ECLI:NL:RBMNE:2021:5685

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
16/115241-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroof met geweld en afpersing in vereniging

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van straatroof en afpersing in vereniging. De zaak kwam voor de rechtbank na een terechtzitting op 9 november 2021, waar de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, de vordering indiende. De verdachte werd beschuldigd van het samen met een ander geweld te gebruiken om AirPods en een mobiele telefoon van twee slachtoffers te stelen, alsook hen te dwingen tot de afgifte van geld. De rechtbank oordeelde dat de aangiftes van de slachtoffers, die gedetailleerd en consistent waren, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte bekende betrokkenheid bij de straatroof, maar betwistte het medeplegen. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte samen met zijn medeverdachte handelde. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een jeugddetentie van 2 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en een PIJ-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische problematiek, in een verminderde mate toerekeningsvatbaar was. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelde partijen, die schadevergoeding eisten, gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/115241-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het [instelling] , [adres] te [vestigingsplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun ouders namens hen naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, in het kort, op neer dat verdachte:
feit 1
op 28 april 2021 te Lelystad samen met een ander met geweld en/of bedreiging met geweld airpods en/of een mobiele telefoon van [slachtoffer 2] en een plastic tas met inhoud (paardrijschoenen en/of een chap) van [slachtoffer 1] heeft gestolen;
feit 2
op 28 april 2021 te Lelystad samen met anderen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van airpods en een mobiele telefoon en [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ongeveer tien à vijftien Euro).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – met uitzondering van het bestanddeel ‘in vereniging’ – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft bewezenverklaring van de feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer 2]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 28 april 2021 fietste ik met mijn vriendin over de [adres] te [plaats] . Vervolgens zag ik twee jongens staan. Ik zag dat beide jongens het fietspad voor ons opliepen en ons op die manier de weg versperden. [2] De jongen met de pet begon te vertellen dat wij onze telefoons en ons geld aan hem moesten geven. Toen zei hij dat hij een pijp op zak had. Ik weet dat dat straattaal is voor vuurwapen. Ik schrok daarvan. Ik zag dat de jongen met de pet op mij af kwam lopen. Ik hoorde de jongen met de pet zeggen dat hij wel serieus was. Vervolgens zag ik dat de jongen zijn rechtervuist ophief en met kracht richting mijn gezicht sloeg. Ik voelde door de pijn dat hij mij op mijn linkeroog had geslagen. Ik zag vervolgens dat mijn vriendin haar geld afgaf. Ik zag dat de jongen met de pet mijn vriendin op haar bril sloeg. Omdat mijn vriendin de klap probeerde te ontwijken raakte hij haar maar half. Ik zag dat hij haar hoofd schampte. Vervolgens kwam de jongen met de pet weer naar mij toe en vroeg hij mij of ik een telefoon of een setje AirPods bij mij had. Vervolgens zag ik dat de jongen met de pet zijn rechtervuist ophief en mij met kracht tegen de zijkant van mijn hoofd sloeg. Ik voelde wederom dat het pijn veroorzaakte. Ik was echt heel bang. Ik heb toen mijn Apple Airpods afgegeven. Ik werd vervolgens op dezelfde plek als de eerste klap geslagen. Ik zag dat de jongen met de pet dat weer met volle kracht met zijn vuist deed. Ik voelde wederom heel veel pijn. Ik zag dat de jongen met de pet langs mij wegliep. Terwijl hij langsliep voelde ik dat ik tegen mijn achterhoofd werd geslagen. Gezien de tweede jongen nog steeds voor ons stond en ons de weg versperde moet de jongen met de pet mij wel tegen het achterhoofd hebben geslagen. [3] Vervolgens zag ik de tweede jongen ook tussen mij en mijn vriendin langslopen. Toen de tweede jongen langs mij liep voelde en zag ik dat hij mijn telefoon uit mijn zak haalde en wegnam. Ik zag dat de twee jongens wegrenden. Vervolgens zijn mijn vriendin en ik zo snel mogelijk in de andere richting weggefietst. [4]
Bijlage goederen
Object: telefoon
Merk/type: Huawei P30pro [5]
[slachtoffer 1]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 28 april 2021 fietste ik samen met mijn vriend op het fietspad aan de [adres] in [plaats] . Wij werden aangesproken door twee mannen. Ik zag dat de mannen het fietspad op liepen. Ik probeerde de mannen met de fiets te ontwijken alleen dat lukte niet. Ik werd vervolgens door de gezettere man tegengehouden. Ik zag dat mijn vriend ook was gestopt met fietsen. Ik hoorde dat de gezette man tegen mij zei: "geef alle spullen die je hebt". [6] Ik zag vervolgens vanuit mijn ooghoek dat de gezette man met kracht mijn vriend tweemaal hard in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat mijn vriend vervolgens zijn AirPods uit zijn jaszak pakte en aan een van de mannen afgaf. Ik zag vervolgens dat de twee mannen mij aankeken. Ik hoorde dat de gezettere man vervolgens tegen mij zei: "en jij ook". Hierop gaf ik mijn geld af. Het bedrag was ongeveer tien a vijftien euro. Vervolgens hoorde ik dat de gezette man tegen mij zei dat hij ook de plastic tas welke ik aan mijn stuur had zitten wilde hebben. Ik zei tegen de gezette man dat in de plastic tas mijn paardrijdschoenen zaten en dat hij er niets aan heeft. Ik zag dat de gezette man vervolgens met zijn rechter hand of vuist in de richting van mijn hoofd sloeg. Ik kon de klap ontwijken waardoor de man alleen mijn bril raakte. Ik voelde dat mijn bril schuin op mijn hoofd kwam te zitten. Ik zag dat de gezette man vervolgens de plastic tas, welke ik aan mijn stuur had zitten, afpakte. In de tas zaten paardrijdschoenen. Ik hoorde dat de gezette man aan mijn vriend vroeg of hij nog meer spullen had. Ik hoorde mijn vriend antwoorden dat hij niets meer had. Ik zag vervolgens dat de gezette man mijn kant op keek en vroeg of ik AirPods had. Ik antwoordde dat ik geen AirPods had. Hierop fietsten wij allebei snel weg. [7]
Verbalisant [verbalisant]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 28 april omstreeks 23:00 uur werden wij door het operationeel centrum gestuurd naar de [adres] . Eerder deze avond zijn wij daar bezig geweest met het aanhouden van een verdachte van een straatroof. Ter plaatse zagen wij dat er een jongen naar ons dienstvoertuig liep. Ik zag dat hij een zwart voorwerp in zijn handen had. Dit bleek later een chap te zijn van het slachtoffer van de straatroof. Hij vertelde dat dit ook nog in de woning lag. Wij zagen dat de jongen ons de chap overhandigde. Wij hebben de chap teruggegeven aan de eigenaar/het slachtoffer. [8]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 9 november 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, merkt op dat als u het procesdossier leest en leest hoe de politie bij mij is uitgekomen het erop lijkt dat ik een van de twee jongens/mannen was die de straatroof heeft gepleegd en daarbij de geweldshandelingen heeft uitgevoerd. Dat klopt. Ik was dat denk ik wel.
Bewijsoverwegingen
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 1] op 28 april 2021 door twee jongens zijn beroofd van een telefoon en een tas met paardrijschoenen en chaps en dat zij zijn gedwongen Airpods en geld af te geven. Verdachte heeft bekend een van de twee jongens te zijn geweest, maar namens verdachte is gesteld dat geen sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank verwerpt dat verweer, nu dat wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt dat de beide aangevers gedetailleerde en nagenoeg gelijkluidende verklaringen hebben afgelegd. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. De verklaringen worden bovendien ondersteund door andere stukken uit het procesdossier. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Op basis van de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte een van de twee jongens was die de straatroof heeft gepleegd, in de aangifte van [slachtoffer 2] ‘de jongen met de pet’ en in de aangifte van [slachtoffer 1] ‘de gezette jongen’ genoemd. Samen met zijn medeverdachte heeft verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] benaderd en hen de weg versperd, waardoor zij niet verder konden fietsen. Vervolgens heeft verdachte aangevers bedreigd, gestompt en hen AirPods, een geldbedrag en een plastic tas met paardrijschoenen en een chap afhandig gemaakt. De medeverdachte is de persoon geweest die de telefoon uit de jaszak van aangever [slachtoffer 2] heeft gestolen. Ook de medeverdachte heeft dus een wegnemingshandeling verricht. Hierna zijn verdachte en zijn medeverdachte samen weggerend. Uit de camerabeelden van [naam] , waar beide verdachten verbleven, blijkt dat zij daar voorafgaand aan de straatroof samen zijn vertrokken en na de straatroof daar ook weer samen zijn aangekomen (proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [naam] en Jumbo, pagina 129-139). Getuige [getuige] , (destijds) een huisgenoot van verdachte en zijn medeverdachte, heeft verklaard dat hij op 28 april 2021 in de woonkamer bij [naam] zat en verdachte en zijn medeverdachte naar binnen zag rennen met spullen onder hun vest. Toen de getuige naar boven liep zag hij dat zij alle spullen op een bed hadden neergelegd en zij aan het ‘kloten’ waren met telefoons. Toen de politie bij de woning van verdachte en zijn medeverdachte was aangekomen heeft de getuige de politie verteld dat de telefoon in de waterbak van de wc lag (proces-verbaal van verhoor getuige K. [getuige] , pagina 151-152). Dit is de plek waar de telefoon van aangever [slachtoffer 2] uiteindelijk is aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen, pagina 54 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 100-101). Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de straatroof en het feit dat verdachten de straatroof gezamenlijk hebben uitgevoerd concludeert de rechtbank dat verdachte dit in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte heeft gedaan, waardoor het medeplegen van de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld en de onder 2 ten laste gelegde afpersing kunnen worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 28 april 2021 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander, op de openbare weg, te weten het fietspad aan de [adres] , een mobiele telefoon (merk Huawei, type P30pro) die aan [slachtoffer 2] toebehoorde en een plastic tas met inhoud (paardrijschoenen en een chap) die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door dat fietspad op te lopen en [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] , die daar aan het fietsen waren, de vrije doorgang te belemmeren en dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen “geef alle spullen die je hebt” en te vragen of [slachtoffer 2] een telefoon of AirPods bij zich had en te zeggen dat zij hun telefoons en geld moesten geven en dat hij, verdachte en/of zijn mededader een pijp op zak had en dat hij, verdachte en/of zijn mededader wel serieus was en nadat die [slachtoffer 2] zijn spullen had afgegeven tegen die
[slachtoffer 1] te zeggen: “En jij ook” en die [slachtoffer 2] te vragen of hij nog meer spullen had en die [slachtoffer 2] meerdere malen, met kracht tegen het gezicht en het achterhoofd te stompen en een slaande/stompende beweging te maken in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 1] ;
feit 2
op 28 april 2021 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander, op de openbare weg, te weten het fietspad aan de [adres] , met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van AirPods (merk Apple) en
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ongeveer tien à vijftien euro) dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde door dat fietspad op te lopen en [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] , die daar aan het fietsen waren, de vrije doorgang te belemmeren en dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen “geef alle spullen die je hebt” en te vragen of [slachtoffer 2] een telefoon of AirPods bij zich had en te zeggen dat zij hun telefoons en geld moesten geven en dat hij, verdachte en/of zijn mededader een pijp op zak had en dat hij, verdachte en/of zijn mededader wel serieus was en nadat die [slachtoffer 2] zijn spullen had afgegeven tegen die
[slachtoffer 1] te zeggen: “En jij ook” en die [slachtoffer 2] te vragen of hij nog meer spullen had en die [slachtoffer 2] meerdere malen, met kracht tegen het gezicht en het achterhoofd te stompen en een slaande/stompende beweging te maken in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 1] .
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en 2
de voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl dit feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van A.J. van den Dorpel, psychiater en D. Matser, gezondheidszorgpsycholoog, volgt dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, zij het in een verminderde mate. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest en een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). De officier van justitie heeft voorts gevorderd de oplegging van de PIJ-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich niet kan vinden in het advies om een PIJ-maatregel aan hem op te leggen. Verdachte snapt wel dat hij hulp nodig heeft, maar zou graag hulp binnen een ambulant kader krijgen, zoals door middel van de oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) of met ITB Topzorg. De op te leggen straf dient gelijk te zijn aan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Meer in het bijzonder geldt het volgende.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt het medeplegen van een straatroof. Daarbij is het gebruik van geweld niet geschuwd. Verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer 2] meermalen in zijn gezicht en op zijn hoofd gestompt, waardoor [slachtoffer 2] een gekneusde oogkas heeft opgelopen. Ook heeft hij uitgehaald naar slachtoffer [slachtoffer 1] , maar doordat zij de klap probeerde te ontwijken, is daarbij alleen haar bril geraakt. Dit is een ernstig feit dat getuigt van een gebrek aan respect voor de slachtoffers. Dergelijke feiten hebben een grote impact op het leven van de slachtoffers, niet alleen op het moment van de straatroof zelf, maar vaak ook nog lange tijd daarna. Dat blijkt ook duidelijk uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft voorgedragen, waarin zij onder andere heeft aangegeven dat zij na de straatroof kampte met angstgevoelens, paniek en boosheid. Straatroven maken niet alleen een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid van de slachtoffers, maar hebben doorgaans ook impact op mensen uit de wijk en de samenleving als geheel.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte (onder andere) kennis genomen van een uittreksel Justitiële documentatie van 17 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit was voor het laatst op 23 februari 2021 door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij aan verdachte een jeugddetentie van 240 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren is opgelegd.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van 7 oktober 2021 dat is opgesteld naar aanleiding van het multidisciplinair onderzoek Pro-Justitia naar de persoon van verdachte, gedaan op de observatieafdeling van Forensisch Centrum Teylingereind. Het advies is opgesteld door A.J. van den Dorpel, psychiater en D. Matser, gezondheidszorgpsycholoog (hierna: de deskundigen). De deskundigen schrijven dat verdachte zich ambivalent heeft opgesteld ten aanzien van het observatieonderzoek. Hierdoor was verdachte moeilijk te onderzoeken. Op basis van de collaterale informatie die wel werd verkregen en de informatie uit de observatieverslagen konden zij toch tot (diagnostische) uitspraken komen over het functioneren van verdachte. De deskundigen constateren dat bij verdachte sprake is van een anders gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Verdachtes middelengebruik voldoet in classificerende zin aan de criteria van een stoornis in cannabisgebruik, een stoornis in het gebruik van een inhalantium (lachgas) en een stoornis in alcoholgebruik. De traumaklachten (nachtmerries) voldoen in classificerende zin niet aan de criteria van een posttraumatische stressstoornis, veeleer is er sprake van chronisch – intergenerationeel overgedragen – trauma, wat niet is behandeld de afgelopen jaren. Tevens voldoet het gedrag van verdachte in classificerende zin aan de criteria van een aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, met een overwegend hyperactief/impulsief beeld. De vastgestelde pathologie kent een vroege aanvang en het daarmee samenhangende gedragspatroon is duurzaam van aard. Derhalve waren voornoemde stoornissen ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Het is aannemelijk dat de beschreven (persoonlijkheids-)pathologie verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed en daarmee in enige mate heeft beperkt in zijn keuzevrijheid. In gedragskundige zin valt op dat er agressie gebruikt wordt tegen aangevers. Uit de hiervoor beschreven pathologie volgt dat verdachte zichzelf (zelfgevoel) en zijn gedrag in het algemeen slecht kan reguleren, van waaruit hij gemakkelijk tot grensoverschrijdend en agressief gedrag kan komen. Er is sprake van alertheid voor (be)dreiging (vanuit onveilige hechting en trauma), een gevoeligheid voor vermeend onrecht (krenking), een gerichtheid op directe behoeftebevrediging, zonder dat hij geremd wordt door zijn geweten en empathie, waarbij tevens sprake is van gebrekkige copingvaardigheden. Daarbij wordt gezien dat verdachte geneigd is zich aan te passen aan zijn omgeving en dat hij een zekere geldingsdrang laat zien. Deze aspecten van de persoonlijkheidspathologie van verdachte tezamen vormen een brede basis van waaruit hij tot grensoverschrijdend gedrag of agressie kan komen. Voorgaande overwegingen brengen de deskundigen tot het advies verdachte het hem tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De persoonlijkheidsproblematiek zorgt ervoor dat er een verhoogd risico is op soortgelijke feiten. De deskundigen zien indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, omdat op deze manier de pathologie van verdachte het best te bewerken valt om zodoende het risico op herhaling van toekomstig gewelddadig gedrag te voorkomen. Een gestructureerde toepassing van de ASR-wegingslijst ondersteunt deze analyse. Om het recidivegevaar terug te dringen dient behandeling zich naar de mening van de deskundigen te richten op de sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte. Daarbij dient aandacht uit te gaan naar het verstevigen van zijn zelfgevoel en zal er gewerkt moeten worden aan zijn hechtingsrelaties en chronisch trauma. Van hieruit kan dan ook de agressieregulatie worden behandeld en ontstaat er ruimte voor het versterken van en aanleren van (nieuwe) copingvaardigheden en het verminderen van middelenmisbruik. Op deze manier kan gewerkt worden om de koers van de identiteitsontwikkeling bij te sturen. Deze behandeldoelen zouden behaald kunnen worden door middel van achtereenvolgens Mentalization Based Treatment en schemagerichte therapie om verdachte te leren mentaliseren en disfunctionele schema’s (hoe hij naar de wereld en anderen kijkt) te bewerken, en mogelijk ook EMDR-therapie indien traumaklachten door de behandeling verhevigen. Daarnaast eventueel ook een op ADHD gerichte therapie en medicatie. De hiervoor beschreven behandeling dient volgens onderzoekers in aanvang binnen een klinische setting plaats te vinden. Gelet op de voorgeschiedenis van (ambulant) ingrijpen is duidelijk geworden dat de ambulante mogelijkheden zijn uitgeput en verdachte zich hieraan niets gelegen heeft laten liggen. Zo werd eerder een ambulant traject met stevige kaders (elektronisch controle en ITB Harde Kern, ambulant het zwaarst denkbare traject) geprobeerd in te zetten en is dat niet gelukt. Bovendien wordt het recidivegevaar als hoog ingeschat. De deskundigen adviseren daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is overwogen, maar wordt niet geadviseerd omdat de kans op mislukken groot en daarmee onwenselijk wordt geacht.
Ter terechtzitting hebben de psychiater en psycholoog hun advies toegelicht en bekrachtigd.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsrapport van 29 september 2021. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psychiater en psycholoog en adviseert de rechtbank het jeugdstrafrecht toe te passen en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte op te leggen. De benodigde behandeling is niet mogelijk binnen een ander/milder kader dan een onvoorwaardelijke PIJ.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank is met de psychiater en de psycholoog van oordeel dat verdachtes problematiek ook ten tijde van het tenlastegelegde aan de orde was – deze problematiek was immers al enige jaren voorafgaand aan het tenlastegelegde aanwezig en verdachte is hier niet eerder effectief voor behandeld – en dat dit de gedragskeuzes van verdachte op dat moment heeft beïnvloed. De rechtbank concludeert daarom dat het bewezenverklaarde in een verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Jeugdstrafrecht
De rechtbank volgt het advies van de deskundigen en zal het jeugdstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf en maatregel
PIJ-maatregel
De rechtbank acht het met de deskundigen noodzakelijk dat verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld en begeleid. Alle geraadpleegde deskundigen adviseren de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, omdat de benodigde behandeling niet mogelijk is binnen een ander/milder kader. De rechtbank heeft de wens van verdachte gehoord om behandeld te worden in een minder strikt kader, zoals door middel van een GBM, ITB Topzorg of een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De adviezen zijn echter maar voor één uitleg vatbaar en dat is dat het absoluut noodzakelijk is dat verdachte zo snel mogelijk en zo intensief mogelijk wordt behandeld en dat de mogelijkheden daartoe binnen een ambulant kader zijn uitgeput. Die behandeling is niet alleen in het belang van de maatschappij, maar ook in het belang van verdachte zelf. De rechtbank volgt dan ook de bevindingen en het advies van de psychiater, de psycholoog en de reclassering en acht de oplegging van een
PIJ-maatregel in dit geval passend en noodzakelijk om aan de pedagogische doelen van het jeugdstrafrecht te voldoen. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel, zoals deze staan weergegeven in artikel 77s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het plegen van deze misdrijven was verdachte, zoals blijkt uit wat hiervoor is overwogen, lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Gelet op het chronische karakter van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zoals door de deskundigen benoemd, oordeelt de rechtbank dat het aannemelijk is dat hiervan ook sprake was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde. Behandeling en begeleiding van verdachte is voorts noodzakelijk voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, zoals reeds naar voren is gekomen in de deskundigenrapporten. Gelet op de hoge kans van gewelddadig gedrag in de toekomst eist bovendien de veiligheid van personen oplegging van de maatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de PIJ-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De rechtbank constateert dat uit het systeem van de wet niet volgt dat kan worden bepaald een PIJ-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren zodat bij instelling van hoger beroep de tenuitvoerlegging van de maatregel wordt voortgezet. Wel kan, op het moment dat verdachte hoger beroep instelt en hij zich daardoor wederom zal bevinden in de fase van voorlopige hechtenis, op de afdeling van de jeugdinrichting waar hij zich op dit moment bevindt worden aangevangen met behandeling. Mocht in hoger beroep wederom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel worden opgelegd, dan kan bij de tenuitvoerlegging van die maatregel rekening worden gehouden met de behandeling die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft ondergaan.
Verdachte bevindt zich nu in voorlopige hechtenis. Behoudens een beslissing in hoger beroep hierover, zal de voorlopige hechtenis voortduren totdat de PIJ-maatregel ten uitvoer kan worden gelegd.
JeugddetentieGelet op de aard en ernst van de feiten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd zal de rechtbank aan verdachte ook een jeugddetentie voor de duur van 2 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte heeft op de dag van de uitspraak al langer vastgezeten dan 2 maanden. Deze beslissing betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar de jeugdgevangenis voor het uitzitten van een straf.
ConclusieDe rechtbank veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 2 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een PIJ-maatregel.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.278,75. Dit bedrag bestaat uit € 278,75 materiële schade en € 3.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde.
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 594,27. Dit bedrag bestaat uit € 444,27 materiële schade en € 150,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde. Weliswaar is in de schriftelijke vordering een totaal bedrag van € 154,47 opgenomen (zijnde € 444,37 materiele schade en € 150,00 immateriële schade, minus de reeds vergoede schade van € 439,90), maar op de terechtzitting is namens [slachtoffer 1] nadrukkelijk gesteld dat de verdachte het gehele bedrag zou moeten vergoeden. Verder is namens [slachtoffer 1] ter terechtzitting aangevoerd dat zij en haar ouders drie keer naar de rechtbank zijn gekomen en daarvoor reiskosten hebben gemaakt en dat haar moeder een dag vrij heeft moeten nemen van haar werk.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde materiële schadevergoeding door de benadeelde partij. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding. Hij heeft geconcludeerd dat het toegewezen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de (schriftelijk) gevorderde schadevergoeding door de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 2]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het immateriële deel van de schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd, zodat de vordering moet worden afgewezen. Ten aanzien van de materiele schade heeft de raadsman opgemerkt dat voor zover dat al is vergoed door de verzekering, dit niet toewijsbaar is.
[slachtoffer 1]
De raadsman heeft verzocht de reeds vergoede schade niet toe te wijzen. Ook heeft hij verzocht de reiskosten niet toe te wijzen, omdat die niet zijn gespecificeerd en onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman betoogd dat deze onvoldoende is onderbouwd, maar dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
De materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. [slachtoffer 2] vordert ook slechts vergoeding van de schade die niet door de verzekering is vergoed. De schade ter hoogte van in totaal € 278,75 komt als voldoende onderbouwd voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering op dat punt hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
De immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen en dus aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen en de onderbouwing van de vordering, waardeert de rechtbank deze schade op € 1.000,-. De rechtbank zal het immateriële deel van de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen en verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van in totaal € 1.278,75 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
[slachtoffer 1]
De materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De geleden materiële schade bedraagt in totaal € 444,27. Een deel daarvan, ter hoogte van € 439,90, is al door de verzekering vergoed. De schade die reeds door de verzekering is betaald, komt niet voor vergoeding aan de benadeelde partij in aanmerking. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen. De schade, voor zover die nog niet door de verzekering is vergoed, ter hoogte van in totaal € 4,37, komt als voldoende onderbouwd voor vergoeding in aanmerking.
De gevorderde reiskosten komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank begroot deze kosten op € 3,19 (uitgaande van een enkele reis afstand van 2,8 km en een kilometervergoeding van € 0,19 per km).
Voor zover [slachtoffer 1] ook verletkosten heeft willen vorderen, is dit – nu dit op geen enkele wijze (nader) is onderbouwd – niet toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering die op die punten (in totaal een bedrag van € 7,56) hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
De immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde in haar persoon is aangetast en daardoor immateriële schade heeft geleden. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen en de onderbouwing van de vordering, waardeert de rechtbank deze schade op
€ 150,-. De rechtbank zal het immateriële deel van de vordering tot dat bedrag toewijzen en verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van in totaal € 157,56 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil. De rechtbank wijst de vordering wat betreft het meer gevorderde af.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 56, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 311, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
2 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.278,75:
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 2] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 1.278,75 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 157,56;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 157,56 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van Donk-Carbo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2021.
Mrs. R.B. Eigeman en N. van Esch zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 28 april 2021 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten het fietspad aan de [adres] ,
- airpods (merk Apple) en/of een mobiele telefoon (merk Huawei, type P30pro) en/of een Nederlandse identiteitskaart (op naam van [slachtoffer 2] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) en/of
- een plastic tas met inhoud (paardrijschoenen en/of een chap), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- dat fietspad op te lopen en/of het stuur van de fiets van die [slachtoffer 1] vast te pakken, althans haar en/of die [slachtoffer 2] (die daar aan het fietsen waren) de vrije doorgang te belemmeren en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen “geef alle spullen die je hebt” en/of te vragen of zij een telefoon en/of airpods bij zich hadden en/of te zeggen dat zij hun telefoons en geld moesten geven en/of dat hij, verdachte en/of zijn mededader een pijp op zak had en/of dat hij, verdachte en/of zijn mededader wel serieus was en/of nadat die [slachtoffer 2] zijn spullen had afgegeven tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “En jij ook” en/of die [slachtoffer 2] te vragen of hij nog meer spullen had, althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het achterhoofd te slaan/stompen en/of
- een slaande/stompende beweging te maken in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 1] ;
feit 2
hij op of omstreeks 28 april 2021 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten het fietspad aan de [adres] , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
- [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van airpods (merk Apple) en/of een mobiele telefoon (merk Huawei, type P30pro) en/of een Nederlandse identiteitskaart (op naam van [slachtoffer 2] ) en/of
- [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ongeveer tien à vijftien Euro) in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
toebehoorde(n) door
- dat fietspad op te lopen en/of het stuur van de fiets van die [slachtoffer 1] vast te pakken, althans haar en/of die [slachtoffer 2] (die daar aan het fietsen waren) de vrije doorgang te belemmeren en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen “geef alle spullen die je hebt” en/of te vragen of zij een telefoon en/of air pods bij zich had(den) en/of te zeggen dat zij hun telefoons en geld moesten geven en/of dat hij, verdachte en/of zijn mededader een pijp op zak had en/of dat hij, verdachte en/of zijn mededader wel serieus was en/of nadat die [slachtoffer 2] zijn spullen had afgegeven tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “En jij ook” en/of die [slachtoffer 2] te vragen of hij nog meer spullen had, althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het
gezicht en/of op/tegen het achterhoofd te slaan/stompen en/of
- een slaande/stompende beweging te maken in de richting van het gezicht van die
[slachtoffer 1] ;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 april 2021, genummerd 2021131668, opgemaakt door politie Midden-Nederland, districtsrecherche Flevoland, doorgenummerd 1 tot en met 179. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 61.
3.Pagina 62.
4.Pagina 63.
5.Pagina 65.
6.Pagina 70.
7.Pagina 71.
8.Pagina 60.