ECLI:NL:RBMNE:2021:5573

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
UTR 19/4930
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een bedrijf en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een loonsanctie die aan het bedrijf was opgelegd in een besluit van 4 april 2019. Het bedrijf heeft bezwaar gemaakt tegen deze loonsanctie, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 2 oktober 2019. Hierop heeft het bedrijf beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 9 april 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Na deze tussenuitspraak heeft de verweerder op 11 mei 2021 een gewijzigd besluit genomen, waarin werd vastgesteld dat het bezwaar gegrond was en de loonsanctie werd herroepen. Het bedrijf heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek kennelijk gegrond is en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van het bedrijf, vastgesteld op € 1.496,-. Daarnaast is verweerder verplicht om het door het bedrijf betaalde griffierecht van € 345,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4930

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2021 in de zaak tussen

[bedrijf], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. E.B. Wits),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E. van den Brink).

Procesverloop

In het besluit van 4 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoekster een loonsanctie opgelegd. In het besluit van 2 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 9 april 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende is gemotiveerd.
Op 11 mei 2021 heeft verweerder een gewijzigd besluit genomen. Daarin is besloten dat het bezwaar tegen de beslissing van 4 april 2019 gegrond is, omdat er voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De opgelegde loonsanctie is herroepen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de stukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
4. In het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
5. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-, met een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 345,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 september 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.