ECLI:NL:RBMNE:2021:5627

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
C/16/518110 / HA ZA 21-167
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de bepaling in kredietovereenkomst over boete bij vervroegde aflossing en inbreng van onroerend goed in een commanditaire vennootschap

In deze zaak gaat het om de vraag of [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] een boete verschuldigd zijn aan Florius wegens het vervroegd aflossen van hun hypothecaire leningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door Florius geïncasseerde boetes onverschuldigd zijn betaald en dat Florius deze bedragen moet terugbetalen. De zaak betreft een kredietovereenkomst waarin een bepaling is opgenomen die regelt onder welke voorwaarden geen boete verschuldigd is bij vervroegde aflossing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbreng van onroerend goed in een commanditaire vennootschap moet worden beschouwd als verkoop en levering van dat goed, waardoor de eisers geen boete verschuldigd zijn. De rechtbank heeft de uitzonderingsbepaling in de kredietovereenkomst uitgelegd aan de hand van de Haviltexmaatstaf, waarbij de taalkundige betekenis en de context van de overeenkomst van belang zijn. De rechtbank concludeert dat de eisers redelijkerwijs mochten begrijpen dat zij voldeden aan de voorwaarden om geen boete te hoeven betalen. Florius, als rechtsopvolger van de eerdere kredietverstrekkers, is gebonden aan de onduidelijkheid die is ontstaan over de toepassing van de uitzonderingsbepaling. De rechtbank bekrachtigt het eerdere verstekvonnis en veroordeelt Florius in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/518110 / HA ZA 21-167
Vonnis in verzet van 10 november 2021
in de zaak van

1.[geopposeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[geopposeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gedaagden in het verzet,
advocaat mr. A. Robustella te Ede (Gelderland),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABN AMRO HYPOTHEKEN GROEP B.V., handelend onder de naam FLORIUS,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. L.S. Aardoom te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] en Florius genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 oktober 2020
  • het door deze rechtbank op 9 december 2020 tussen [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] enerzijds en Florius anderzijds bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer 510822 / HA ZA 20 - 773
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord) van 8 januari 2021
  • de brief van de advocaat van [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] van 20 september 2021 met producties
  • de brief van de advocaat van Florius van 30 september 2021 met een productie
  • de spreekaantekeningen van de advocaten [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] respectievelijk van Florius, die zijn voorgelezen tijdens de mondelinge behandeling van 1 oktober 2021.
1.2.
Tijdens mondelinge behandeling heeft de griffier zittingsaantekeningen gemaakt. De rechter heeft aan het einde van de mondelinge behandeling besloten dat in deze zaak een vonnis wordt gewezen.
2. Waar het om gaat
2.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] een boete verschuldigd zijn aan Florius wegens het vervroegd aflossen van hun hypothecaire leningen.
2.2.
[geopposeerde sub 1] was huisarts tot zijn pensionering op 1 januari 2017. Hij werkte samen met [geopposeerde sub 2] en de heer [A] (hierna: [A] ), allebei ook huisarts. [geopposeerde sub 2] en [A] werken nog steeds als huisarts. Zij voeren hun praktijk vanuit een gezondheidscentrum in een gebouw aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: het pand). In het pand heeft inmiddels ook mevrouw [B] een huisartsenpraktijk (hierna: [B] ). Ruimtes in het pand worden verhuurd aan verschillende personen.
2.3.
Het pand was gesplitst in drie appartementsrechten. [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] en [A] hadden ieder een van die appartementsrechten. Voor de financiering van hun appartementsrechten hebben [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] in 2003 ieder een lening afgesloten bij AMEV Praktijkvoorziening N.V. (hierna: AMEV). Tot zekerheid van die leningen hebben [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] hypotheekrechten op hun appartementsrechten verstrekt aan AMEV. Fortis ASR Praktijkvoorziening N.V. (hierna: Fortis) is de rechtsopvolgster van AMEV. In verband met een uitbreiding van het pand hebben [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] in 2009 ieder een hypothecaire lening afgesloten bij Fortis. Rechtsopvolgster van Fortis was Direktbank. Rechtsopvolgster van Direktbank is Florius.
2.4.
Na advies te hebben ingewonnen over hoe ze de praktijkopvolging konden regelen hebben [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] , [A] , en [B] het plan opgevat om het pand uit te breiden en te verbouwen, en om een commanditaire vennootschap op te richten waarin het pand zou worden ingebracht.
2.5.
Op 21 april 2020 is [onderneming 1] B.V. opgericht door [C] (de echtgenote van [geopposeerde sub 2] ) en de heer [D] (de echtgenoot van [B] ). Zij zijn de aandeelhouders en bestuurders van deze vennootschap.
2.6.
Op 15 mei 2020 hebben [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] , [A] en [B] als commanditaire vennoten en [onderneming 1] B.V. (hierna: de beherend vennoot) de commanditaire vennootschap [onderneming 2] CV opgericht (hierna: de commanditaire vennootschap). Het statutaire doel van de commanditaire vennootschap is het beleggen in registergoederen waarbij een portefeuille van gezondheidscentra wordt opgebouwd. In de akte van oprichting van de commanditaire vennootschap is vastgelegd dat [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] en [A] zo snel mogelijk hun aandelen in het pand inbrengen in de commanditaire vennootschap.
2.7.
ABN Amro was bereid om voor de uitbreiding en verbouwing van het pand een hypothecaire lening aan de commanditaire vennootschap te verstrekken. Nadat [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] Florius hadden meegedeeld dat zij hun leningen wilden gaan aflossen heeft Florius hen op 12 juni 2020 terugbetaalnota’s gestuurd. Daarin heeft Florius als vergoedingen voor het vervroegd aflossen van de lening (in het dagelijks spraakgebruik: boetes) aan [geopposeerde sub 1]
€ 54.930,45 in rekening gebracht en aan [geopposeerde sub 2] € 43.927,23. [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] hebben Florius meegedeeld dat zij vonden dat ze geen boetes verschuldigd waren.
2.8.
Door middel van een notariële akte van 19 juni 2020 is de splitsing in appartementsrechten van het pand opgeheven. Als gevolg daarvan zijn [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] en [A] ieder voor een derde deel eigenaar geworden van het registergoed. Hierna, ook bij notariële akte van 19 juni 2020, hebben [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] en [A] ieder hun onverdeelde aandeel in het registergoed ingebracht en geleverd aan de commanditaire vennootschap, onder gestanddoening van de huurovereenkomsten. [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] (en naar de rechtbank aanneemt: [A] ) zijn voor de waarde van hun inbreng gecrediteerd op hun kapitaalrekeningen in de commanditaire vennootschap. Voor [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] ging het om elk € 958.333,33.
2.9.
De commanditaire vennootschap heeft een deel van het geld dat zij had geleend van ABN Amro verstrekt aan [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] , die daarmee op 25 juni 2020 hun schuld aan Florius hebben afgelost. Voor [geopposeerde sub 1] ging het om een aflossing van € 286.359,04 en voor [geopposeerde sub 2] om € 255.000. Deze bedragen zijn gedebiteerd op de kapitaalrekeningen van [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] in de commanditaire vennootschap.
2.10.
De commanditaire vennootschap heeft het grootste deel van het geld dat zij heeft geleend van ABN Amro gebruikt voor de uitbreiding en verbouwing van het pand, die kort geleden is afgerond. Behalve de huisartspraktijken zitten in het pand ook een apotheek en andere dienstverleners. De belangrijkste activiteit van de commanditaire vennootschap is de verhuur van ruimtes in het pand en het onderhoud ervan.
2.11.
In de overeenkomsten van geldlening van [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] met AMEV en Fortis staat een bepaling die erop neerkomt dat zij bij een onverplichte vervroegde aflossing van hun leningen een boete aan de bank verschuldigd worden, als de rente die zij op grond van de overeenkomsten van geldlening moesten betalen hoger is dan de rente die AMEV respectievelijk Fortis dan in rekening brengen voor nieuwe vergelijkbare hypothecaire geldleningen (hierna: de hoofdregel). In de overeenkomsten van geldlening zijn ook uitzonderingen op de hoofdregel opgenomen. Al deze bepalingen gelden ook in de rechtsverhouding met Florius. De voor deze zaak relevante uitzondering (hierna: de uitzonderingsbepaling) luidt:
Geen vergoeding is echter verschuldigd indien en voor zover de lening wordt afgelost ten gevolge van verkoop van de verbonden goederen waarbij de goederen daadwerkelijk juridisch en feitelijk worden geleverd.
In de bij deze overeenkomsten geldende algemene voorwaarden (artikel 1,f) is het verbondene gedefinieerd als het registergoed waarop de hypotheekgever aan de schuldeiser hypotheek heeft verleend.
2.12.
[geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] vinden dat de uitzondering op de hoofdregel op hen van toepassing is en nemen daarom het standpunt in dat de betalingen (onder protest) van de vergoedingen op 25 juni 2020 onverschuldigd hebben plaatsgevonden. Daarom hebben zij gevorderd dat Florius wordt veroordeeld om die bedragen terug te betalen. In een vonnis van 9 december 2020 is Florius bij verstek veroordeeld tot terugbetaling. Florius is het met die veroordeling niet eens en heeft een verzetprocedure aanhangig gemaakt, waarin zij vernietiging vordert van het verstekvonnis. Florius neemt het standpunt in dat de uitzondering in dit geval niet van toepassing is.
2.13.
Florius heeft daarvoor de volgende argumenten:
a. Er is geen sprake van verkoop van het pand:
1) Artikel 7:1 BW definieert koop als de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen. Dat is hier niet gebeurd.
2) De titel (koptekst) van de akte van 19 juni 2020 luidt ‘Inbreng en levering’ en niet koop.
3) De juridische titel voor de overdracht in de zin van artikel 3:84 lid 1 BW is geen koop maar de vennootschapsovereenkomst waarin partijen zich jegens elkaar hebben verbonden om bepaalde goederen in te brengen.
Hoewel het pand juridisch is geleverd aan de commanditaire vennootschap, is geen sprake geweest van een feitelijke levering aan de commanditaire vennootschap. Een bezitter draagt zijn bezit over door de verkrijger in staat te stellen de macht uit te oefenen die hij zelf over het goed kon uitoefenen (artikel 3:114 BW). Een koper kan de macht over een registergoed pas uitoefenen wanneer de verkoper hem de sleutels ervan geeft. Die situatie heeft zich hier niet voorgedaan.
Voor toepasselijkheid van de uitzondering is verkoop en feitelijke levering aan een derde vereist, maar die situatie doet zich hier niet voor. Een commanditaire vennootschap heeft geen rechtspersoonlijkheid en kan slechts worden aangemerkt als een samenwerkingsverband op contractuele basis. Dat betekent dat in feite dezelfde partijen als vóór de inbreng van het registergoed in de commanditaire vennootschap op dezelfde wijze gebruik maken van het registergoed. [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] hebben alleen beoogd hun samenwerking anders te structureren, als gevolg waarvan op papier een constructie in het leven is geroepen waarbij het pand is ingebracht in de commanditaire vennootschap. Je kunt niet leveren aan een contract.
Het pand behoort nog steeds tot vermogen van (onder meer) [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] . In artikel 4 onder 5 van de akte van oprichting van de commanditaire vennootschap staat namelijk:
Voor de onderlinge verhouding van de vennoten geldt het vermogen van de CV als gemeenschappelijk vermogen in economische zin.
De uitzondering is uitsluitend bedoeld voor gevallen waarin de hypotheeknemer daadwerkelijk verhuist.
In de uitzonderingsbepaling staat het woord ‘tengevolge’. Dat veronderstelt een causaal verband tussen verkoop en aflossing van de leningen. Dat causaal verband is er niet. De inbreng van het registergoed in de commanditaire vennootschap noodzaakt [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] op geen enkele manier om hun hypothecaire geldleningen eerder af te lossen, die konden gewoon doorlopen. In het tweede voorstel van ABN AMRO (van de drie voorstellen) was namelijk opgenomen dat de hypothecaire leningen van Florius zouden doorlopen, naast een hypothecaire lening van ABN AMRO.
2.14.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan, voor zover de rechtbank dat van belang vindt.

3.Wat de rechtbank ervan vindt

3.1.
De rechtbank vindt dat Florius de door haar van [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] geïncasseerde boetes moet terugbetalen. Dit wordt hieronder toegelicht.
Toetsingskader
3.2.
De uitzonderingsbepaling moet worden uitgelegd aan de hand van de door de Hoge Raad ontwikkelde Haviltexmaatstaf. Daarbij is van belang de taalkundige betekenis die deze bewoordingen in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, gelezen in de context van de overeenkomsten van geldlening als geheel (Hoge Raad 20 februari 2004,
NJ 2005/493, DSM/ [achtenaam] ). Maar beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de uitzonderingsbepaling mochten toekennen en hetgeen zij ‘te dien aanzien’ redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 5 april 2013, NJ 2013/214, Lundiform/Mexx).
Uitleg van de uitzonderingsbepaling
3.3.
Gelet op dit toetsingskader is de inbreng door [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] van hun onverdeelde aandelen in het pand in de commanditaire vennootschap te beschouwen als een verkoop van die onverdeelde aandelen, gevolgd door de juridische en feitelijke levering ervan aan de commanditaire vennootschap. De aflossing van hun schulden aan Florius is daarvan het gevolg. Daardoor hebben zij voldaan aan de vereisten van de uitzonderingsbepaling en zijn zij geen boete aan Florius verschuldigd. Voor dit oordeel zijn de volgende omstandigheden van belang.
3.4.
De relevante bepalingen (de hoofdregel en de uitzonderingsbepaling) maakten op het moment waarop de overeenkomsten van geldlening werden gesloten onderdeel uit van de toepasselijke algemene voorwaarden van AMEV en Fortis. De tekst van die bepalingen is door hen in een groot aantal contracten te gebruikt. Over de inhoud van die bepalingen hebben [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] niet met AMEV respectievelijk Fortis onderhandeld. Ook hebben AMEV en Fortis voor (en na) het sluiten van de overeenkomsten van geldlening aan [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] geen voorbeelden gegeven van situaties waarin de uitzondering volgens hen wel of juist niet van toepassing zou zijn.
3.5.
Koop is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen (artikel 7:1 BW). Een transactie kan een koop zijn zonder dat de bij die transactie betrokken partijen die transactie ook zo noemen. De omstandigheid dat in de akte van inbreng en levering alleen wordt gesproken over de inbreng en levering door [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] en [A] van hun onverdeelde aandelen in het pand aan de commanditaire vennootschap, en niet (ook) over koop of verkoop, is daarom niet relevant.
3.6.
Eén van de belangrijkste bestanddelen van een koop is dat de ontvanger van de te leveren zaak daarvoor een prijs in geld betaalt (zie artikel artikel 7:1 BW). Aan die voorwaarde is in dit geval voldaan doordat [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] op hun kapitaalrekeningen in de commanditaire vennootschap ieder zijn gecrediteerd voor de waarde van de door hen aan de commanditaire vennootschap geleverde onverdeelde aandelen in het pand. Want op deze manier hebben zij ieder naar aanleiding van de inbreng van hun aandeel in het pand een vordering op de commanditaire vennootschap gekregen ter hoogte van de waarde van hun ingebrachte aandeel. Die vordering is op de kapitaalrekeningen geboekt als een lening aan de commanditaire vennootschap die op elk moment (gedeeltelijk) kan worden afgelost.
3.7.
Van belang is ook wat er níet staat in de uitzonderingsbepaling. De rechtbank licht dit als volgt toe. Net als vroeger AMEV en Fortis hanteert Florius in haar eigen algemene voorwaarden ook als hoofdregel dat een boete moet worden betaald bij een onverplichte vervroegde aflossing, met uitzonderingen daarop. Een van die uitzonderingen heeft ook betrekking op de situatie waarin onverplicht vervroegd wordt afgelost in verband met de verkoop en levering van een woning of een bedrijfspand. In mei 2020 heeft Florius de tekst van die uitzonderingsbepaling aangepast. Sindsdien is een van de voorwaarden om boetevrij te mogen aflossen dat de woning niet is verkocht aan een bedrijf of samenwerkingsverband waarin de klant/schuldenaar zelf deelneemt. Een soortgelijke beperking staat echter niet in de uitzonderingsbepaling die geldt voor [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] . De tekst van de uitzonderingsbepaling eist dus geen verkoop (en levering) aan iemand met wie [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] geen enkele (financiële) band hebben (hierna: een onafhankelijke derde). Ook eist de tekst niet dat de verkoper verhuist.
3.8.
Ook in het maatschappelijk verkeer wordt verkoop niet zo beperkt uitgelegd dat sprake moet zijn van verkoop en levering aan een van de verkoper onafhankelijke derde. Als bijvoorbeeld de eigenaar van een bedrijfspand, dat wordt gebruikt in een eenmanszaak, het pand verkoopt en levert aan een door hem opgerichte B.V., wordt dat normaal gesproken beschouwd als een verkoop en levering van dat bedrijfspand. De omstandigheden dat de verkoper na de levering van het pand in zijn hoedanigheid van enig bestuurder en aandeelhouder van de B.V. het bedrijfspand blijft gebruiken, nog de volledige zeggenschap heeft over het bedrijfspand en indirect een financieel belang heeft bij de waarde ervan, zijn dan niet relevant voor de kwalificatie van de transactie. Die omstandigheden ontnemen aan de transactie niet het predicaat van verkoop en levering.
3.9.
In dit geval is geen sprake van de verkoop en levering aan een rechtspersoon, zoals een BV, maar aan een commanditaire vennootschap. Dat is een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid. Toch is de commanditaire vennootschap ten opzichte van [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] een derde en is sprake van een wezenlijk andere, nieuwe situatie:
De juridische eigendomssituatie ten aanzien van het pand is veranderd. Vóór de oprichting van de commanditaire vennootschap had het pand drie eigenaren: [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] en [A] . Sinds de inbreng ervan in de commanditaire vennootschap heeft het pand nog maar één juridisch eigenaar, namelijk de commanditaire vennootschap. Die commanditaire vennootschap heeft een afgescheiden vermogen, in die zin dat crediteuren van de commanditaire vennootschap daarop verhaal kunnen nemen. En tussen partijen staat ook vast dat het pand juridisch is geleverd aan de commanditaire vennootschap.
De krediet- en hypotheeksituatie ten aanzien van het pand is veranderd. Vóór de oprichting van de commanditaire vennootschap hadden [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] ieder in verband met hun appartementsrecht een leenschuld aan Florius van € 286.359,04 ( [geopposeerde sub 1] ) respectievelijk € 255.000 ( [geopposeerde sub 2] ). Op elk van die appartementsrechten rustten afzonderlijke hypotheken. Sinds de inbreng van het pand is de commanditaire vennootschap kredietnemer voor een veel hoger bedrag dan de schuld van [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] gezamenlijk (in de tweede Discussion paper van ABN Amro is een door die bank te verstrekken lening van € 1.655.000 genoemd). En de commanditaire vennootschap heeft een groot deel van de lening gebruikt voor de uitbreiding en verbouwing van het gehele pand. Daarnaast is nu de commanditaire vennootschap de (enige) hypotheekgever ten aanzien van het pand.
De financiële belangen ten aanzien van het pand zijn veranderd. Vóór de oprichting van de commanditaire vennootschap hadden [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] en [A] alleen een financieel belang bij hun eigen appartementsrecht in het pand. Sinds de oprichting is in de verhouding tussen de commanditaire vennoten en de beherend vennoot sprake van een goederengemeenschap, waarbij vier commanditaire vennoten ( [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] , [A] én [B] ) een financieel belang hebben bij de huuropbrengsten voor het hele pand en bij de ontwikkeling van de waarde van het hele pand.
De zeggenschap over het pand is veranderd, met als gevolg dat het pand ook feitelijk aan de commanditaire vennootschap is geleverd en zij bezitter ervan is geworden. Vóór de oprichting hadden [geopposeerde sub 1] , [geopposeerde sub 2] en [A] zeggenschap over hun eigen appartementsrecht. Nu heeft de commanditaire vennootschap de zeggenschap over het hele pand. Die zeggenschap is feitelijk verdeeld over de vier commanditaire vennoten en de beherend vennoot. Beslissingen over het pand, voor zover het gaat om het interne beleid van de commanditaire vennootschap, worden met algemene stemmen genomen, waarbij iedere vennoot één stem heeft (er zijn dus vijf stemmen). Externe daden van beheer ten aanzien van het pand mogen alleen door de beherend vennoot worden genomen. De commanditaire vennootschap gedraagt zich ook feitelijk als bezitter: zij was de opdrachtgever voor de uitbreiding en verbouwing van het pand, zij verhuurt de ruimtes in het pand en incasseert de huurpenningen, en zij is de opdrachtgever voor onderhoud en reparaties. Onder deze omstandigheden is ook voldaan aan het tweede bestanddeel van in artikel 7:1 BW, namelijk dat degene die de koopsom ontvangt de zaak aan een ander geeft.
3.10.
Onder de hierboven beschreven omstandigheden hebben [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] de uitzonderingsbepaling redelijkerwijs zo mogen begrijpen, dat zij voldoen aan de voorwaarden om geen boete te hoeven te betalen. Florius heeft er rekening mee moeten houden dat [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] de uitzonderingsbepaling zo zouden begrijpen. Voor zover AMEV en Fortis met de uitzonderingsbepaling de bedoeling hebben gehad dat hun klanten ook in situaties die vergelijkbaar zijn met die van [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] een boete verschuldigd zouden worden, hadden zij dat voorafgaand aan het sluiten van overeenkomsten van geldlening duidelijk moeten maken, maar dat hebben zij niet gedaan. Florius is als rechtsopvolger van Fortis aan die door AMEV en Fortis gecreëerde onduidelijkheid gebonden, zodat de gevolgen daarvan voor haar rekening moeten komen.
Conclusie
3.11.
[geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] hebben de boetes onverschuldigd aan Florius betaald. Florius moet die bedragen aan hen terugbetalen. Daarom zal het verstekvonnis worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.12.
Florius zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] begroot op € 1.770 voor het salaris van hun advocaat (1 punt × tarief € 1.770,00).

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 9 december 2020 onder zaaknummer / rolnummer 510822 / HA ZA 20 - 773 gewezen verstekvonnis,
4.2.
veroordeelt Florius in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [geopposeerde sub 1] en [geopposeerde sub 2] tot op heden begroot op € 1.770,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JvdB/4223