In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door verzoeker tegen de Minister voor Rechtsbescherming. Verzoeker had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en was het niet eens met het besluit van 7 oktober 2021, waarin slechts een deel van de gevraagde documenten openbaar werd gemaakt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om openbaarmaking van bepaalde documenten tegen te houden totdat op zijn bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er een spoedeisend belang is bij het uitstellen van de openbaarmaking van documenten die persoonsgegevens van verzoeker bevatten, die eerder in de zienswijzeprocedure zijn voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening deels toegewezen, wat betekent dat de openbaarmaking van deze documenten wordt uitgesteld tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Voor de overige documenten, waar zowel verzoeker als verweerder zich op het standpunt stellen dat deze openbaar moeten worden gemaakt, is geen spoedeisend belang vastgesteld, en het verzoek om voorlopige voorziening is in die zin afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien verzoeker zelf de processtukken indient. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.