ECLI:NL:RBMNE:2021:5738

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
16/659511-18 en 16/659043-19 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak met betrekking tot drugs, wapens en valsheid in geschrifte

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1976 in de Sovjet-Unie, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van vuurwapens en drugs, en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap en een zekere beschikkingsmacht had over de drugs en wapens die op 16 juli 2018 in haar woning werden aangetroffen. Evenmin kon worden bewezen dat zij opzettelijk deze voorwerpen aanwezig had. Wat betreft de valsheid in geschrifte kon niet worden aangetoond dat de verdachte wist dat de werkgeversverklaring van haar medeverdachte vals was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van witwassen, aangezien de verdachte aannemelijk had gemaakt dat de contante stortingen op haar bankrekeningen legale herkomst hadden. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de financiële transacties van haar medeverdachte. De rechtbank heeft daarom alle beschuldigingen tegen de verdachte verworpen en haar vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/659511-18 en 16/659043-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie),
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 februari 2019, 8 mei 2019, 30 oktober 2019, 8 april 2020 en 27 oktober 2021 (inhoudelijke behandeling) en 10 november 2021 (onderzoek gesloten).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Ter zitting is de getuige [getuige] gehoord.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
16/659511-18
Feit 1: op 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] samen met een ander meerdere (doorgeladen)
vuurwapens en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad:
  • pistool van het merk Smith & Wesson;
  • pistool van het merk Grand Power;
  • revolver van het merk Röhm;
  • 9 patronen van het kaliber 9 mm;
  • 50 patronen van het merk CCI;
Feit 2: op 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] samen met een ander cocaïne (668,8 gram) opzettelijk
aanwezig heeft gehad;
Feit 3: op 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] samen met een ander hasjiesj (6,34 kg) en hennep (29,9
kg) opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 4: samen met een ander valsheid in geschrifte heeft gepleegd in periode 8 oktober 2014
tot en met 13 november 2014 te [plaatsnaam 1] ;
16/659043-19
Primair: in de periode 1 juli 2014 tot en met 16 juli 2018 samen met een ander in [plaatsnaam 1]
en/of [plaatsnaam 2] een bedrag van € 446.179,62, een motor en drijvend terras heeft
witgewassen;
subsidiairis dit tenlastegelegd als witwassen uit eigen misdrijf.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16/659511-18 feit 1 ten laste gelegde partieel wettig en overtuigend te bewijzen, namelijk enkel voor wat betreft het wapen van het merk Smith & Wesson, nu dit wapen in de slaapkamer lag. Voor de overige wapens en de munitie verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken. Het onder 16/659511-18 feit 2, 3 en 4 ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de officier van justitie zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de overtredingsvariant van deze feiten wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht, indien de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van het opzet. De officier van justitie acht het onder 16/659043-19 primair ten laste gelegde partieel wettig en overtuigend te bewijzen, namelijk voor wat betreft een bedrag van € 388.679,62.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte integraal vrij van alle aan haar ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
16/659511-18
Feit 1, 2 en 3:
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap en een zekere beschikkingsmacht heeft gehad over de drugs en de wapens in de woning te [plaatsnaam 1] op 16 juli 2018, zodat niet kan worden bewezen dat zij de drugs en wapens (opzettelijk) aanwezig respectievelijk voorhanden heeft gehad. De rechtbank spreekt verdachte daarom geheel vrij van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Feit 4:
De rechtbank is van oordeel dat enkel op basis van de overboeking van € 7.200,00 vanaf de rekening van [verdachte] naar de rekening van [onderneming] voorafgaand aan de salarisbetaling door [onderneming] aan medeverdachte [medeverdachte] van € 7.200,00 niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat de werkgeversverklaring, betreffende het bruto jaarsalaris van medeverdachte [medeverdachte] , valselijk is opgemaakt. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 4 ten laste gelegde.
16/659043-19
Door de financiële recherche is onderzoek verricht naar de legale contante inkomsten- en vermogensbronnen van verdachte en haar – toenmalige echtgenoot – medeverdachte [medeverdachte] , en hun contante uitgaven in de periode van 1 juli 2014 tot en met 16 juli 2018.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte – al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte – wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de ten laste gelegde voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft aannemelijk gemaakt dat het bij de contante stortingen op haar bankrekeningen gaat om gelden die zij van van haar ouders heeft gekregen en dat deze stortingen
-daarmee - een legale herkomst hebben. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij niet op de hoogte was van de contante stortingen op de bankrekeningen op naam van de medeverdachte en zijn ondernemingen. Uit het dossier blijkt niet dat dit onjuist is. Voorts is niet gebleken van een uitgavenpatroon van verdachte en de medeverdachte waaromtrent geen andere conclusie mogelijk zou zijn dat zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze uitgaven werden bekostigd door gelden uit misdrijf afkomstig. In dit verband is relevant dat de medeverdachte werkzaamheden verrichtte waarmee hij geld verdiende en dat verdachte en de medeverdachte ook geld ontvingen van mevrouw [getuige] .
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) of schuld heeft gehad aan de ten laste gelegde witwashandelingen.
Het is de rechtbank verder niet gebleken dat er sprake is van enig eigen misdrijf door verdachte gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het aan haar primair en subsidiair ten laste gelegde witwassen.

5.BESLAG

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er enkel conservatoir beslag rust op de inbeslaggenomen goederen en dat de rechtbank daarover geen beslissing hoeft te nemen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het bedrag van € 10.000,00, waarop conservatoir beslag rust, aan verdachte terug te geven, nu verdachte dit bedrag op de dag vóór de doorzoeking en aanhouding (16 juli 2018) contant van haar moeder heeft gekregen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het geldbedrag van € 10.000,00 in beslag is genomen onder de medeverdachte [medeverdachte] is er in zijn zaak een beslissing genomen over het in beslaggenomen geld.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/659511-18 1, 2, 3 en 4 en het onder 16/659043-19 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. M.E. Falkmann en A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2021. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/659511-18
1.
zij in of omstreeks de periode van 20 maart 2018 tot en met 16 juli 2018 te ‘s-Gravenhage en/of [plaatsnaam 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met en ander of anderen, althans alleen, een of meerdere vuurwapen(s) en/of munitie(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, van het merk Smith & Wesson, type M&P Shield, kaliber 9 mm en/of
- een pistool, van het merk Grand Power, type Pl MK 12, omgebouwd naar kaliber 9mm en/of
- een revolver, van het merk Röhm, type Little Joe omgebouwd naar kaliber .22 LR,
en/of patronen, te weten
- 9 patronen van het kaliber 9 mm en/of
- 50 patronen van het merk CCI, kaliber .22 LR,
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
zij op of omstreeks 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met en of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 668,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
zij op of omstreeks 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 6,34 kilogram hasj, in elk geval een hoeveelheid, van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast-mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of’
- ongeveer 29,90 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30
gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
4.
zij in of omstreeks de periode van 08 oktober 2014 tot en met 13 november 2014 te [plaatsnaam 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de verdachte en/of zijn medeverdachte voornoemde werkgeversverklaring aan de bank en/of de
hypotheekverstrekker heeft overlegd, althans ingebracht ter verkrijging van een hypotheek en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op die werkgeversverklaring valselijk vermeld stond dat het bruto inkomen van hem verdachte 136.724,52 euro per jaar bedroeg;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
16/659043-19
zij in of omstreeks de periode van 01 juli 2014 tot en met 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] , althans in Nederland, één of meerdere voorwerp(en), te weten
- één of meer geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer 446.179,62 euro) en/of
- een motor (kenteken [kenteken] ) en/of
- een drijvend terras
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of
daarvan de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de
verplaatsing heeft verborgen of verhuld en/of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende van het voorwerp was en/of het voorwerp voorhanden had,
terwijl verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat
die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk afkomstig
waren van uit enig misdrijf;
Art. 420bis lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 01 juli 2014 tot en met 16 juli 2018 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] , althans in Nederland, één of meerdere voorwerp(en) , te weten
- één of meer geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer 446.179,62 euro) en/of
- een motor (kenteken [kenteken] ) en/of
- een drijvend terras
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, (telkens) wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Art. 420bis.I Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid a ahf/ond b Wetboek van Strafrecht