Deze uitspraak betreft een beroep dat eiseres heeft ingediend op 19 april 2021 bij de Rechtbank Midden-Nederland, onder zaaknummer UTR 21/1918. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk is. Het beroepschrift van eiseres voldoet niet aan de wettelijke eisen, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. De rechtbank legt uit dat iemand die in beroep gaat, moet aangeven waarom hij het niet eens is met het besluit, wat bekend staat als 'beroepsgronden'. Dit is vastgelegd in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Indien dit niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep na een herstelmogelijkheid niet-ontvankelijk verklaren op basis van artikel 6:6 van de Awb.
Op 23 juni 2021 heeft de rechtbank eiseres een aangetekende brief gestuurd, waarin zij werd verzocht binnen vier weken aan te geven waarom zij het niet eens was met het besluit. Eiseres heeft echter niet gereageerd op deze brief, waardoor de rechtbank het beroep niet kan beoordelen. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:54 Awb. Daarnaast heeft eiseres geen kopie van de uitspraak op bezwaar ingediend, terwijl de rechtbank hier wel om had gevraagd. Om deze redenen kan het beroep niet inhoudelijk worden behandeld.
De rechtbank heeft besloten dat er geen sprake is van een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier, en is uitgesproken op 3 september 2021. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.