ECLI:NL:RBMNE:2021:5598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
9352773
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en de rol van het UWV

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2021 uitspraak gedaan over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap (verzoekster) en een werknemer (verweerder) wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De werknemer, geboren in 1967, was sinds 23 augustus 2004 in dienst van de verzoekster als autobuschauffeur. Hij meldde zich op 16 mei 2019 ziek en na 104 weken arbeidsongeschiktheid vroeg de verzoekster op 18 mei 2021 toestemming aan het UWV om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het UWV weigerde echter de aanvraag in behandeling te nemen, wat leidde tot de procedure bij de kantonrechter.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster voldoende heeft aangetoond dat de werknemer langdurig arbeidsongeschikt was en dat er geen mogelijkheden waren voor re-integratie. De werknemer had verklaard dat hij door ernstige psychische klachten niet in staat was om de bedrijfsarts te bezoeken, maar hij had wel toegezegd zich te laten onderzoeken. De kantonrechter oordeelde dat het UWV's weigering om de ontslagaanvraag in behandeling te nemen gelijkgesteld kon worden met een weigering op grond van de wet, waardoor de kantonrechter bevoegd was om het verzoek tot ontbinding te beoordelen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat er sprake was van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van langdurige arbeidsongeschiktheid. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 31 december 2021, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Pinckaers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9352773 UE VERZ 21-220 AP/1183
Beschikking van 17 november 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.M. de Jong,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 20 juli 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 september 2021;
  • de brief van de gemachtigde van [verzoekster] van 28 oktober 2021 met de aanvullende producties 21 en 22.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1967, is sinds 23 augustus 2004 in dienst van (de rechtsvoorgangster van) [verzoekster] , laatstelijk als autobuschauffeur. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO [.] van toepassing.
2.2.
Op 16 mei 2019 heeft [verweerder] zich ziek gemeld. In de probleemanalyse van 1 juli 2019 staat vermeld dat [verweerder] is uitgevallen met ernstige beperkingen in zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Ook staat in die analyse dat er op dat moment geen benutbare mogelijkheden waren. In het plan van aanpak van 4 juli 2019 staat dat er op dat moment geen activiteiten konden worden ondernomen om [verweerder] te reïntegreren. Hetzelfde staat in de eerstejaarsevaluatie: GBM (geen benutbare mogelijkheden).
2.3.
Nadat de arbeidsongeschiktheid 104 weken had geduurd, heeft [verzoekster] op 18 mei 2021 toestemming aan het UWV gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te mogen zeggen op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. Op 20 mei 2021 heeft het UWV geoordeeld dat de ontslagaanvraag niet in behandeling wordt genomen. Het UWV heeft [verzoekster] verwezen naar de kantonrechter omdat volgens zijn oordeel vanwege een loonstop sprake was van een ontslaggrond waarover de kantonrechter moest oordelen.
2.4.
[verzoekster] heeft zich daarom tot de kantonrechter gewend.
2.5.
Op de mondelinge behandeling is [verweerder] samen met zijn broer verschenen. Hij heeft toen verklaard dat hij nog steeds arbeidsongeschikt was en niet in staat om zijn belangen zelf te behartigen. Voor deze procedure heeft hij toen zijn broer aangesteld als gemachtigde. [verweerder] heeft bovendien toegezegd zich (alsnog) te laten onderzoeken door een bedrijfsarts en een WIA-uitkering aan te vragen. Die toezeggingen is hij nagekomen.
2.6.
Op 18 oktober 2021 heeft de bedrijfsarts schriftelijk verklaard dat [verweerder] structurele beperkingen heeft als gevolg van zijn medische situatie en dat hij daardoor sinds zijn ziekmelding op 19 mei 2019 onafgebroken niet in staat is geweest zijn eigen functie of passende functies uit te voeren. De bedrijfsarts heeft bevestigd dat [verweerder] is aangemeld voor een beoordeling WIA. Naar het oordeel van de bedrijfsarts is geen sprake van benutbare mogelijkheden en is geen verbetering van de belastbaarheid te verwachten binnen 26 weken, ook niet voor het verrichten van de bedongen arbeid in aangepaste vorm.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt primair ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid (artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub b Burgerlijk Wetboek (BW)). Subsidiair vraagt zij de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen van de werknemer (artikel 7:761b jo artikel 7:699 lid 3 sub e BW), bestaande uit het niet meewerken aan zijn re-integratieverplichtingen.
3.2.
[verzoekster] stelt onder verwijzing naar het actuele oordeel van de bedrijfsarts van 18 oktober 2021 dat [verweerder] sinds 19 mei 2019 ziek is. Zij stelt dat [verweerder] zijn werk door ziekte of gebreken niet meer kan verrichten en dat de termijn van loondoorbetaling bij ziekte voorbij is. Zij stelt verder dat [verweerder] binnen 26 weken niet kan herstellen voor werk, ook niet in aangepaste vorm, alsmede dat hij niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in en andere passende functie, ook niet met behulp van scholing. [verzoekster] heeft toegelicht dat zij veel moeite heeft gedaan om in de periode van ziekte met [verweerder] in contact te blijven, maar dat de aard van zijn klachten maakte dat dat heel moeizaam verliep. [verzoekster] heeft na de wettelijke periode van 104 weken ziekte een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV, maar het UWV heeft dat verzoek niet in behandeling genomen, omdat een oordeel van de bedrijfsarts ontbrak. [verzoekster] is daarom genoodzaakt zich tot de kantonrechter te wenden. [verzoekster] is van mening dat haar verzoek primair is ingegeven door de langdurige ziekte van [verweerder] en niet door enige andere omstandigheid. Zij verzoekt daarom primair ontbinding op die grond. Zij realiseert zich dat bij ontbinding op de primaire grond de wettelijke transitievergoeding moet worden betaald en is daartoe bereid.
Subsidiair heeft zij ontbinding gevraagd op grond van verwijtbaar handelen van de werknemer, die er dan in bestaat dat hij onvoldoende heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen doordat hij contact, ook met de bedrijfsarts, heeft gemeden.
3.3.
[verweerder] heeft ter zitting verklaard dat [verzoekster] zich steeds zeer betrokken heeft getoond. [verweerder] heeft verder verklaard dat zijn klachten van zodanige aard waren dat een bezoek aan de bedrijfsarts voor hem onmogelijk voelde. [verweerder] stond voor deze klachten ook onder behandeling van een psychiater. [verweerder] heeft aangegeven dat het nog steeds niet goed gaat met hem en dat hij voorlopig ook nog niet hersteld zal zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid (in de zin van artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW juncto artikel 669 lid 3, aanhef en onder b BW). Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
4.3.
Over de vraag of en zo ja op welke grond de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, wordt het volgende overwogen.
4.4.
Artikel 7:671a BW bepaalt in het eerste lid dat de werkgever die voornemens is de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a of b, hiervoor schriftelijk toestemming verzoekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (het UWV). Wanneer die toestemming door het UWV geweigerd wordt is de kantonrechter op grond van artikel 7: 671b lid 1 sub b BW alsnog bevoegd op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
4.5.
In dit geval is de toestemming geweigerd doordat de ontslagaanvraag niet in behandeling is genomen. Omdat [verzoekster] niet over een actueel oordeel van de bedrijfsarts beschikte heeft het UWV niet inhoudelijk kunnen oordelen over de vraag of [verweerder] langdurig arbeidsongeschikt was wegens ziekte.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] gesteld dat hij door ernstige psychische klachten, waarvoor hij ook onder behandeling was, de bedrijfsarts niet heeft kunnen bezoeken. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen onderling afgesproken dat [verweerder] alsnog, desnoods onder begeleiding, door de bedrijfsarts zou worden gekeurd. Die keuring heeft plaatsgevonden en [verzoekster] heeft de conclusie van de bedrijfsarts in deze procedure alsnog overgelegd.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat geen van partijen een verwijt kan worden gemaakt van het feit dat een actueel oordeel van de bedrijfsarts ontbrak bij de ontslagaanvraag bij het UWV. De kantonrechter zal daarom in dit geval het feit dat de ontslagaanvraag niet in behandeling is genomen gelijkstellen met een weigering van het UWV op grond van de wet en zichzelf bevoegd achten het ontbindingsverzoek op de b-grond van artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek te beoordelen.
4.8.
Op grond van al het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van de redelijke grond voor opzegging van artikel 7:669 lid 3 onder b van et Burgerlijk Wetboek, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn behoort niet tot de mogelijkheden. Het verzoek wordt daarom toegewezen.
4.9.
Nu het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. De kantonrechter bepaalt dit einde op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij – nu de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] – de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek 20 juli 2021en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing) in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van minstens een maand resteert. Ontbinding zal daarom plaatsvinden met ingang van 31 december 2021.
4.10.
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 31 december 2021;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.