Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die grote contante geldbedragen in zijn bezit had zonder een legale bron van inkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten, en heeft het bedrag van dit voordeel geschat op € 221.614,26. De rechtbank heeft de betalingsverplichting voor de veroordeelde vastgesteld op € 94.077,15, na rekening te hebben gehouden met de inkoopwaarde van in beslag genomen verdovende middelen en een vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn. De zaak is behandeld in meerdere zittingen, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gegrond is, en heeft de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingsvordering is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van het ontnemingsbedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.