ECLI:NL:RBMNE:2021:5664

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/293
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft eiser op 13 januari 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 4 december 2020 was genomen. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om een uitspraak te doen. Eiser had eerder, op 7 oktober 2020, een brief gestuurd naar verweerder waarin hij verzocht om herziening van een eerdere beslissing van 7 juli 2020. Verweerder heeft deze brief echter als een bezwaarschrift aangemerkt en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend.

Eiser betoogde dat zijn brief niet als bezwaar moest worden gezien, maar als een verzoek tot ambtshalve wijziging. De rechtbank gaf eiser gelijk en oordeelde dat verweerder de brief ten onrechte als bezwaarschrift had aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen bezwaar was ingediend, waardoor verweerder geen beslissing op bezwaar kon nemen. De beslissing van 4 december 2020 werd daarom beschouwd als een primair besluit waartegen bezwaar openstaat.

De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en besloot het beroepschrift als bezwaarschrift door te zenden aan verweerder. Tevens werd verweerder opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden en een vergoeding van € 748,- voor de proceskosten aan eiser te betalen, aangezien eiser een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed en griffier K.F.K. Hoogbruin op 7 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.G. Ton),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend op 13 januari 2021 tegen het
besluit van verweerder van 4 december 2020.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat de rechtbank voldoende informatie heeft om een besluit te nemen.
2. Eiser heeft bij brief van 7 oktober 2020 een brief naar verweerder verstuurd waarin hij verzoekt om de beslissing van 7 juli 2020 te herzien. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de bezwaartermijn is ingediend.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen bezwaar heeft ingediend aangezien er duidelijk in de brief van 7 oktober 2020 staat omschreven dat het een verzoek tot ambtshalve wijziging betreft.
4. De rechtbank is het met eiser eens dat verweerder de brief van 7 oktober 2020 ten onrechte heeft aangemerkt als een bezwaarschrift. Er staat duidelijk in de brief aangegeven dat eiser een verzoek doet om terug te komen op de beslissing. Nu er geen sprake is van een bezwaar, kon verweerder ook geen beslissing op bezwaar nemen. De beslissing van
4 december 2020 dient daarom te worden gezien als een primair besluit waartegen bezwaar openstaat. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb).
5. Dit betekent dat de rechtbank het beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan het verweerder.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
7. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag van
€ 748,-, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- verwijst het beroep tegen het besluit van 4 december 2020 naar verweerder ter behandeling als bezwaar;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 748,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.