Op 3 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 21/2050. Eiser heeft op 23 april 2021 beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. Volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient iemand die in beroep gaat een kopie van het besluit in te dienen waar hij het niet mee eens is. Aangezien eiser dit niet heeft gedaan, kon de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandelen.
De rechtbank heeft eiser op 26 mei 2021 een brief gestuurd met het verzoek om binnen vier weken een kopie van het besluit op te sturen. Eiser heeft gereageerd op 20 juni 2021, maar de rechtbank heeft het originele besluit niet ontvangen. Op 25 juni 2021 heeft de rechtbank wederom een aangetekende brief gestuurd, maar eiser heeft hier niet op gereageerd. Hierdoor was de rechtbank niet op de hoogte van de inhoud van het besluit waar eiser het niet mee eens was, wat noodzakelijk is voor de beoordeling van het beroep.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 Awb. Er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en griffier K.F.K. Hoogbruin, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.