ECLI:NL:RBMNE:2021:5656

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
C/16/527855 / FA RK 21-1921
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorziening partneralimentatie met terugwerkende kracht in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2021 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw verzocht om wijziging van de voorlopige voorzieningen die eerder waren vastgesteld op 25 juni 2021, waarin de man was verplicht om € 52,- bruto per maand aan partneralimentatie te betalen. De vrouw stelde dat de man onjuiste gegevens had aangevoerd en dat er sindsdien een wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw beoordeeld en vastgesteld dat de man vanaf 25 juni 2021 tot 16 november 2021 een bedrag van € 979,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen, en vanaf 16 november 2021 een bedrag van € 966,- bruto per maand. De rechtbank oordeelde dat de man niet aan zijn verplichtingen had voldaan om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, wat leidde tot de wijziging van de eerdere beschikking. De rechtbank benadrukte dat voorlopige voorzieningen kunnen worden gewijzigd indien er onjuiste of onvolledige gegevens zijn aangevoerd of als de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de eerdere beslissing niet in stand kan blijven. De beslissing is openbaar uitgesproken en is tot stand gekomen in samenwerking met de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/527855 / FA RK 21-1921
Wijziging voorlopige voorzieningen
Beschikking van 22 november 2021
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.M. Bongers,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.A.H. Boom.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw, binnengekomen op 22 september 2021;
  • de aanvullende stukken van de vrouw (via F9) van 26 oktober 2021;
  • de stukken van de man (via F9) van 29 oktober 2021.
1.2.
Het verzoek is behandeld tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 2 november 2021. Daarbij waren partijen aanwezig met hun advocaten.

2.Waar gaat het over?

2.1.
In het kader van de tussen partijen aanhangige echtscheidingsprocedure zijn bij beschikking van 25 juni 2021 voorlopige voorzieningen getroffen. In die beschikking heeft de rechtbank onder andere bepaald dat de man € 52,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen.
2.2.
Volgens de vrouw is er in de beschikking van 25 juni 2021 uitgegaan van onjuiste gegevens en heeft zich sindsdien een wijziging van omstandigheden voorgedaan. In de beschikking van 25 juni 2021 heeft de rechtbank de kosten voor alternatieve woonruimte van de man gesteld op € 1.200,- per maand, maar die woonlasten heeft de man niet omdat hij bij een vriend verblijft. Er is dan ook volgens de vrouw van onjuiste gegevens uitgegaan bij de eerdere beschikking. Daarnaast kan de man binnenkort de echtelijke woning betrekken, omdat de vrouw een nieuwe woning heeft gevonden. Er vindt dus binnenkort een wijziging van omstandigheden plaats. De vrouw verzoekt de rechtbank daarom om de bij beschikking van 25 juni 2021 getroffen voorlopige voorziening te wijzigen en te bepalen dat:
  • de man vanaf 25 juni 2021 tot de dag waarop de man zijn intrek neemt in de echtelijke woning, een bedrag van € 979,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen;
  • de man vanaf de dag dat de vrouw haar intrek in de nieuwe woning heeft genomen een bedrag van € 966,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen.
2.3.
De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw. Hij stelt dat hij bij een vriend verblijft waarmee hij een huurovereenkomst heeft. In de huurovereenkomst staat dat hij € 1.200,- per maand moet betalen aan huur. De huurovereenkomst loopt in ieder geval tot en met januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf:
  • 25 juni 2021 tot 16 november 2021 voorlopig een bedrag van € 979,- bruto per maand moet betalen, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
  • 16 november 2021 voorlopig een bedrag van € 966,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
3.2.
Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Juridisch kader
3.3.
Het uitgangspunt van de wet is dat er geen hoger beroep open staat tegen een beslissing van de rechter tot het geven van voorlopige voorzieningen. [1] De vastgestelde voorlopige voorzieningen blijven in principe gelden totdat de echtscheidingsprocedure is afgerond, of totdat partijen samen andere afspraken hebben gemaakt. Als uitzondering hierop geldt dat voorlopige voorzieningen gewijzigd kunnen worden als bij het geven van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, of als de omstandigheden na het geven van de beslissing zodanig gewijzigd zijn dat als alle betrokken belangen worden meegewogen, de beslissing niet in stand kan blijven. [2]
De periode van 25 juni 2021 tot het moment dat de man de echtelijke woning kan betrekken
3.4.
De man stelt dat hij vanaf 1 augustus 2021 wel woonlasten heeft, ter hoogte van € 1.200,-, precies het bedrag waarmee de rechtbank in de eerdere beschikking rekening had gehouden. Hij heeft een ongedateerde huurovereenkomst overgelegd en twee bewijzen van geldopnames van circa € 1.200,-. De vrouw betwist dat de man zo’n hoog bedrag betaalt nu de gestelde huisbaas een goede vriend van de man is. Zij stelt dat de man hooguit kosten voor eten en drinken betaalt, maar geen huur.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat in een voorlopige voorzieningenprocedure worden ordemaatregelen getroffen voor de duur van de echtscheidingsprocedure. Inherent aan die voorlopige voorzieningen is dat aan de onderbouwing van stellingen minder hoge eisen worden gesteld dan in de echtscheidingsprocedure, en dat denkbaar is dat sommige uitgangspunten waarvan uit wordt gegaan in de beslissing, op dat moment nog variabel zijn. Een voorlopige voorziening is zo gezegd een korte klap. Dat komt ook tot uiting in de strenge eisen die worden gesteld aan de wijziging van een voorlopige voorziening. Niet iedere onjuistheid van gegevens waarvan is uitgegaan, of iedere wijziging van omstandigheden leidt tot de conclusie dat de getroffen voorziening niet in stand kan blijven.
3.6.
In de onderhavige zaak verzochten beide partijen bij voorlopige voorziening het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Duidelijk was dan ook dat één van beiden die zou moeten verlaten nadat de rechtbank op die verzoeken had beslist. De vrouw verzocht ook om voorlopige partneralimentatie vast te stellen. De rechtbank wees het aan de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning toe, en moest vervolgens bij het bepalen van de draagkracht van de man voor voorlopige partneralimentatie bepalen met welke woonlasten rekening zou worden gehouden. Dat was per definitie een schatting, omdat de man tijdens de zitting nog geen zicht had op concrete woonruimte. De rechtbank schatte die kosten op € 1.200,- per maand. Gelet op wat hiervoor is overwogen over het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de man die woonlasten niet, of niet geheel heeft gehad, niet zonder meer betekent dat de eerdere beschikking met terugwerkende kracht gewijzigd dient te worden.
3.7.
Over die woonlasten is de rechtbank van oordeel dat het verhaal van de man niet geloofwaardig is. De man stelt dat hij verblijft bij een kennis, die hij al ruim 20 jaar kent en die van de situatie heeft geprofiteerd door hem een hoge huur te vragen voor onzelfstandige woonruimte, wetende dat de man naarstig op zoek was naar woonruimte. Hij vermoedt dat de kennis hem zal houden aan betaling van de huurpenningen voor de gehele overeengekomen huurperiode van zes maanden, ook als de man half november weer in de echtelijke woning zal gaan wonen en niet meer bij die kennis zal wonen. De man stelt tegelijkertijd dat het een ‘vriendendienst’ is dat hij de in de huurovereenkomst genoemde borg niet hoefde te betalen en dat hij de huur pas aan het einde van de maand hoeft te betalen, terwijl in de huurovereenkomst staat dat de huur vooruit moet worden betaald. Hij betaalt de huur contant. Ook heeft de man verklaard dat hij in augustus een paar dagen met de kennis naar Duitsland is gegaan, om te helpen in het huis van de zus van die kennis, die schade had door wateroverlast.
3.8.
De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat iemand aan de ene kant de man, zoals zijn advocaat het ter zitting noemde, ‘een poot uit draait’ door een zeer hoge huur te rekenen, en anderzijds vriendendiensten als het niet innen van een borg verleent én ook vraagt in het geval van de trip naar Duitsland. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is dat de man de afgelopen maanden substantiële woonlasten heeft gehad of heeft. De rechtbank wijst er daarbij op dat in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid dienen aan te voeren, en dat de rechter de gevolgtrekking kan maken die zij gerade acht, indien die verplichting niet wordt nageleefd. De rechtbank is van oordeel dat de man niet aan deze verplichting heeft voldaan. De vrouw heeft verder ter zitting onbetwist gesteld dat zij het financieel moeilijk heeft gehad de afgelopen maanden. Haar aanvullende behoefte bedraagt € 914,- netto per maand. Alle betrokken belangen in dit geval meewegend, is de rechtbank van oordeel dat de eerdere beslissing niet in stand kan blijven. Tegen de berekening van de vrouw heeft de man geen verweer gevoerd. De rechtbank gaat er dan ook van uit van woonlasten van de man ter hoogte van de bijstandsnorm. De rechtbank zal dan ook conform het verzoek van de vrouw bepalen dat de man met ingang van 25 juni 2021 een voorlopige partneralimentatie aan de vrouw moet betalen van € 979,- bruto per maand.
De periode vanaf het moment dat de man de echtelijke woning kan betrekken
Wijziging van omstandigheden
3.9.
De man heeft niet betwist dat hij de echtelijke woning kan betrekken zodra de vrouw haar intrek neemt in haar nieuwe woning. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden hierdoor zodanig wijzigen, dat de beslissing van 25 juni 2021 redelijkerwijs niet in stand kan blijven. De man zal in de echtelijke woning namelijk substantieel minder woonlasten hebben dan waarmee rekening is gehouden in de beschikking van 25 juni 2021. De rechtbank zal daarom opnieuw vaststellen hoeveel partneralimentatie de man aan de vrouw moet betalen vanaf het moment dat hij de echtelijke woning kan betrekken. Gelet op het feit dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat zij medio november in haar nieuwe woning kan gaan wonen en dat de man dan in de echtelijke woning kan wonen, zal de rechtbank bepalen dat de man vanaf 15 november 2021 de nieuw te berekenen partneralimentatie moet betalen.
De nieuwe bijdrage
3.10.
Ten aanzien van het nieuwe bedrag aan partneralimentatie heeft de man enkel gesteld dat hij waarschijnlijk aan zijn huidige huurcontract vastzit tot januari 2022, waardoor hij dubbele woonlasten zou hebben. De rechtbank heeft hiervoor al uiteengezet dat zij het onaannemelijk acht dat de man de afgelopen tijd (substantiële) woonlasten heeft gehad. In het verlengde daarvan vindt de rechtbank het dan ook niet aannemelijk dat de man tot januari 2022 dubbele woonlasten zou hebben. En zelfs als de man huur zou betalen aan de vriend bij wie hij verblijft, acht de rechtbank het ook onaannemelijk dat deze vriend de man zal verplichten om de huur door te blijven betalen zodra hij intrek kan nemen in de echtelijke woning.
3.11.
Nu er geen sprake is van dubbele woonlasten aan de zijde van de man en de man de berekening van de vrouw niet heeft betwist, zal de rechtbank beslissen overeenkomstig de berekening van de vrouw. De rechtbank zal daarom vaststellen dat de man vanaf 15 november € 966,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

voor de duur van de echtscheidingsprocedure
De rechtbank
4.1.
wijzigt de beschikking van 25 juni 2021 en beslist dat de man:
- vanaf 25 juni 2021 tot 15 november 2021 voorlopig een bedrag van € 979,- bruto per maand moet betalen, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
- vanaf 15 november 2021 voorlopig een bedrag van € 966,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. T. Dopheide, tot stand gekomen in samenwerking met mr. L.A. Nettekoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2021.

Voetnoten

1.Artikel 824 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.Artikel 824 lid 2 Rv.