ECLI:NL:RBMNE:2021:5739

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
16/705150-18 en 16/659854-18 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen, valsheid in geschrifte en wapenbezit door verdachte

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen, valsheid in geschrifte en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte was betrokken bij het witwassen van een bedrag van ruim € 446.179,62 en had meerdere vuurwapens en verdovende middelen in zijn bezit. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdachte had samen met een ander op 16 juli 2018 in [plaatsnaam 1] vuurwapens en munitie voorhanden gehad, en op dezelfde datum ook cocaïne, hasjiesj en hennep. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrifte door het indienen van een valse werkgeversverklaring bij een hypotheekaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat de bewijsvoering voldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waaronder het witwassen van criminele gelden en het voorhanden hebben van vuurwapens, en de impact daarvan op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/705150-18 en 16/659854-18 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1974] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 oktober 2018, 14 januari 2019, 25 februari 2019, 8 mei 2019, 30 oktober 2019, 8 april 2020, 27 oktober 2021 (inhoudelijke behandeling) en 10 november 2021 (onderzoek gesloten).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.S.W. Boorsma, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Ter zitting is de getuige [getuige 1] gehoord. De rechtbank heeft ook geluisterd naar mevrouw [A] , reclasseringswerker bij [instelling 1] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
16/705150-18
Feit 1: op 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] samen met een ander meerdere (doorgeladen)
vuurwapens en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
Feit 2: op 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] samen met een ander cocaïne (668,8 gram) opzettelijk
aanwezig heeft gehad;
Feit 3: op 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] samen met een ander hasjiesj (6,34 kg) en hennep (29,9
kg) opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 4: in periode 8 oktober 2014 tot en met 13 november 2014 te [plaatsnaam 1] samen met een
ander valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
16/659854-18
primair: in de periode 1 juli 2014 tot en met 16 juli 2018 samen met een ander in [plaatsnaam 1]
en/of [plaatsnaam 2] een bedrag van € 446.179,62, een motor en drijvend terras heeft
witgewassen;
subsidiairis dit tenlastegelegd als witwassen uit eigen misdrijf.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16/705150-18 feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, maar de officier van justitie verzoekt verdachte partieel vrij te spreken van het voorhanden hebben van het wapen van het merk Zastava. Het onder genoemd parketnummer feit 2 en 3 ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen voor zover het de volgende gewichten betreft: 37,89 gram cocaïne, 24,87 kg hennep en 6,103 kg hasjiesj. Het onder genoemd parketnummer feit 4 ten laste gelegde acht de officier van justitie ook wettig en overtuigend te bewijzen, nu de gegevens van de werkgeversverklaring niet overeenkomen met de werkelijkheid. De officier van justitie acht het onder 16/659854-18 primair ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend te bewijzen met dien verstande dat hij aannemelijk acht dat de op de rekeningen van medeverdachte [medeverdachte] gestorte bedragen (totaal € 65.915,20) een legale herkomst hebben, namelijk giften van de ouders van [medeverdachte] aan haar. Ook acht de officier van justitie aannemelijk dat van de contante stortingen op de rekeningen ten name van verdachte/zijn ondernemingen een bedrag van € 18.373,06 een legale herkomst heeft, nu dit is geschonken aan verdachte en [medeverdachte] door [getuige 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 16/705150-18 feit 1 ten laste gelegde wapen van het merk Zastava. De raadsman heeft zich voor wat betreft de overige wapens op het standpunt gesteld dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ook voor het onder genoemd parketnummer feit 2 en 3 ten laste gelegde is de raadsman van oordeel dat het voorhanden hebben van de verdovende middelen wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder genoemd parketnummer feit 4 ten laste gelegde, nu er geen valse loonafspraak is gemaakt. Verder heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 16/659854-18 ten laste gelegde witwassen. Op de verweren van de verdediging en verklaringen van de verdachte zal hierna bij de beoordeling van dit feit nader worden ingegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
16/705150-18
Feit 1, 2 en 3:
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend voor zover deze feiten bewezen worden verklaard. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2021 [2] ;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking woning [adres 1] te [woonplaats] , van 17 juli 2018, proces-verbaalnummer 25 van [...] , opgemaakt door de politie Districtsrecherche Den Haag- [..] , doorgenummerde pagina’s 354, 355 en 356;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek, van 21 juli 2018, doorgenummerd PL0900-2018205206-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 359, 360 en 361;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2018, doorgenummerd PL0900-2018205206-9, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 373 tot en met 377;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 8 augustus 2018, doorgenummerd PL0900-2018205195-31, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 397 tot en met 403;
  • een geschrift, te weten een rapport van het NFI, betreffende identificatie van veelvoorkomende drugs, van 20 augustus 2018, opgemaakt door ing. [B] , doorgenummerde pagina’s 404 en 405.
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal van doorzoeking enkel de bruto hoeveelheid – 29,20 kilogram – van de twee aangetroffen dozen met hennep is geverbaliseerd, nu de hennep met de verpakking, zijnde twee dozen, is gewogen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen wat de exacte netto hoeveelheid van de aangetroffen hennep betreft. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de aangetroffen hoeveelheid hennep meer dan 30 gram bedraagt, nu de bruto hoeveelheid van de twee dozen met hennep respectievelijk 13,70 en 15,50 kilogram bedroeg en de rechtbank aanneemt dat de verpakking van de hennep, zijnde twee lege dozen, niet meer dan 29 kilogram wegen. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van een hoeveelheid hennep, zijnde meer dan 30 gram.
Feit 4:
Uit een
proces-verbaal van bevindingenbetreffende verdenking hypotheekfraude blijkt onder meer het volgende:
Op 11 december 2014 hebben [verdachte] en [medeverdachte] een woning aan de [adres 2] in [plaatsnaam 2] gekocht voor € 437.500,-. Volgens de hypotheekakte is een lening verstrekt van € 420.000,-. Door de [bank 1] is het hypotheekdossier verstrekt welke behoort bij de hypothecaire lening inzake de aanschaf van de woning aan de [adres 2] in [plaatsnaam 2] . In het dossier zaten onder meer [3] een koopovereenkomst, salarisspecificatie en werkgeversverklaring [verdachte] d.d. 8-10-2014. De koopovereenkomst is getekend op 2 oktober 2014. Uit de salarisspecificatie blijkt dat [verdachte] vanaf 1 januari 2014 in dienst is bij [onderneming 2] en dat zijn nettoloon in september 2014 € 7.200,- bedroeg. Uit de gegevens van de Belastingdienst over de periode 2013 tot en met 23 januari 2018 [4] blijkt dat geen loongegevens van [verdachte] bekend zijn. Uit de bankmutaties is gebleken dat alleen in de maanden september, oktober en november 2014 € 7.200,- aan [verdachte] is betaald, nadat er gelden zijn bijgeboekt vanaf de bankrekeningen van [medeverdachte] , [getuige 1] en [commanditaire vennootschap] C.V. op de bankrekening van [onderneming 2] . [5] [onderneming 2] is op 11 november 2013 opgericht en op 18 februari 2015 ontbonden, omdat 31 december 2014 geen baten meer aanwezig waren. Uit de gegevens van de Belastingdienst in de periode 2013 tot en met 2015 blijkt dat de omzet van [onderneming 2] in 2014 € 25.647,- bedroeg. De netto omzet bedroeg € 26.905,- in het boekjaar november 2013 tot en met december 2014. [6] Uit de door [bank 1] verstrekte gegevens blijkt dat er in totaal een bedrag van € 41.458,93 is bijgeschreven op de rekening van [onderneming 2] waarvan het aannemelijk is dat dit omzet betreft. Verder blijkt uit de gegevens van de Belastingdienst dat het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening in het boekjaar november 2013 tot en met december 2014 -/- € 133.679,- bedroeg. [7]
In een
geschrift, te weten een werkgeversverklaring d.d. 8-10-2014, staat dat [verdachte] een bruto jaarsalaris heeft van € 136.794,52 en dat deze verklaring is ondertekend door [getuige 1] , namens de werkgever [onderneming 2] [....] B.V., op 8 oktober 2014. [8]
Uit een
proces-verbaal van verhoor getuigevan [getuige 2] blijkt onder meer het volgende:
Wie is er met het idee gekomen om het bedrijf [.] -maatschappij ( [.] ) op te richten?
Dat was mijn idee.
Een aantal maanden na de oprichting heb ik de zaak aan meneer [verdachte] en mevrouw [medeverdachte] overgedragen. Ik zag er geen heil meer in, omdat het niet hard genoeg ging met de omzet. [9]
Is er in de periode waarin u bij de zaak betrokken was aan niemand salaris betaald?
Nee, dat klopt. [10]
Weet u over loonafspraken met [verdachte] van 11.393,11 per maand?
Nee. Is dat uit de zaak gehaald dan?
Volgens sommigen zijn er afspraken hierover gemaakt.
Niet toen ik er in zat. Toen kwam er misschien 3.000 a 4.000 euro per maand binnen. [11]
U zei net dat u niets wist van loonafspraken met [verdachte] van rond de 11.000 euro per maand. Is er met u nooit over loon gesproken? Weet u niets van de loonafspraak of weet u niets van dat bedrag?
Eén: Ik weet niets over een afspraak over loon. En twee: Ik heb altijd begrepen dat we een mogelijkheid hadden om een bedrijf op te zetten. [verdachte] kwam met investeerder [getuige 1] en zij wilde aandelen hebben voor de investering. We hadden zoiets van ‘we gaan eerst de zaak draaien en er niets uit halen voordat de zaak rendabel is’. Ik heb er niet eens een broodje uitgehaald.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaarddat [getuige 2] verantwoordelijk was voor het salaris binnen [onderneming 2] . Verder verklaarde verdachte dat hij veel heeft gewerkt zonder geld te verdienen. [12]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Van gebruikmaken van een vals dan wel vervalst geschrift als bedoeld in lid 2 van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als het geschrift daadwerkelijk wordt gebruikt ter misleiding van een ander. Het gebruikmaken van een vals dan wel vervalst geschrift moet strekken ter misleiding van degene ten aanzien van wie het geschrift wordt gebruikt. De vereiste valsheid kan zich op verschillende manieren voordoen. Er is sprake van intellectuele valsheid als de inhoud van het geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid.
Verdachte heeft een hypotheek aangevraagd bij de [bank 1] ten behoeve van de aankoop van een huis. Bij de hypotheekaanvraag heeft verdachte een werkgeversverklaring overgelegd, ter onderbouwing van zijn financiële positie. Deze werkgeversverklaring is naar het oordeel van de rechtbank vals, nu de inhoud van de werkgeversverklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid. In de werkgeversverklaring, ondertekend op 8 oktober 2014, is vermeld dat het bruto jaarsalaris van verdachte bij [onderneming 2] € 136.794,52 bedraagt. Uit de financiële gegevens blijkt dat [onderneming 2] in het boekjaar november 2013-december 2014 een fors negatief bedrijfsresultaat heeft geboekt en wegens gebrek aan baten op 31 december 2014 is ontbonden op 18 februari 2015. De rechtbank constateert dat er slechts een kleine drie maanden zitten tussen het moment van ondertekening van de werkgeversverklaring, waarin een salaris voor verdachte van ruim één ton is opgenomen, en het moment van het ontbreken van baten in [onderneming 2] , als gevolg waarvan geen gelden beschikbaar moeten zijn geweest om salaris aan verdachte uit te betalen. Ondersteuning hiervoor ziet de rechtbank in de omstandigheid dat voor de drie salarisbetalingen van [onderneming 2] die verdachte wel heeft ontvangen in de maanden september, oktober en november 2014, eerst gelden vanaf andere rekeningen bijgeboekt moesten worden op de rekening van [onderneming 2] . Bovendien heeft de zakenpartner van verdachte, de heer [getuige 2] , verantwoordelijk voor de salarisbetalingen, verklaard dat er helemaal geen loonafspraken waren gemaakt binnen [onderneming 2] . In de beginperiode van [onderneming 2] kwam er slechts een paar duizend euro per maand binnen. Niet veel later heeft [getuige 2] de zaak verlaten, omdat hij er geen vertrouwen meer in had. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [onderneming 2] financieel niet in staat was om een bruto jaarsalaris van € 136.794,52 aan verdachte te betalen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de werkgeversverklaring niet overeenstemde met de werkelijkheid. Daarmee is de werkgeversverklaring vals. Door de werkgeversverklaring te overleggen aan [bank 1] ter onderbouwing van de hypotheekaanvraag heeft verdachte zich jegens [bank 1] gedragen alsof die verklaring echt en onvervalst was. Door zo te handelen heeft verdachte [bank 1] misleid. Daarmee kan de valsheid in geschrifte wettig en overtuigend worden bewezen.
16/659854-18
Bewijsoverwegingen
Vermoeden van witwassen
Door de financiële recherche is onderzoek verricht naar de legale contante inkomsten- en vermogensbronnen van verdachte en zijn medeverdachte, inmiddels voormalig echtgenote, [medeverdachte] , en hun contante uitgaven in de periode van 1 juli 2014 tot en met 16 juli 2018. Het resultaat van dit onderzoek is een kasopstelling gebaseerd op de contante gelden en geverbaliseerd in een rapport wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit de kasopstelling volgt dat in die periode een bedrag aan € 60.210,79 beschikbaar is aan legale contante gelden voor het doen van uitgaven, terwijl de werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen € 471.679,62 bedragen. Derhalve bestaat het vermoeden dat het verschil tussen de legale contante inkomsten en contante uitgaven, € 411.468,83, van een andere dan legale bron van inkomsten afkomstig is.
Toetsingskader
Gelet op het vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Verklaringen van verdachte
1.
Ten aanzien van contante stortingen en aanbetaling Mercedes
Uit het dossier is gebleken dat in de periode 1 juli 2014 tot en met 16 juli 2018 een bedrag van in totaal € 299.395,20 contant is gestort op de bankrekeningen van verdachte, zijn medeverdachte en [onderneming 1] . Daarnaast heeft verdachte contant € 10.000,00 aanbetaald voor de lease van een Mercedes.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij contante inkomsten heeft verkregen met zijn handel, eerst uit zijn onderneming [onderneming 1] (na de opheffing van [onderneming 2] ) en daarna uit zijn onderneming [onderneming 3] . [13]
De verklaring van verdachte dat hij inkomsten heeft verworven met voornoemde ondernemingen in de ten laste gelegde periode wordt ondersteund door op de regiezitting van 25 februari 2019 overgelegde facturen ten name van de onderneming [onderneming 3] en onderneming [onderneming 1] . Hoewel uit de facturen niet valt af te leiden dat deze contant zijn voldaan, acht de rechtbank het bestaan van een inkomstenbron voldoende concreet onderbouwd en zal zij er in het voordeel van verdachte van uit gaan dat deze facturen contant aan hem zijn betaald.
Uit de facturen ten name van [onderneming 3] leidt de rechtbank af dat verdachte met die onderneming een omzet van € 15.158,00 (de totale waarde van de gefactureerde bedragen) heeft behaald. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit geld uit misdrijf afkomstig is, omdat het niet is opgegeven aan de Belastingdienst. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet volgt of er bij de Belastingdienst opgave is gedaan van de omzet van [onderneming 3] . Evenmin is gebleken van enig onderzoek door de officier van justitie op dat punt. De rechtbank gaat er daarom in het voordeel van verdachte van uit dat deze inkomsten niet uit misdrijf afkomstig zijn.
Met betrekking tot de andere onderneming van verdachte, [onderneming 1] , geldt het volgende. Uit de door de Belastingdienst verstrekte gegevens (pagina 465) blijkt dat [onderneming 1] in 2015 een omzet heeft behaald van € 8.261,00 en in 2017 van € 42.400,00. De rechtbank zal er in het voordeel van verdachte van uitgaan dat hij voornoemde bedragen als contante inkomsten heeft ontvangen. Nu hij deze inkomsten heeft opgegeven bij de Belastingdienst, gaat het hier niet om gelden die van misdrijf afkomstig zijn.
Ter terechtzitting van 27 oktober 2021 heeft verdachte voorts verklaard dat hij € 18.373,06 aan contante gelden heeft ontvangen van mevrouw [getuige 1] , hetgeen zij ook als getuige bevestigd heeft ter terechtzitting, en dat hij deze bedragen daarna direct op zijn bankrekening stortte. De rechtbank gaat er, net als de officier van justitie en de verdediging, vanuit dat voornoemd bedrag een legale herkomst heeft.
Verder heeft verdachte verklaard dat een deel van de contante stortingen afkomstig was van gelden die [medeverdachte] heeft ontvangen van haar moeder. Dit bedraagt een totaal van € 65.915,20. Voor dit bedrag neemt de rechtbank aan, in lijn met het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, dat het een legale herkomst heeft.
Door de verdediging is aangevoerd dat ook het resterende bedrag van € 149.287,94 (€ 299.395,20 - € 15.158,00 - € 8.261,00 - € 42.400,00 - € 18.373,06 - € 65.915,20) aan contante stortingen en de aanbetaling voor de Mercedes (€ 10.000,00) een legale herkomst hebben, te weten de inkomsten die verdachte met zijn handel heeft verdiend.
De verklaring van verdachte dat ook het bedrag van € 149.287,94 en de aanbetaling van de Mercedes een legale herkomst hebben, is onvoldoende concreet gemaakt en ook op geen enkele manier verifieerbaar gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat deze geldbedragen een legale herkomst hebben en kan daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
2)
Ten aanzien van verdovende middelen
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte en zijn medeverdachte zijn diverse verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen. Uit de bankgegevens blijken geen betalingen die met de inkoop van deze verdovende middelen te maken kunnen hebben. Er wordt vanuit
gegaan dat de verdovende middelen contant zijn betaald. De inkoopwaarde is berekend op € 122.537,11. Door verdachte is verklaard dat hij de hasj en henneptoppen in bewaring had voor een coffeeshop en dat hij geen betaling heeft verricht. Verdachte heeft geen naam willen noemen van de persoon waarvoor hij de verdovende middelen in bewaring had. Zijn verklaring is dus niet verifieerbaar en ook overigens op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
3)
Ten aanzien van aanschaf motor, drijvend terras en [stichting]
Verdachte heeft verklaard dat het drijvend terras van € 10.000,00 niet door hem maar door [C] is betaald. Uit de getuigenverklaring van [C] blijkt dat [C] dit heeft bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat hiermee een legale herkomst is gegeven aan het geld waarmee het drijvend terras is aangeschaft.
Ten aanzien van de motor van € 15.500,00 heeft verdachte verklaard dat hij deze heeft gefinancierd met de opbrengst van de verkoop van een andere motor. Ook hier gaat de rechtbank er in het voordeel van verdachte van uit dat de hiermee gemoeide gelden niet van misdrijf afkomstig zijn.
Ten aanzien van de post ‘ [stichting] ’ van € 14.247,31 heeft de verdediging gesteld dat uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat er wel uitgaven zijn gedaan die zien op levensonderhoud. De rechtbank ziet in het dossier aanknopingspunten voor door verdachte gedane uitgaven die zien op levensonderhoud. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bedrag van € 14.247,31 in het voordeel van verdachte niet in de kasopstelling dient te worden meegenomen.
ConclusieGelet op het hiervoor overwogene kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het resterende bedrag van € 221.614,26 (zie de berekening hieronder in de kasopstelling) een legale herkomst heeft en is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat dit bedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, alsmede dat verdachte dit wist.
De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring voor witwassen in de periode van 1 juli 2014 tot en met 16 juli 2018.
Bewijsmiddelen
Kasopstelling [14]
Beginsaldo contant geld [15] € 0,00
Contante ontvangsten (huur) [16] € 6.750,00
Contante bankopnames [17] +
€ 69.135,06
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 75.885,06
Eindsaldo contant geld [18] -/-
€ 15.674,27
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 60.210,79
Contante stortingen [19] € 149.287,94
Inkoopwaarde verdovende middelen [20] + € 122.537,11
Aanbetaling Mercedes [21] + € 10.000,00
Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 281.825,05
Verschil € 221.614,26
Partiële vrijspraak
Nu niet kan worden bewezen dat verdachte de bewezenverklaarde handelingen in nauwe en bewuste samenwerking met iemand anders heeft verricht, zal hij worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onderdeel medeplegen.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van het witwassen van de voorwerpen, te weten het drijvend terras en de motor, nu de rechtbank op basis van het dossier en de verklaring van verdachte tot de conclusie is gekomen dat voor deze goederen een legale herkomst aan te wijzen is.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/705150-18
1.
op 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] alleen meerdere (doorgeladen) vuurwapens en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, van het merk Smith & Wesson, type M&P 9 Shield, kaliber 9cm

en

- een pistool, van het merk Grond Power, type P1 MK 12, omgebouwd naar kaliber 9 mm en
- een revolver, van het merk Röhm, type Little Joe, omgebouwd naar kaliber .22 LR,

en patronen, te weten

- 9 patronen, kaliber 9 mm en/of
- 50 patronen, van het merk CCI, kaliber .22 LR,

voorhanden heeft gehad;

2.
op 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 37,89 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3.

op 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad

- ongeveer 6,103 kilogram hasj
- een hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram hennep,

zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

4.

in de periode van 8 oktober 2014 tot en met 13 november 2014 te [plaatsnaam 1] alleen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de verdachte voornoemde werkgeversverklaring aan de bank en de hypotheekverstrekker heeft overgelegd, en bestaande die valsheid hierin dat op die werkgeversverklaring valselijk vermeld stond dat het bruto inkomen van hem verdachte 136.724,52 euro per jaar bedroeg;

16/659854-18
in de periode van 01 juli 2014 tot en met 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] meerdere geldbedragen van in totaal 221.614,26 euro heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte (telkens) wist dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/705150-18
Feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
16/659854-18
Primair: witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een taakstraf op zijn plaats is voor het voorhanden hebben van de soft
-en harddrugs. Voor het aanwezig hebben van vuurwapens heeft de raadsman een gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest bepleit. Ten aanzien van het witwassen heeft de raadsman bepleit dat geen straf hoeft te worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft een bedrag van ruim twee ton witgewassen. Door het witwassen van gelden heeft verdachte geld met een criminele herkomst aan het zicht van de overheid onttrokken. Door aan opbrengsten van misdrijven een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, bevordert verdachte het plegen van strafbare feiten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. Een dergelijk feit houdt dus criminaliteit in stand en is daarom schadelijk voor de maatschappij.
Verder heeft verdachte valsheid in geschrifte gepleegd, door bij zijn hypotheekaanvraag een valse werkgeversverklaring te overleggen. Dit handelen tast het vertrouwen aan dat verstrekkers van hypothecaire leningen moeten kunnen stellen in de aan hen verstrekte stukken. Dit kan leiden tot grote financiële schade. Meer in het algemeen kan het vertrouwen worden geschaad dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten.
Voorts heeft verdachte meerdere wapens voorhanden gehad in zijn woning. De aanwezigheid van vuurwapens is een toenemend probleem waardoor het veiligheidsgevoel van heel veel mensen wordt geraakt. Het voorhanden hebben van een vuurwapen (met munitie) leidt immers al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden. De laatste jaren worden daarom steeds hogere straffen opgelegd voor dit soort feiten.
Daarnaast heeft verdachte hoeveelheden hard- en softdrugs – cocaïne, hasjiesj en hennep – voorhanden gehad in zijn woning. In algemene zin kan worden gezegd dat drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en criminaliteit in stand houden. Daarmee wordt de samenleving op kosten gejaagd, zowel vanwege de zorg voor gebruikers en verslaafden als vanwege de bestrijding en opsporing van de (zware) criminaliteit en overlast die drugshandel met zich brengt.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 september 2021;
- een reclasseringsadvies van [instelling 2] verslavingszorg van 9 januari 2019, uitgebracht door de heer [D] , reclasseringswerker;
- de mondelinge toelichting van mevrouw [A] ter terechtzitting op 27 oktober 2021.
De rechtbank constateert dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Uit het reclasseringsadvies en de mondelinge toelichting van mevrouw [A] begrijpt de rechtbank dat er geen interventies nodig zijn voor verdachte. Het schorsingstoezicht is zonder problemen verlopen.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor fraude ten belope van een benadelingsbedrag tot € 250.000 uit van gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III in de woning gaan de LOVS-oriëntatiepunten sinds 2 juli 2021 uit van een gevangenisstraf van vier maanden. Ten aanzien van het voorhanden hebben van 10-25 kilogram softdrugs is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van zes maanden. Op het voorhanden hebben van een hoeveelheid harddrugs van 10-50 gram staat volgens het oriëntatiepunt een taakstraf van 80 uren. Voor het plegen van valsheid in geschrifte bestaan geen oriëntatiepunten van het LOVS. De rechtbank kijkt daarom naar de strafoplegging in vergelijkbare zaken.
Nu de rechtbank rekening houdt met de omstandigheid dat er reeds geruime tijd is verstreken sinds de dag van de aanhouding van verdachte, zal de rechtbank uitgaan van de ondergrens van voornoemde LOVS-oriëntatiepunten. Verder zal de rechtbank wat betreft het voorhanden hebben van de wapens en munitie aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten zoals die golden voor 2 juli 2021, toen het oriëntatiepunt nog een gevangenisstraf van drie maanden betrof. Al het voorgaande tezamen, daarbij kijkend naar vergelijkbare gevallen, komt de rechtbank tot een uitgangspunt voor de strafoplegging van 30 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank constateert echter dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De zaak van verdachte zou inhoudelijk behandeld worden op 8 april 2020, maar deze zitting heeft door de coronacrisis geen doorgang kunnen vinden. Dit is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van verdachte behoort te komen. De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat de verdachte voor het eerst werd verhoord, te weten 16 juli 2018. Vastgesteld kan worden dat op het moment dat in deze zaak vonnis wordt gewezen, de vervolging van verdachte ruim 3 jaar en 4 maanden in beslag heeft genomen. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 1 jaar en 4 maanden.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank komt daarom tot een strafoplegging conform de eis van de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en wijkt daarmee af van de straf die volgens de LOVS-oriëntatiepunten passend zou zijn. Dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, maakt de strafoplegging naar het oordeel van de rechtbank niet minder passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank zal de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, nu de rechtbank tot een veroordeling komt en tot oplegging van een gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de ernst van de feiten en het signaal dat van de straf moet uitgaan weegt het strafvorderlijk belang zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte om een eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten. Bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn daartoe ook niet aangevoerd.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er enkel conservatoir beslag rust op de inbeslaggenomen goederen en dat de rechtbank daarover geen beslissing hoeft te nemen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen goed, te weten een hoeveelheid contant geld ter waarde van € 10.000,00, aan de rechthebbende, te weten [medeverdachte] , dient te worden teruggegeven.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 57, 63, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 16/705150-18 en 16/659854-18 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan [medeverdachte] van het volgende voorwerp:
 een geldbedrag, te weten € 10.000,00;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. M.E. Falkmann en A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2021. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/705150-18
1.
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2018 tot en met 16 juli 2018 te ‘s-Gravenhage en/of [plaatsnaam 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met en ander of anderen, althans alleen, een of meerdere vuurwapen(s) en/of munitie(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver, van het merk Zastava, type 357 Magnum, kaliber .38 en/of
- een pistool, van het merk Smith & Wesson, type M&P Shield, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk Grand Power, type Pl MK 12, omgebouwd naar kaliber 9mm en/of
- een revolver, van het merk Röhm, type Little Joe omgebouwd naar kaliber .22 LR,
en/of patronen, te weten
- 9 patronen van het kaliber 9 mm en/of
- 50 patronen van het merk CCI, kaliber .22 LR,
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met en of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 668,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 6,34 kilogram hasj, in elk geval een hoeveelheid, van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast-mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of’
- ongeveer 29,90 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30
gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
4.
hij in of omstreeks de periode van 08 oktober 2014 tot en met 13 november 2014 te [plaatsnaam 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de verdachte en/of zijn medeverdachte voornoemde werkgeversverklaring aan de bank en/of de
hypotheekverstrekker heeft overlegd, althans ingebracht ter verkrijging van een hypotheek en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op die werkgeversverklaring valselijk vermeld stond dat het bruto inkomen van hem verdachte 136.724,52 euro per jaar bedroeg;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
16/659854-19
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2014 tot en met 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] , althans in Nederland, één of meerdere voorwerp(en), te weten
- één of meer geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer 446.179,62 euro) en/of
- een motor (kenteken [kenteken 1] ) en/of
- een drijvend terras
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of
daarvan de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de
verplaatsing heeft verborgen of verhuld en/of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende van het voorwerp was en/of het voorwerp voorhanden had,
terwijl verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat
die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk afkomstig
waren van uit enig misdrijf;
Art. 420bis lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2014 tot en met 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] , althans in Nederland, één of meerdere voorwerp(en) , te weten
- één of meer geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer 446.179,62 euro) en/of
- een motor (kenteken [kenteken 1] ) en/of
- een drijvend terras
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, (telkens) wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Art. 420bis.I Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid a ahf/ond b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 januari 2019, genummerd PL0900-2018205195 B, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 140 tot en met 896 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 juni 2019, genummerd 2018262070 Z, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 898 tot en met 993. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen worden zakelijk weergegeven.
2.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 27 oktober 2021.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 858.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 859.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 860.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 861.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 862.
8.Een geschrift, te weten een werkgeversverklaring, pagina 755.
9.Een proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 3.
10.Een proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 4.
11.Een proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 6.
12.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 27 oktober 2021.
13.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 27 oktober 2021.
14.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, pagina 165.
15.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, pagina 160, 161 en 162.
16.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, pagina 161.
17.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, pagina 162; BOB002 en BOB007 pv bevindingen [bank 2] , BOB003 en BOB008 pv bevindingen [bank 3] en BOB004, BOB005 en BOB006 pv bevindingen [bank 1] .
18.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, pagina 162 en 163.
19.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, pagina 163; BOB002 en BOB007 pv bevindingen [bank 2] , BOB003 en BOB008 pv bevindingen [bank 3] en BOB004, BOB005 en BOB006 pv bevindingen [bank 1] .
20.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, pagina 163.
21.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, pagina 164; BOB010a pv verstrekking gegevens [onderneming 4] B.V. [kenteken 2] en pv van bevindingen [onderneming 4] B.V. d.d. 23 augustus 2018.