ECLI:NL:RBMNE:2021:5713

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
C/16/504665 / HA ZA 20-394 (eind uitspraak)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een woning en bewijs van verborgen gebreken in de badkamer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot non-conformiteit van een woning. De eisers stelden dat er verborgen gebreken waren in de badkamer, die het normaal gebruik van de woning belemmerden. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 27 januari 2021 eisers opgedragen bewijs te leveren van de lekkage in de badkamer en de gebreken aan de fundering van de aanbouw. Eisers hebben bewijsstukken overgelegd, waaronder rapporten van verschillende ondernemingen, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende hadden aangetoond dat zij daadwerkelijk schade hadden geleden. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er bewijs was van lekkage, niet was aangetoond dat dit had geleid tot schade die voor vergoeding in aanmerking kwam. De vordering van eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 3.100,00 werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. D.C.P.M. Straver op 8 september 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/504665 / HA ZA 20-394
Vonnis van 8 september 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. R. Bagasrawalla te Nieuwegein,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.M. Groen te Almere.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 januari 2021,
  • de door [eiser sub 1] c.s. ingediende producties 9 tot en met 12 en de daarbij behorende toelichting,
  • de antwoordakte met productie 4 van [gedaagde] ,
  • de akte uitlating tevens houdende vermindering van eis met twee bijlagen, waaronder een deskundigenrapport van [onderneming 1] , van [eiser sub 1] c.s.
  • de antwoordakte tevens akte houdende deponering met producties 5 tot en met 23 van [gedaagde] ,
  • de door [gedaagde] gedeponeerde bouwtekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis van 27 januari 2021 heeft de rechtbank [eiser sub 1] c.s. opgedragen te bewijzen:
dat de lekkage in de badkamer, achter de tegels, zodanig ernstig was dat deze normaal gebruik van de woning in de weg stond, en
dat de fundering van de aanbouw op de begane grond gebreken vertoont die een normaal gebruik van de woning in de weg staat.
[eiser sub 1] c.s. is daarbij tevens in de gelegenheid gesteld een schadebegroting over te leggen waarin rekening wordt gehouden met een aftrek van nieuw voor oud.
Badkamer
2.2.
Ter voldoening aan de bewijsopdracht met betrekking tot de lekkage in de badkamer heeft [eiser sub 1] c.s. onder meer een factuur en een rapport (van bevindingen) van [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] ) en een specificatie die behoort bij een factuur (die [eiser sub 1] c.s. ‘de factuur’ noemt) van [onderneming 3] ( [onderneming 3] ) overgelegd. Daarnaast heeft [eiser sub 1] c.s., naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] dat [eiser sub 1] c.s. al een vergoeding (van € 1.252,14) heeft ontvangen van zijn opstalverzekering terzake de lekkage via de badkamer, het gevorderde schadebedrag met voornoemd bedrag verlaagd. [eiser sub 1] c.s. vorderde aanvankelijk € 1.952,64 aan schadevergoeding, bestaande uit € 423,50 aan onderzoekskosten ( [onderneming 2] ) en € 1.529,14 ( [onderneming 3] ) voor het herstellen van het tegel-, voeg- en kitwerk, alsmede de mengkraan. [eiser sub 1] c.s. vordert nu nog kennelijk € 423,50 aan onderzoekskosten ( [onderneming 2] ) en het restant van € 1.529,14, zijnde (€ 1.529,14 - € 1.252,14 =) € 277,00.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. geslaagd is in het leveren van bewijs, maar gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende heeft onderbouwd dat hij ook daadwerkelijk schade heeft geleden. De vordering van [eiser sub 1] c.s. wordt dus alsnog afgewezen. Hierna wordt dat toegelicht.
2.4.
In het tussenvonnis van 27 januari 2021 heeft de rechtbank al overwogen dat wanneer als gevolg van lekkage de badkamer enige tijd niet kan worden gebruikt, dat een omstandigheid is die aan een duurzaam gebruik van de woning in de weg staat en het woongenot wezenlijk aantast. Uit de bevindingen van [onderneming 2] van 2 november 2018 blijkt dat [eiser sub 1] c.s., kort na de levering (15 oktober 2018) en zijn intrek in de woning, is geconfronteerd met lekkage vanuit de badkamer die via het plafond in de woonkamer uitkwam. Het heeft vervolgens in ieder geval tot 19 november 2018 geduurd voordat de lekkage definitief was verholpen. Dat betekent dat is komen vast te staan dat normaal gebruik van de badkamer niet mogelijk was. Dat brengt met zich dat een normaal gebruik als woning evenmin mogelijk was. De rechtbank passeert de stelling van [gedaagde] dat niet is aangetoond dat [eiser sub 1] c.s. daadwerkelijk gedurende enkele weken de woning heeft verlaten en/of gebruik heeft gemaakt van faciliteiten van derden. Het feit dat de badkamer zonder risico van lekkage niet kon worden gebruikt is voldoende.
2.5.
In het tussenvonnis ging de rechtbank (op basis van de stelling van [eiser sub 1] c.s. en het rapport van [onderneming 1] ) er nog van uit dat het gebrek met betrekking tot
‘de leidingen van de douche en de kraan die niet goed op elkaar waren aangesloten’ zag op een ‘lekkende kraan’. Daarom is toen geoordeeld dat dat deel van de lekkage in de badkamer geen verborgen gebrek betrof, maar een zichtbaar gebrek. [eiser sub 1] c.s. vorderde namelijk kosten voor het herstellen van de mengkraan. Dat deel van de vordering was daarom afgewezen. Uit het rapport van [onderneming 2] en de specificatie van [onderneming 3] (die [eiser sub 1] c.s. kennelijk al in bezit had en niet bij de dagvaarding, maar nu pas heeft overgelegd) blijkt echter dat er slechts sprake is geweest van lekkage die zich achter de tegels bevond.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is die lekkage een verborgen gebrek. Uit de summiere bevindingen van [onderneming 2] en [onderneming 3] maakt de rechtbank op dat de lekkage het gevolg is geweest van een niet goed afgewerkte s-koppeling, waardoor het water achter de tegels terecht kwam, en een (volgens [onderneming 3] ) loszittende ‘gemeni-beugel’ (bedoeld zal zijn: gemini (‘de tweeling’)). Die gemini-beugel zou verkeerd geplaatst zijn en scheef in de wand hebben gezeten. Verder heeft [onderneming 2] geconstateerd dat het kitwerk in de badkamer op diverse plekken ontoereikend is (open staat) en opnieuw waterdicht gemaakt moeten worden.
2.7.
Het kitwerk
achterde s-koppeling, die de schakelkoppeling tussen het waterleidingsysteem (dat in de muur zit) en de mengkraan is, is anders dan [gedaagde] stelt, niet zonder meer visueel waarneembaar. Het kitwerk wordt pas zichtbaar als de rozet, waarmee de mengkraan wordt afgewerkt, wordt weggehaald. In de foto’s die door [onderneming 2] zijn gemaakt, heeft de rechtbank geconstateerd dat hier ook rozetten op de s-koppelingen van de mengkraan waren gemonteerd. Of de gemini-beugel zichtbaar is of niet en in hoeverre dat bij heeft gedragen aan de lekkage, daarover heeft [eiser sub 1] c.s. zich niet uitgelaten. Een gemini-beugel wordt doorgaans gebruikt om de leidingen aan de muur vast te maken. In de foto’s die [onderneming 2] heeft gemaakt zijn de leidingen in de douche niet zichtbaar. Gelet hierop neemt de rechtbank aan dat ook de gemini-beugel niet visueel waarneembaar is.
2.8.
De uitkomst van het bovenstaande leidt echter niet tot toewijzing van de vordering van [eiser sub 1] c.s., omdat hij niet (meer) voldoende heeft onderbouwd dat hij schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Daarvoor is het volgende meegewogen.
2.8.1.
[gedaagde] stelt het volgende:
Gebleken is dat [eiser sub 1] c.s. op of omstreeks 25 april 2019 een vergoeding van € 1.252,14 van zijn opstalverzekering heeft ontvangen, zijnde: de kosten van [onderneming 3] voor het monteren en demonteren van de kraan (€ 231,25) en het slopen van de wand en het aansluiten van de installatie (€ 917,50), vermeerderd met 9% btw (€ 1.252,14). De verzekeraar heeft de kosten voor
‘Kitten van het geheel’van € 115,00 (exclusief btw) niet vergoed, maar dat is geen verborgen gebrek. [onderneming 3] heeft overigens volgens de overgelegde specificatie van de factuur ten onrechte 21% btw in rekening gebracht, omdat vanaf 1 januari 2019 voor deze werkzaamheden een btw-tarief van 9% geldt. [gedaagde] acht het niet aannemelijk dat de opstalverzekeraar van [eiser sub 1] c.s., die opdracht tot het onderzoek door [onderneming 2] heeft gegeven, die kosten niet zou hebben vergoed.
2.8.2.
[eiser sub 1] c.s. heeft een en ander niet weersproken, maar heeft slechts erkend het bedrag van € 1.252,14 te hebben ontvangen en zijn vordering met dit bedrag verlaagd.
2.8.3.
[eiser sub 1] c.s. heeft niet onderbouwd dat hij schade heeft geleden die niet door zijn opstalverzekeraar is vergoed en wel voor vergoeding in aanmerking komt. Als de opstalverzekeraar van [eiser sub 1] c.s. de kosten van [onderneming 2] , die op verzoek van de verzekeraar is uitgevoerd, en de kosten voor het kitwerk niet heeft betaald, dan heeft [eiser sub 1] c.s. dat zelf betaald. Maar die betaalbewijzen zijn niet overgelegd. [eiser sub 1] c.s. heeft niet onderbouwd waarop het kitwerk zag dat door [onderneming 3] is uitgevoerd en of dat enkel betrekking had op de herstelwerkzaamheden in verband met het slechte kitwerk achter de s-koppeling of ook zag op kitwerk op andere plekken in de badkamer. Dat laatste kitwerk heeft [onderneming 2] weliswaar als ondeugdelijk beoordeeld, maar komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat het géén verborgen gebrek is. Deze onduidelijkheid [eiser sub 1] c.s. over de aard en omvang van de gestelde schade komt voor zijn rekening en risico van [eiser sub 1] c.s..
2.9.
De conclusie is dat de vordering op dit punt wordt afgewezen.
Fundering van de uitbouw
2.10.
Ter voldoening van de bewijsopdracht met betrekking tot gebreken aan de fundering van de uitbouw op de begane grond heeft [eiser sub 1] c.s. wederom [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ) opdracht gegeven om nader onderzoek te doen. [onderneming 1] heeft op 6 april 2021 een rapport uitgebracht.
2.11.
Het rapport van [onderneming 1] levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs van zijn stelling dat de fundering van de uitbouw een gebrek vertoont dat normaal gebruik van de woning in de weg staat om de volgende redenen.
2.11.1.
[onderneming 1] heeft het standpunt van [gedaagde] niet in zijn bevindingen betrokken. [onderneming 1] maakt daar in zijn rapport in ieder geval géén melding van. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] , zijn adviseur en zijn advocaat vanwege een miscommunicatie tussen partijen niet aanwezig waren bij het onderzoek ter plaatse door [onderneming 1] . [onderneming 1] heeft [gedaagde] nadien echter ook niet in de gelegenheid gesteld zijn standpunt naar voren te brengen en/of te reageren op een concept-rapport. Er is met andere worden niet voldaan aan de vereiste van hoor en wederhoor. Vervolgens heeft [eiser sub 1] c.s. ook geweigerd de door [gedaagde] ingeschakelde deskundige, ing. [A] van expertisebureau [onderneming 4] B.V., toegang tot zijn woning te geven, waardoor [gedaagde] de mogelijkheid is ontnomen de bevindingen van [onderneming 1] en de daaraan verbonden conclusies te controleren en te weerspreken. [A] heeft uiteindelijk een rapport op basis van het schriftelijk beschikbare materiaal uitgebracht. De rechtbank verbindt aan een en ander het gevolg dat wat [gedaagde] gemotiveerd heeft aangevoerd op dit punt als onvoldoende weersproken tot uitgangspunt zal worden genomen, voor zover [eiser sub 1] c.s. en [onderneming 1] daarop niet zijn ingegaan en het tegendeel door de rechtbank niet op basis van het rapport van [onderneming 1] kan worden vastgesteld.
2.11.2.
In de inleidende dagvaarding stelde [eiser sub 1] c.s. zich op het standpunt dat de stabiliteit van de uitbouw is aangetast, doordat [gedaagde] in strijd met het Bouwbesluit niet heeft geheid en dat er scheuren in de betonnen vloer zichtbaar zijn. Of de uitbouw instabiel is, heeft [onderneming 1] echter helemaal niet onderzocht. [onderneming 1] heeft onderzocht of er heipalen onder de uitbouw aanwezig zijn. Dat is niet zo, en dat bevestigt [onderneming 1] . Volgens [onderneming 1] had dat wel moeten gebeuren omdat dat een voorwaarde bij de verleende vergunning betrof en verwijst naar de ‘uitvoeringsaspecten’ behorende bij de Bouwverordening van de gemeente waarin onder meer staat dat een aan- of uitbouw altijd onderheid moet worden.
Vervolgens concludeert [onderneming 1] , onder meer, dat:
“De toegepaste constructie voldoet niet en is aan verzakking onderhevig.”Met een waterpas heeft [onderneming 1] een afwijking van 8 millimeter op de vloer geconstateerd en meent daarom dat er sprake is van verzakking.
2.11.3.
Dat er niet is onderheid had [gedaagde] al erkend, met verwijzing naar de tekening die bij de verleende vergunning behoorde. In die zin brengt het rapport van [onderneming 1] niets nieuws. De kern van het verweer van [gedaagde] is dat onderheien van de uitbouw niet nodig was omdat de uitbouw met de zogenoemde ‘neuten’ aan het huis (dat wél is geheid) is verankerd. [onderneming 1] heeft niet onderzocht of die neuten aanwezig zijn en/of die voldoende zijn om de stabiliteit van de uitbouw te waarborgen. De gemeente heeft de werkwijze van [gedaagde] in ieder geval geaccepteerd bij het vergunnen van de verbouwing. Dat er voorschriften zijn bij de gemeente om alles wat nieuw wordt gebouwd te onderheien doet daaraan niet af. Bovendien wordt volgens [A] door het toepassen van consoles (neuten) in principe voldaan aan de eis dat een uitbouw onderheid dient te worden. Door het ophangen van de uitbouw aan de bestaande fundering wordt een lichte uitbouw van 1,35 meter als deze namelijk in feite als onderheid beschouwd.
2.11.4.
Ook de door [onderneming 1] vastgestelde afwijking van 8 millimeter op de vloer leidt zonder nadere uitleg, die niet is gegeven, niet tot de conclusie dat de uitbouw instabiel is en een normaal gebruik van de woning belemmert. Volgens [A] kan het zijn dat de vloer zelf scheef is gelegd. De vloer is namelijk door [gedaagde] zelf gelegd. De door [eiser sub 1] c.s. bij de dagvaarding gestelde scheuren in de vloer zijn door [onderneming 1] niet vastgesteld. Ook als wordt aangenomen dat de vloer met 8 millimeter is gezakt, is bovendien niet gesteld noch gebleken of dit een ongebruikelijke verzakking is voor een uitbouw die meer dan 21 jaar oud is en/of dat herstelwerkzaamheden op korte termijn noodzakelijk zijn omdat, bijvoorbeeld, de vloer steeds verder zal verzakken of scheuren en/of de uitbouw zal instorten.
2.11.5.
De andere bevindingen van [onderneming 1] zal de rechtbank niet bespreken, omdat die zien op onderdelen die reeds bij het tussenvonnis van 27 januari 2021 zijn afgewezen en dus voor de beoordeling van dit punt niet relevant zijn.
2.12.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiser sub 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een verborgen gebrek dat aan een normaal gebruik als woning (in de vorm van een steeds verder verzakkende vloer van de aanbouw) in de weg staat.
Proceskosten
2.13.
[eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat
2.163,00(3,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 3.100,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.100,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: AS (4879)