ECLI:NL:RBMNE:2021:5672

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
16/245677-20 (TUL BIJZ)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie na oplegging PIJ-maatregel

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 16/245677-20 (TUL BIJZ). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 142 dagen afgewezen. Dit besluit is genomen omdat de rechtbank op dezelfde dag een PIJ-maatregel heeft opgelegd aan de veroordeelde, die op 23 februari 2021 was veroordeeld tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 142 dagen voorwaardelijk. De rechtbank oordeelt dat het tenuitvoerleggen van de voorwaardelijke straf geen redelijk doel meer dient, nu de PIJ-maatregel de prioriteit heeft voor de behandeling van de veroordeelde.

Tijdens de zitting op 9 november 2021 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De officier van justitie had gevorderd om de proeftijd van de voorwaardelijke straf met een jaar te verlengen, terwijl de raadsman primair verzocht om de vordering af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de opgelegde bijzondere voorwaarden heeft overtreden en dat eerdere strafkaders niet hebben geleid tot een positieve gedragsverandering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook rekening gehouden met adviezen van deskundigen, waaronder een psychiater en een psycholoog, die hebben geadviseerd om de PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde zo spoedig mogelijk moet beginnen met de behandelingen die voortvloeien uit de PIJ-maatregel, en dat het verlengen van de proeftijd niet op zijn plaats is. De rechtbank wijst daarom de vordering van de officier van justitie af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/245677-20 (TUL BIJZ)
Beslissing op grond van artikel 6:6:21, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 23 november 2021.
op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het [instelling 1] , [adres] te [plaats] .
hierna: veroordeelde.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
- het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank (locatie Utrecht) van 23 februari 2021 in de zaak tegen veroordeelde met voormeld parketnummer, waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 240 dagen, waarvan 142 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren. Aan deze voorwaardelijke straf heeft de rechtbank – kort weergegeven – de bijzondere voorwaarden verbonden dat verdachte:
* zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering (De Jeugd- en Gezinsbeschermers), mede in het kader van de Intensieve Traject
Begeleiding (ITB) Harde Kern voor de duur van maximaal zes maanden;
* meewerkt aan het beschermd/begeleid wonen bij [instelling 2]
Flevoland te [woonplaats] (adres [adres] te [woonplaats] ) en zich houdt aan alle
afspraken/huisregels in dit kader;
* zich zal bevinden op het adres [instelling 2] Flevoland te [woonplaats] (adres [adres] te [woonplaats] ). Dit locatiegebod zal worden gecontroleerd middels elektronische controle;
* zich niet zal bevinden op het adres [adres] te
[woonplaats] . Dit locatieverbod zal worden gecontroleerd middels elektronische
controle;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal zoeken of hebben met [A]
, [B] , [C] , [D] , [E] en [F] ;
* meewerkt aan ambulante behandeling bij De Waag, Topzorg of een soortgelijke
instelling en zich houdt aan alle afspraken en aanwijzingen in dit kader;
* meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- De mededeling als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is op 16 april 2021 per post aan veroordeelde toegezonden;
- het advies van De Jeugd-& Gezinsbeschermers (
hierna: DJGB) van 18 april 2021 tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
- de op 21 juli 2021 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
- de overige stukken die zich in het dossier bevinden.

2.Het onderzoek ter terechtzittingHet onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 9 november 2021. Daarbij zijn gehoord:

- de officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman;
- de veroordeelde bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.R. Kortz, advocaat te Utrecht;
- mevrouw H.D.M. Bloemen, reclasseringswerker.

3.De rapportage en de toelichting daarop

In het adviesrapport van 18 april 2021 wordt weergegeven dat DJGB stelt dat veroordeelde diverse opgelegde voorwaarden herhaaldelijk blijft schenden. Daarvoor zijn aan veroordeelde binnen kort tijdsbestek officiële waarschuwingen gegeven. Hoewel veroordeelde beterschap heeft beloofd is het hem niet gelukt zijn gedrag aan te passen aan datgeen wat er van hem wordt verwacht. Veroordeelde laat naar de mening van DJGB zien dat hij onvoldoende gemotiveerd is om zich aan de voorwaarden te houden. Hij gaat tot op heden niet naar dagbesteding en/of werk en zet zich onvoldoende in om werk te vinden. Hij houdt zich niet aan de gestelde huisregels van Vast en Verder, waardoor hij op 15 april 2021 zijn laatste kans heeft gekregen om daar te mogen blijven wonen. Hij laat ondanks herhaaldelijke waarschuwingen geregeld zijn enkelband leeglopen waardoor het niet duidelijk is waar hij zich bevindt. Ook is veroordeelde geregeld niet bereikbaar voor DJGB, Vast en Verder en Reclassering Nederland. Ondanks het middelenverbod blowt hij geregeld op de locatie van Vast en Verder. DJGB is van mening dat er onvoldoende reëel perspectief is op voortzetting van het reclasseringstoezicht en meldt daarom het reclasseringstoezicht negatief terug. DJGB heeft dit op 29 maart 2021 met de Raad voor de Kinderbescherming besproken. Zij zijn akkoord met de terugmelding.
Mevrouw H.D.M. Bloemen, reclasseringswerker, is ter terechtzitting als deskundige gehoord en heeft verklaard dat zij heeft gesproken met mevrouw [G] , destijds de voogd en toezichthouder van veroordeelde, tevens de opsteller van bovengenoemd rapport. Mevrouw [G] heeft mevrouw Bloemen laten weten wat er is geprobeerd om het toezicht in goede banen te leiden en zij heeft geconcludeerd dat haar mogelijkheden daartoe zijn uitgeput. Daarvoor heeft zij verwezen naar bovengenoemd rapport.

4.De standpunten

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd om bij de vordering tot tenuitvoerlegging de proeftijd te verlengen met een jaar.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting primair verzocht de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft hij verzocht de proeftijd te verlengen.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat uit het rapport en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden heeft overtreden. De rechtbank heeft echter op 9 november 2021 – gelijktijdig met de behandeling van deze vordering – ook de tegen veroordeelde aangebrachte strafzaak (waarin veroordeelde als verdachte is gedagvaard) met parketnummer 16/115241-21 behandeld. In die zaak heeft de rechtbank eveneens op 23 november 2021 uitspraak gedaan. Conform de adviezen van verschillende deskundigen die zijn geraadpleegd (een psychiater, een psycholoog en de reclassering) heeft de rechtbank in die zaak aan veroordeelde onder andere de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (
hierna: PIJ-maatregel) opgelegd. Daarbij is ook in ogenschouw genomen dat andere (mildere) strafkaders die eerder aan veroordeelde zijn opgelegd – waaronder de straf met bijzondere voorwaarden die is opgelegd in de zaak met parketnummer 16/245677-20 – niet hebben geleid tot een positieve gedragsverandering bij veroordeelde (en niet hebben voorkomen dat veroordeelde opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd). Nu de rechtbank op 23 november 2021 aan veroordeelde een PIJ-maatregel heeft opgelegd is zij van oordeel dat het tenuitvoerleggen van de bij vonnis van 23 februari 2021 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 142 dagen geen redelijk doel meer dient. De rechtbank acht het van groot belang dat veroordeelde zo spoedig mogelijk kan beginnen aan de behandelingen die hij in het kader van de PIJ-maatregel zal (moeten) volgen. Gelet op de duur van de PIJ-maatregel acht de rechtbank het verlengen van de proeftijd ook niet op zijn plaats. De rechtbank zal de (gewijzigde) vordering dan ook afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering af.
Deze beslissing is genomen door mr. H. den Haan, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. R.B. Eigeman en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van Donk-Carbo als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2021.
Mrs. R.B. Eigeman en N. van Esch zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.