ECLI:NL:RBMNE:2021:5664
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kennelijk niet-ontvankelijk beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft eiser op 13 januari 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 4 december 2020 was genomen. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om een uitspraak te doen. Eiser had eerder, op 7 oktober 2020, een brief gestuurd naar verweerder waarin hij verzocht om herziening van een eerdere beslissing van 7 juli 2020. Verweerder heeft deze brief echter als een bezwaarschrift aangemerkt en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend.
Eiser betoogde dat zijn brief niet als bezwaar moest worden gezien, maar als een verzoek tot ambtshalve wijziging. De rechtbank gaf eiser gelijk en oordeelde dat verweerder de brief ten onrechte als bezwaarschrift had aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen bezwaar was ingediend, waardoor verweerder geen beslissing op bezwaar kon nemen. De beslissing van 4 december 2020 werd daarom beschouwd als een primair besluit waartegen bezwaar openstaat.
De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en besloot het beroepschrift als bezwaarschrift door te zenden aan verweerder. Tevens werd verweerder opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden en een vergoeding van € 748,- voor de proceskosten aan eiser te betalen, aangezien eiser een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed en griffier K.F.K. Hoogbruin op 7 oktober 2021.