4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
16/705150-18
Feit 1, 2 en 3:
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend voor zover deze feiten bewezen worden verklaard. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2021;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking woning [adres 1] te [woonplaats] , van 17 juli 2018, proces-verbaalnummer 25 van [...] , opgemaakt door de politie Districtsrecherche Den Haag- [..] , doorgenummerde pagina’s 354, 355 en 356;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek, van 21 juli 2018, doorgenummerd PL0900-2018205206-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 359, 360 en 361;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2018, doorgenummerd PL0900-2018205206-9, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 373 tot en met 377;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 8 augustus 2018, doorgenummerd PL0900-2018205195-31, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 397 tot en met 403;
- een geschrift, te weten een rapport van het NFI, betreffende identificatie van veelvoorkomende drugs, van 20 augustus 2018, opgemaakt door ing. [B] , doorgenummerde pagina’s 404 en 405.
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal van doorzoeking enkel de bruto hoeveelheid – 29,20 kilogram – van de twee aangetroffen dozen met hennep is geverbaliseerd, nu de hennep met de verpakking, zijnde twee dozen, is gewogen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen wat de exacte netto hoeveelheid van de aangetroffen hennep betreft. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de aangetroffen hoeveelheid hennep meer dan 30 gram bedraagt, nu de bruto hoeveelheid van de twee dozen met hennep respectievelijk 13,70 en 15,50 kilogram bedroeg en de rechtbank aanneemt dat de verpakking van de hennep, zijnde twee lege dozen, niet meer dan 29 kilogram wegen. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van een hoeveelheid hennep, zijnde meer dan 30 gram.
Feit 4:
Uit een
proces-verbaal van bevindingenbetreffende verdenking hypotheekfraude blijkt onder meer het volgende:
Op 11 december 2014 hebben [verdachte] en [medeverdachte] een woning aan de [adres 2] in [plaatsnaam 2] gekocht voor € 437.500,-. Volgens de hypotheekakte is een lening verstrekt van € 420.000,-. Door de [bank 1] is het hypotheekdossier verstrekt welke behoort bij de hypothecaire lening inzake de aanschaf van de woning aan de [adres 2] in [plaatsnaam 2] . In het dossier zaten onder meereen koopovereenkomst, salarisspecificatie en werkgeversverklaring [verdachte] d.d. 8-10-2014. De koopovereenkomst is getekend op 2 oktober 2014. Uit de salarisspecificatie blijkt dat [verdachte] vanaf 1 januari 2014 in dienst is bij [onderneming 2] en dat zijn nettoloon in september 2014 € 7.200,- bedroeg. Uit de gegevens van de Belastingdienst over de periode 2013 tot en met 23 januari 2018blijkt dat geen loongegevens van [verdachte] bekend zijn. Uit de bankmutaties is gebleken dat alleen in de maanden september, oktober en november 2014 € 7.200,- aan [verdachte] is betaald, nadat er gelden zijn bijgeboekt vanaf de bankrekeningen van [medeverdachte] , [getuige 1] en [commanditaire vennootschap] C.V. op de bankrekening van [onderneming 2] .[onderneming 2] is op 11 november 2013 opgericht en op 18 februari 2015 ontbonden, omdat 31 december 2014 geen baten meer aanwezig waren. Uit de gegevens van de Belastingdienst in de periode 2013 tot en met 2015 blijkt dat de omzet van [onderneming 2] in 2014 € 25.647,- bedroeg. De netto omzet bedroeg € 26.905,- in het boekjaar november 2013 tot en met december 2014.Uit de door [bank 1] verstrekte gegevens blijkt dat er in totaal een bedrag van € 41.458,93 is bijgeschreven op de rekening van [onderneming 2] waarvan het aannemelijk is dat dit omzet betreft. Verder blijkt uit de gegevens van de Belastingdienst dat het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening in het boekjaar november 2013 tot en met december 2014 -/- € 133.679,- bedroeg.
In een
geschrift, te weten een werkgeversverklaring d.d. 8-10-2014, staat dat [verdachte] een bruto jaarsalaris heeft van € 136.794,52 en dat deze verklaring is ondertekend door [getuige 1] , namens de werkgever [onderneming 2] [....] B.V., op 8 oktober 2014.
Uit een
proces-verbaal van verhoor getuigevan [getuige 2] blijkt onder meer het volgende:
Wie is er met het idee gekomen om het bedrijf [.] -maatschappij ( [.] ) op te richten?
Dat was mijn idee.
Een aantal maanden na de oprichting heb ik de zaak aan meneer [verdachte] en mevrouw [medeverdachte] overgedragen. Ik zag er geen heil meer in, omdat het niet hard genoeg ging met de omzet.
Is er in de periode waarin u bij de zaak betrokken was aan niemand salaris betaald?
Nee, dat klopt.
Weet u over loonafspraken met [verdachte] van 11.393,11 per maand?
Nee. Is dat uit de zaak gehaald dan?
Volgens sommigen zijn er afspraken hierover gemaakt.
Niet toen ik er in zat. Toen kwam er misschien 3.000 a 4.000 euro per maand binnen.
U zei net dat u niets wist van loonafspraken met [verdachte] van rond de 11.000 euro per maand. Is er met u nooit over loon gesproken? Weet u niets van de loonafspraak of weet u niets van dat bedrag?
Eén: Ik weet niets over een afspraak over loon. En twee: Ik heb altijd begrepen dat we een mogelijkheid hadden om een bedrijf op te zetten. [verdachte] kwam met investeerder [getuige 1] en zij wilde aandelen hebben voor de investering. We hadden zoiets van ‘we gaan eerst de zaak draaien en er niets uit halen voordat de zaak rendabel is’. Ik heb er niet eens een broodje uitgehaald.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaarddat [getuige 2] verantwoordelijk was voor het salaris binnen [onderneming 2] . Verder verklaarde verdachte dat hij veel heeft gewerkt zonder geld te verdienen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Van gebruikmaken van een vals dan wel vervalst geschrift als bedoeld in lid 2 van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als het geschrift daadwerkelijk wordt gebruikt ter misleiding van een ander. Het gebruikmaken van een vals dan wel vervalst geschrift moet strekken ter misleiding van degene ten aanzien van wie het geschrift wordt gebruikt. De vereiste valsheid kan zich op verschillende manieren voordoen. Er is sprake van intellectuele valsheid als de inhoud van het geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid.
Verdachte heeft een hypotheek aangevraagd bij de [bank 1] ten behoeve van de aankoop van een huis. Bij de hypotheekaanvraag heeft verdachte een werkgeversverklaring overgelegd, ter onderbouwing van zijn financiële positie. Deze werkgeversverklaring is naar het oordeel van de rechtbank vals, nu de inhoud van de werkgeversverklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid. In de werkgeversverklaring, ondertekend op 8 oktober 2014, is vermeld dat het bruto jaarsalaris van verdachte bij [onderneming 2] € 136.794,52 bedraagt. Uit de financiële gegevens blijkt dat [onderneming 2] in het boekjaar november 2013-december 2014 een fors negatief bedrijfsresultaat heeft geboekt en wegens gebrek aan baten op 31 december 2014 is ontbonden op 18 februari 2015. De rechtbank constateert dat er slechts een kleine drie maanden zitten tussen het moment van ondertekening van de werkgeversverklaring, waarin een salaris voor verdachte van ruim één ton is opgenomen, en het moment van het ontbreken van baten in [onderneming 2] , als gevolg waarvan geen gelden beschikbaar moeten zijn geweest om salaris aan verdachte uit te betalen. Ondersteuning hiervoor ziet de rechtbank in de omstandigheid dat voor de drie salarisbetalingen van [onderneming 2] die verdachte wel heeft ontvangen in de maanden september, oktober en november 2014, eerst gelden vanaf andere rekeningen bijgeboekt moesten worden op de rekening van [onderneming 2] . Bovendien heeft de zakenpartner van verdachte, de heer [getuige 2] , verantwoordelijk voor de salarisbetalingen, verklaard dat er helemaal geen loonafspraken waren gemaakt binnen [onderneming 2] . In de beginperiode van [onderneming 2] kwam er slechts een paar duizend euro per maand binnen. Niet veel later heeft [getuige 2] de zaak verlaten, omdat hij er geen vertrouwen meer in had. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [onderneming 2] financieel niet in staat was om een bruto jaarsalaris van € 136.794,52 aan verdachte te betalen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de werkgeversverklaring niet overeenstemde met de werkelijkheid. Daarmee is de werkgeversverklaring vals. Door de werkgeversverklaring te overleggen aan [bank 1] ter onderbouwing van de hypotheekaanvraag heeft verdachte zich jegens [bank 1] gedragen alsof die verklaring echt en onvervalst was. Door zo te handelen heeft verdachte [bank 1] misleid. Daarmee kan de valsheid in geschrifte wettig en overtuigend worden bewezen.
16/659854-18
Bewijsoverwegingen
Vermoeden van witwassen
Door de financiële recherche is onderzoek verricht naar de legale contante inkomsten- en vermogensbronnen van verdachte en zijn medeverdachte, inmiddels voormalig echtgenote, [medeverdachte] , en hun contante uitgaven in de periode van 1 juli 2014 tot en met 16 juli 2018. Het resultaat van dit onderzoek is een kasopstelling gebaseerd op de contante gelden en geverbaliseerd in een rapport wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit de kasopstelling volgt dat in die periode een bedrag aan € 60.210,79 beschikbaar is aan legale contante gelden voor het doen van uitgaven, terwijl de werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen € 471.679,62 bedragen. Derhalve bestaat het vermoeden dat het verschil tussen de legale contante inkomsten en contante uitgaven, € 411.468,83, van een andere dan legale bron van inkomsten afkomstig is.
Toetsingskader
Gelet op het vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Verklaringen van verdachte
1.
Ten aanzien van contante stortingen en aanbetaling Mercedes
Uit het dossier is gebleken dat in de periode 1 juli 2014 tot en met 16 juli 2018 een bedrag van in totaal € 299.395,20 contant is gestort op de bankrekeningen van verdachte, zijn medeverdachte en [onderneming 1] . Daarnaast heeft verdachte contant € 10.000,00 aanbetaald voor de lease van een Mercedes.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij contante inkomsten heeft verkregen met zijn handel, eerst uit zijn onderneming [onderneming 1] (na de opheffing van [onderneming 2] ) en daarna uit zijn onderneming [onderneming 3] .
De verklaring van verdachte dat hij inkomsten heeft verworven met voornoemde ondernemingen in de ten laste gelegde periode wordt ondersteund door op de regiezitting van 25 februari 2019 overgelegde facturen ten name van de onderneming [onderneming 3] en onderneming [onderneming 1] . Hoewel uit de facturen niet valt af te leiden dat deze contant zijn voldaan, acht de rechtbank het bestaan van een inkomstenbron voldoende concreet onderbouwd en zal zij er in het voordeel van verdachte van uit gaan dat deze facturen contant aan hem zijn betaald.
Uit de facturen ten name van [onderneming 3] leidt de rechtbank af dat verdachte met die onderneming een omzet van € 15.158,00 (de totale waarde van de gefactureerde bedragen) heeft behaald. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit geld uit misdrijf afkomstig is, omdat het niet is opgegeven aan de Belastingdienst. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet volgt of er bij de Belastingdienst opgave is gedaan van de omzet van [onderneming 3] . Evenmin is gebleken van enig onderzoek door de officier van justitie op dat punt. De rechtbank gaat er daarom in het voordeel van verdachte van uit dat deze inkomsten niet uit misdrijf afkomstig zijn.
Met betrekking tot de andere onderneming van verdachte, [onderneming 1] , geldt het volgende. Uit de door de Belastingdienst verstrekte gegevens (pagina 465) blijkt dat [onderneming 1] in 2015 een omzet heeft behaald van € 8.261,00 en in 2017 van € 42.400,00. De rechtbank zal er in het voordeel van verdachte van uitgaan dat hij voornoemde bedragen als contante inkomsten heeft ontvangen. Nu hij deze inkomsten heeft opgegeven bij de Belastingdienst, gaat het hier niet om gelden die van misdrijf afkomstig zijn.
Ter terechtzitting van 27 oktober 2021 heeft verdachte voorts verklaard dat hij € 18.373,06 aan contante gelden heeft ontvangen van mevrouw [getuige 1] , hetgeen zij ook als getuige bevestigd heeft ter terechtzitting, en dat hij deze bedragen daarna direct op zijn bankrekening stortte. De rechtbank gaat er, net als de officier van justitie en de verdediging, vanuit dat voornoemd bedrag een legale herkomst heeft.
Verder heeft verdachte verklaard dat een deel van de contante stortingen afkomstig was van gelden die [medeverdachte] heeft ontvangen van haar moeder. Dit bedraagt een totaal van € 65.915,20. Voor dit bedrag neemt de rechtbank aan, in lijn met het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, dat het een legale herkomst heeft.
Door de verdediging is aangevoerd dat ook het resterende bedrag van € 149.287,94 (€ 299.395,20 - € 15.158,00 - € 8.261,00 - € 42.400,00 - € 18.373,06 - € 65.915,20) aan contante stortingen en de aanbetaling voor de Mercedes (€ 10.000,00) een legale herkomst hebben, te weten de inkomsten die verdachte met zijn handel heeft verdiend.
De verklaring van verdachte dat ook het bedrag van € 149.287,94 en de aanbetaling van de Mercedes een legale herkomst hebben, is onvoldoende concreet gemaakt en ook op geen enkele manier verifieerbaar gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat deze geldbedragen een legale herkomst hebben en kan daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
2)
Ten aanzien van verdovende middelen
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte en zijn medeverdachte zijn diverse verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen. Uit de bankgegevens blijken geen betalingen die met de inkoop van deze verdovende middelen te maken kunnen hebben. Er wordt vanuit
gegaan dat de verdovende middelen contant zijn betaald. De inkoopwaarde is berekend op € 122.537,11. Door verdachte is verklaard dat hij de hasj en henneptoppen in bewaring had voor een coffeeshop en dat hij geen betaling heeft verricht. Verdachte heeft geen naam willen noemen van de persoon waarvoor hij de verdovende middelen in bewaring had. Zijn verklaring is dus niet verifieerbaar en ook overigens op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
3)
Ten aanzien van aanschaf motor, drijvend terras en [stichting]
Verdachte heeft verklaard dat het drijvend terras van € 10.000,00 niet door hem maar door [C] is betaald. Uit de getuigenverklaring van [C] blijkt dat [C] dit heeft bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat hiermee een legale herkomst is gegeven aan het geld waarmee het drijvend terras is aangeschaft.
Ten aanzien van de motor van € 15.500,00 heeft verdachte verklaard dat hij deze heeft gefinancierd met de opbrengst van de verkoop van een andere motor. Ook hier gaat de rechtbank er in het voordeel van verdachte van uit dat de hiermee gemoeide gelden niet van misdrijf afkomstig zijn.
Ten aanzien van de post ‘ [stichting] ’ van € 14.247,31 heeft de verdediging gesteld dat uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat er wel uitgaven zijn gedaan die zien op levensonderhoud. De rechtbank ziet in het dossier aanknopingspunten voor door verdachte gedane uitgaven die zien op levensonderhoud. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bedrag van € 14.247,31 in het voordeel van verdachte niet in de kasopstelling dient te worden meegenomen.
ConclusieGelet op het hiervoor overwogene kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het resterende bedrag van € 221.614,26 (zie de berekening hieronder in de kasopstelling) een legale herkomst heeft en is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat dit bedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, alsmede dat verdachte dit wist.
De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring voor witwassen in de periode van 1 juli 2014 tot en met 16 juli 2018.
Bewijsmiddelen
Kasopstelling
Beginsaldo contant geld€ 0,00
Contante ontvangsten (huur)€ 6.750,00
Contante bankopnames+
€ 69.135,06
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 75.885,06
Eindsaldo contant geld-/-
€ 15.674,27
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 60.210,79
Contante stortingen€ 149.287,94
Inkoopwaarde verdovende middelen+ € 122.537,11
Aanbetaling Mercedes+ € 10.000,00
Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 281.825,05
Partiële vrijspraak
Nu niet kan worden bewezen dat verdachte de bewezenverklaarde handelingen in nauwe en bewuste samenwerking met iemand anders heeft verricht, zal hij worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onderdeel medeplegen.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van het witwassen van de voorwerpen, te weten het drijvend terras en de motor, nu de rechtbank op basis van het dossier en de verklaring van verdachte tot de conclusie is gekomen dat voor deze goederen een legale herkomst aan te wijzen is.