ECLI:NL:RBMNE:2021:569

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
516525/HA RK 21-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens onjuiste veronderstelling over rechterlijke behandeling

Op 9 februari 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die op 26 januari 2021 mr. R.J. Praamstra had gewraakt in een lopende herroepingsprocedure. Verzoekster stelde dat mr. Praamstra partijdig was in de onderliggende zaak, waarin op 23 september 2020 een eindvonnis was gewezen. Volgens verzoekster waren er fouten in het vonnis die in het voordeel van haar wederpartij uitvielen, wat haar vrees voor partijdigheid rechtvaardigde.

De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoekster ten onrechte aannam dat de wet voorschrijft dat de herroepingszaak door dezelfde rechter behandeld moet worden. De wet verwijst naar de instantie die de zaak heeft behandeld, niet naar de specifieke rechter. Aangezien mr. Praamstra niet belast was met de inhoudelijke behandeling van de herroepingszaak, was verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking. De wrakingskamer besloot dat een mondelinge behandeling niet nodig was en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 516525/HA RK 21-16
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
9 februari 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster).

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 26 januari 2021 een verzoek ingediend tot wraking van
mr. R.J. Praamstra in de zaak met zaaknummer 8992856/MC EXPL 21-626.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het onderstaande, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2.
Het middel van wraking is toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter, bij wie uit zijn gedrag of overtuiging vooringenomenheid blijkt tegenover een partij – althans aan een partij die daarover de objectief gerechtvaardigde vrees heeft – (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben.
2.3.
De onderliggende zaak betreft een herroepingsprocedure, die verzoekster op de voet van artikel 382 Rv heeft aangespannen wegens (vermeend) bedrog door haar wederpartij in de zaak met zaaknummer 8268841/MC EXPL 20-278. In deze laatste zaak is op 23 september 2020 eindvonnis gewezen door mr. Praamstra.
2.4.
Volgens verzoekster staan in het eindvonnis diverse fouten, die (alle) in het voordeel van haar wederpartij uitvallen. Verzoekster is van mening dat daaruit de partijdigheid van mr. Praamstra blijkt. Volgens verzoekster volgt uit de wet dat de herroepingszaak wordt behandeld door dezelfde rechter, die ook de zaak, waarvan herroeping wordt verzocht, heeft behandeld. Vanwege het vermoeden van partijdigheid wil verzoekster echter dat de herroepingszaak door een andere rechter wordt behandeld.
2.5.
De wrakingskamer oordeelt als volgt. Verzoekster gaat er ten onrechte van uit dat de wet voorschrijft dat de herroepingszaak door mr. Praamstra moet worden behandeld. Daar waar in de wet, te weten artikel 384 Rv, staat vermeld “de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld”, wordt bedoeld dezelfde instantie en niet dezelfde persoon. In de herroepingszaak is op dit moment nog geen rechter aangewezen voor de inhoudelijk behandeling van de zaak. Omdat mr. Praamstra niet belast is met de inhoudelijke behandeling van de zaak, heeft verzoekster geen belang bij haar verzoek tot wraking. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit wrakingsverzoek daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
2.6.
Op grond van paragraaf 9.1 a t/m i van het wrakingsprotocol van deze rechtbank [1] kan een mondelinge behandeling van het verzoek daarom achterwege blijven.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen en de president van deze rechtbank;
3.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 8992856/MC EXPL 21-626 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, en mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. A. Crouwel als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.
de griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Te vinden op: