Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 juli 2020 in Hilversum een bedreiging heeft geuit aan het adres van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment gedetineerd was, dreigende woorden heeft geuit, waarbij hij het slachtoffer heeft bedreigd met de dood. De zaak is behandeld op tegenspraak tijdens een zitting op 9 november 2021, waar de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, en de raadsman van de verdachte, mr. L.J.H. Kortz, aanwezig waren.
De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en een proces-verbaal van aangifte, in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere veroordelingen van de verdachte en de uitspraak in een gelijktijdig behandelde strafzaak. Gezien de reeds opgelegde jeugddetentie van 2 maanden en de PIJ-maatregel in die andere zaak, heeft de rechtbank besloten om in deze zaak geen straf of maatregel op te leggen, op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het opleggen van een straf of maatregel in deze strafzaak geen redelijk doel meer dient.