ECLI:NL:RBMNE:2021:5619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 3863
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming Kinderopvangtoeslag en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ouder die kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, en de minister van Financiën. Eiser had een beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, waarin het bezwaar tegen een eerdere toekenning van een tegemoetkoming in de eigen bijdrage voor kinderopvang ongegrond was verklaard. De zaak betreft de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag (TKKO) en de toepassing van de peildatum van 6 april 2020. Eiser ontving een bedrag van € 2.013,- ter compensatie voor de eigen bijdrage tijdens de sluiting van de kinderopvang, maar was van mening dat dit bedrag niet overeenkwam met het aantal uren opvang dat hij contractueel had afgenomen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de peildatum van 6 april 2020 buiten toepassing moest worden gelaten, omdat deze onevenredig nadelige gevolgen had voor betrokkenen en in strijd was met het gewekte vertrouwen. Eiser had in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 meer uren kinderopvang afgenomen dan op de peildatum bekend was. De rechtbank heeft bepaald dat de tegemoetkoming van eiser moet worden berekend op basis van het werkelijke aantal uren opvang, en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herroepen primaire besluit. Tevens is de minister opgedragen het griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken van 28 juli 2021, waarin soortgelijke zaken zijn behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toezeggingen van de overheid aan ouders om de eigen bijdrage te compenseren, voldoende concreet waren en dat het vertrouwensbeginsel correct was toegepast. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3863
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: S.B. Dass en P.R. ten Voorde).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primaire besluit) heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) namens verweerder aan eiser op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKKO) een bedrag van € 2.013,- toegekend ter vergoeding van de eigen bijdrage die is betaald toen de kinderopvang gesloten was (de tegemoetkoming).
In het besluit van 21 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat de tegemoetkoming van eiser wordt berekend aan de hand van 182 uren opvang voor [naam dochter] (de dochter van eiser) over de periode van 16 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en van 143 uren voor de periode van 1 juni tot en met 7 juni 2020 tegen het daarvoor geldende uurtarief en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herroepen primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In de uitspraken van 28 juli 2021 [1] heeft deze rechtbank geoordeeld dat artikel 5 van de TKKO, waarin de peildatum van 6 april 2020 is opgenomen, buiten toepassing moet worden gelaten. Dit onder meer omdat de gevolgen ervan onevenredig (nadelig) uitwerken voor de betrokkenen en de toepassing ervan in strijd is met het gewekte vertrouwen. Voor de precieze overwegingen verwijst de rechtbank naar die uitspraken
3. Eisers geval is gelijk aan de zaken waarover in die uitspraken is geoordeeld: ook eiser heeft in de periode tussen 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 (contractueel) meer uren kinderopvang afgenomen dan op 6 april 2020 bekend was. De tegemoetkoming is gebaseerd op 3 dagen per week kinderopvang, terwijl de dochter van eiser in voornoemde periode (contractueel) 4 dagen opvang had. Als bewijs hiervoor heeft eiser facturen van het kinderdagverblijf en een bankafschrift overgelegd. Het verschil tussen de tegemoetkoming en het bedrag waar eiser recht op zou hebben als van het juiste urenaantal uit zou worden gegaan merkt de rechtbank aan als een substantiële afwijking. Eiser stelt dat hij de bijdrage voor de kinderopvang heeft doorbetaald vanwege de toezegging vanuit de overheid dat de ouders die de factuur blijven doorbetalen de eigen bijdrage die zij hierbij betalen gecompenseerd krijgen. Eiser verwijst onder meer naar de Kamerbrief van de staatssecretaris Van Ark van 25 maart 2020.
4. Eiser heeft met toepassing van de peildatum van 6 april 2020 € 2.013,- ontvangen. Partijen zijn het niet eens over hoe hoog dit bedrag zou zijn geweest als in voornoemde periode met het urenaantal wat eiser contractueel verplicht was om te betalen rekening zou zijn gehouden. Partijen zijn het wel eens over om hoeveel uren het gaat: voor de periode van 16 maart tot en met 31 mei 2020 gaat het om 182 uur per maand en van 1 juni tot en met 7 juni 2020 gaat het om 143 uur per maand. Volgens eiser bedraagt het verschil meer dan € 800,-; volgens verweerder (afgerond) € 600,-.
5. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen en oordelen in bovengenoemde uitspraken. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het geuite verweer dat het vertrouwensbeginsel onjuist is toegepast omdat de toezeggingen onvoldoende concreet zijn en dat het om een uitzonderlijke situatie gaat. Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld gaat het om herhaalde mededelingen van twee bevoegde bewindspersonen via officiële kanalen waarbij ouders direct werden aangesproken en werden opgeroepen om de kosten te blijven voldoen. Ook al gaat het om een grote groep mensen, de mededelingen werden zeer concreet aan hen gedaan en daarmee de verwachtingen concreet gewekt.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De andere grieven hoeven geen bespreking. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen. Tussen partijen bestaat geen verschil van inzicht over het aantal uren opvang dat eiser in de periode tussen 16 maart 2020 en 7 juni 2020 contractueel heeft afgenomen. Omdat partijen het niet eens zijn geworden over de hoogte van de tegemoetkoming en de rechtbank hiervoor niet alle gegevens heeft, zal de rechtbank niet het eindbedrag vaststellen, maar bepalen dat eiser recht heeft op een tegemoetkoming ter hoogte van het bedrag dat overeenstemt met het juiste feitelijk aantal contractuele uren.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBMNE:2021:3756, 3757, 3758 en 3759.