
vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De
rechtbank zal het wrakingsverzoek aan de hand van de deze maatstaven
beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld
of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat
zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de
wrakingskamer is dat niet het geval.
3.4.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet door de rechter is geïnformeerd over de omstandigheid dat verweerder niet fysiek op de zitting van 14 oktober zou verschijnen. De wrakingskamer concludeert dat de vaststelling van verzoeker dat de rechter de dag voorafgaand aan de zitting hiervan op de hoogte is gebracht, feitelijk onjuist is. De rechter heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij dit de dag van de zitting pas wist. De omstandigheid dat de rechter eiser hiervan niet telefonisch op de hoogte heeft gesteld, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing op dat de rechter tegenover verzoeker vooringenomen is.
3.5.
De wrakingskamer maakt uit zowel het proces-verbaal als uit de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek op dat de getuige niet eerder inhoudelijk het woord heeft gevoerd dan het moment dat eiser en de gemachtigde van verweerder zich beiden in de rechtszaal bevonden. Dit is door mr. Wiersma tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 9 november 2021 bevestigd. Voordat eiser zich in de rechtszaal bevond, is volgens haar enkel gesproken over technische details van de Skypeverbinding. Daarbij wijst de wrakingskamer er op dat het technisch onmogelijk is om bij een zogenaamde hybride zitting, waarbij een deel van de procesdeelnemers fysiek aanwezig is en een deel via een Skype-verbinding, alle procesdeelnemers precies tegelijkertijd tot de zitting toe te laten.
Verzoeker heeft vervolgens aangevoerd dat de rechter ten onrechte niet heeft ingegrepen toen de getuige meineed pleegde, terwijl verzoeker de rechter hier wel op heeft gewezen. Daarnaast heeft hij niet al zijn vragen aan de getuige kunnen stellen en werd hij herhaaldelijk door de rechter onderbroken. De wrakingskamer overweegt dat uit het proces-verbaal niet volgt dat verzoeker de rechter op enig moment heeft gewezen op – in de ogen van verzoeker – onwaarheden of leugenachtige verklaringen van de getuige. Mr. Wiersma heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek de gang van zaken zoals deze in het proces-verbaal is weergegeven ook bevestigd.
Verder kan uit het proces-verbaal naar oordeel van de wrakingskamer worden opgemaakt dat verzoeker ruimschoots de gelegenheid heeft gekregen aan de getuige vragen te stellen en daarin niet door de rechter is onderbroken. Voornoemde gronden leiden niet tot het oordeel dat de rechter vooringenomen was.
3.6.
De wrakingskamer overweegt ten aanzien van hetgeen de gemachtigde van verweerder over de ontbrekende stukken van 30 december 2020 en 17 augustus 2020 heeft aangevoerd het volgende. De wrakingskamer volgt verzoeker niet in zijn stelling dat de rechter onvoldoende heeft doorgevraagd en aan de opmerkingen van verzoeker voorbij is gegaan. Uit het proces-verbaal blijkt juist dat de rechter aan verweerder meerdere kritische vragen heeft gesteld, onder andere over het ontbrekende stuk van 30 december 2020. Daarnaast heeft zij toegezegd dat zij na de zitting bij de griffie navraag zou doen over een eventuele verwerking van stukken in het systeem op 17 augustus 2020. Doordat ook de rechtbank tijdens de zitting van 14 oktober 2020 niet over dit stuk beschikte, is geen sprake van onevenredige informatie. Van een zwaarwegende aanwijzing dat de rechter tegenover verzoeker vooringenomen is, blijkt dus niet.
3.7.
De beslissing verzoeker niet de gelegenheid te geven zijn slotopmerkingen voor te lezen, moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich daar als uitgangspunt tegen. Dit geldt ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking. Dit kan alleen anders zijn als de bewoording van de motivering niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid. Uit de motivering van de beslissing van de rechter is geen partijdigheid gebleken.
3.8.
Voor wat betreft het overige dat door verzoeker is aangevoerd, geldt dat dit klachten zijn over de duur van het proces. Deze klachten leveren geen grond voor wraking op en behoeven geen nadere beoordeling.
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.10.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, Awb.
Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer UTR 20/80 WOB VI 05, zal niet in behandeling worden genomen. Vaststaat dat verzoeker in deze hoofdzaak nu twee wrakingsverzoeken heeft ingediend en dat deze wrakingsverzoeken beide ongegrond zijn verklaard. In het belang van de voortgang van die procedure moet voorkomen worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Bestuursrecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 20/80 WOB VI 05 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met het zaaknummer UTR 20/80 WOB VI 05 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M. Crouwel, voorzitter en mr. M.E. Heinemann en mr. J.G. Nicholson als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.M.M. Weyers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.