ECLI:NL:RBMNE:2021:5570

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
8990988
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en prijsverhoging in aannemingsovereenkomst met kostenverhogende omstandigheden

In deze zaak vordert eiser, een meubelmaker, betaling van extra kosten van gedaagde, een hotelexploitant, die voortvloeien uit een aannemingsovereenkomst. Eiser heeft meubels vervaardigd en geplaatst voor gedaagde, maar stelt dat hij extra kosten heeft moeten maken door onvoorziene omstandigheden, zoals de aanwezigheid van schilders en het ontbreken van plafondlijsten en vensterbanken tijdens het inmeten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiser geen recht heeft op de extra kosten. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde in bepaalde opzichten tekort is geschoten, maar dat eiser ook verantwoordelijk is voor een deel van de vertraging en kosten. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.297,06, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst de vordering tot vergoeding van extra kosten af, omdat eiser niet tijdig heeft gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8990988 UC EXPL 21-786 MHt/5375
Vonnis van 17 november 2021
inzake
[eiser] ,handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R. van Kuijen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.Th. Legger.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken ingediend:
- de dagvaarding met producties van 20 januari 2021; en
- de conclusie van antwoord met een productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2021. Van wat is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter aan partijen meegedeeld dat hij een vonnis zal wijzen. Helaas is het niet gelukt om dit vonnis op de toen aan partijen meegedeelde datum te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] maakt en ontwerpt meubels. [gedaagde] exploiteert een hotel in de binnenstad van [plaatsnaam] . Mevrouw [A] (hierna: [A] ) is bestuurder van [gedaagde] .
2.2.
In het kader van de ontwikkeling van het hotel, is [gedaagde] op 24 januari 2019 een overeenkomst aangegaan met [eiser] . Op grond van die overeenkomst heeft [eiser] zes kastenwanden, zes hoofdborden en twaalf nachtkastjes gebouwd en geplaatst voor [gedaagde] . In de overeenkomst is een vaste prijs afgesproken van € 44.467,50 (inclusief btw). Dit bedrag is door [gedaagde] ook betaald.
2.3.
Op 25 maart 2019 is [eiser] begonnen met de bouw en het plaatsen van de meubels op locatie. Deze werkzaamheden hebben langer geduurd dan voorzien. Op 31 maart 2019 heeft [eiser] hierover een e-mail gestuurd aan [gedaagde] , waarin hij aangeeft dat er meerwerk is ontstaan door de aanwezigheid van plafondlijsten op de tweede etage en een vensterbank op de eerste etage waarvan hij niet op de hoogte was. Ook geeft hij aan dat meer tijd nodig is als gevolg van de (gelijktijdige) aanwezigheid van schilders in het gebouw. Uiteindelijk is [eiser] tot en met 17 april 2019 bezig geweest met het bouwen en plaatsen van de meubels.
2.4.
Op 26 juli 2019 heeft [eiser] een factuur aan [gedaagde] gestuurd met in de aanhef: "
Betreft: meerwerk [gedaagde]". De factuur bedraagt € 9.977,66 (inclusief btw). Dit bedrag ziet in de eerste plaats op 142 extra arbeidsuren, reistijd, en reiskosten (parkeren en benzine). Daarnaast is in de factuur een afzonderlijk bedrag van € 480 (exclusief btw) opgenomen voor het leveren en plaatsen van kastsloten. [gedaagde] heeft deze factuur niet betaald.
2.5.
[eiser] stelt zich in deze procedure in de eerste plaats op het standpunt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen tegenover [eiser] . Volgens [eiser] was [gedaagde] gehouden om [eiser] tijdig te informeren over de toevoeging van de plafondlijsten en de vensterbank. Verder betoogt [eiser] dat [gedaagde] in strijd met gemaakte afspraken de planning heeft aangepast en er niet voor heeft gezorgd dat [eiser] ongehinderd zijn werkzaamheden heeft kunnen uitvoeren. [eiser] begroot zijn hierdoor geleden schade op (in totaal) € 7.990. Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat van een tekortkoming van [gedaagde] geen sprake is, stelt [eiser] subsidiair dat voornoemd bedrag is verschuldigd wegens verricht meerwerk. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde] op grond van een (afzonderlijke) nadere afspraak is gehouden om het bedrag van € 480 (exclusief btw) te betalen voor de kastsloten.
2.6.
[eiser] vordert daarom in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld om in totaal € 8.470 te betalen aan [eiser] , te vermeerderen met btw voor zover het gaat om verricht meerwerk (in plaats van schadevergoeding). [eiser] maakt tevens aanspraak op betaling van de wettelijke rente vanaf de datum dat [gedaagde] in verzuim is geraakt. Verder vordert [eiser] betaling van € 798,50 aan buitengerechtelijke incassokosten en een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Ten slotte vordert [eiser] dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.7.
[gedaagde] heeft erkend dat zij [eiser] afzonderlijk opdracht heeft gegeven voor het plaatsen en leveren van de kastsloten en is dan ook bereid om het bedrag van € 480 (exclusief btw) te betalen. [gedaagde] betwist enig ander bedrag aan [eiser] verschuldigd te zijn. Volgens [gedaagde] is van een tekortkoming van haar kant geen sprake en heeft [eiser] verder geen meerwerk verricht. Dat [eiser] meer tijd kwijt is geweest aan de overeengekomen werkzaamheden dan hij oorspronkelijk heeft ingeschat, dient voor zijn rekening te blijven.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak in essentie om de vraag of [gedaagde] gehouden is om een (nader) bedrag aan [eiser] te betalen. De kantonrechter is van oordeel dat die vraag met ja moet worden beantwoord. Het bedrag dat [gedaagde] nog dient te betalen, ligt echter lager dan het bedrag dat [eiser] heeft gevorderd. De kantonrechter komt tot de conclusie dat [gedaagde] (in totaal) € 2.297,06 moet betalen, deels te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Hierna zal de kantonrechter uitleggen hoe en waarom hij tot dit oordeel is gekomen.
3.2.
Het bedrag dat [eiser] vordert, is opgebouwd uit vier verschillende posten:
  • a) kosten voor het aanpassen van de wandkasten op de kamers op de tweede etage, als gevolg van de aanwezigheid van plafondlijsten op die kamers;
  • b) kosten voor het aanpassen van de wandkast op de kamer op de eerste verdieping aan de tuinkant, als gevolg van de aanwezigheid van een vensterbank op die kamer;
  • c) kosten die zijn gemaakt doordat [eiser] niet ongehinderd zijn werkzaamheden kon verrichten, als gevolg van de aanwezigheid van schilders in het pand; en
  • d) overeengekomen meerwerk bestaande uit het leveren en plaatsen van kastsloten.
3.3.
De hierboven onder (d) genoemde post staat tussen partijen niet ter discussie. Het op grond van dit meerwerk gevorderde bedrag zal de kantonrechter dan ook toewijzen. Inclusief btw komt dit bedrag uit op € 580,80.
3.4.
Op de overige posten zal de kantonrechter hierna nader ingaan. De kantonrechter zal eerst stilstaan bij de post onder (c) en daarna gezamenlijk de posten onder (a) en (b) behandelen.
Kosten wegens aanwezigheid schilders in gebouw
3.5.
[eiser] heeft erop gewezen dat hij tijdens zijn werkzaamheden op locatie werd gehinderd door de aanwezigheid van schilders, die tegelijkertijd met [eiser] in het gebouw aan het werk waren. Volgens [eiser] had [gedaagde] ervoor moeten zorgen dat hij onbelemmerd en ongehinderd zijn werkzaamheden kon verrichten. [eiser] heeft ter onderbouwing hiervan gewezen op (i) de afspraak in de overeenkomst dat [eiser] de meubels in één dag zal plaatsen, en (ii) artikel 1.4 van de volgens [eiser] op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden. [eiser] stelt dat [gedaagde] aan beide bepalingen niet heeft voldaan en daarmee wanprestatie heeft gepleegd.
3.6.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in dit betoog. In de eerste plaats geldt dat de afspraak in de overeenkomst een verplichting behelst van [eiser] als aannemer om de meubels in één dag te plaatsen. Dit is dus geen verplichting van [gedaagde] als opdrachtgever. [gedaagde] kan hierin dan ook niet tekort zijn geschoten.
3.7.
De algemene voorwaarden waar [eiser] zich daarnaast op beroept zijn in de overeenkomst van toepassing verklaard, zodat de kantonrechter [gedaagde] hieraan gebonden acht. Het is juist dat in artikel 1.4 van de algemene voorwaarden is opgenomen dat de opdrachtgever ervoor dient te zorgen dat de aannemer geen hinder ondervindt door de werkzaamheden van derden. Uit het dossier blijkt echter niet dat [eiser] voorafgaand aan deze procedure een beroep heeft gedaan op deze verplichting jegens [gedaagde] . Integendeel, op zitting heeft [eiser] verklaard dat hij in eerste instantie is meegegaan in de gewijzigde planning die [A] op 18 maart 2019 per whatsapp aan [eiser] toestuurde. Het was [eiser] naar eigen zeggen duidelijk dat dit extra kosten met zich mee zou brengen, maar hij was bereid om die eigen kosten te accepteren. Vervolgens heeft [eiser] in zijn e-mail van 31 maart 2019 enkel aangegeven meer tijd nodig te hebben vanwege de aanwezigheid van de schilders. Ook toen heeft [eiser] [gedaagde] niet verzocht om te voldoen aan het bepaalde in artikel 1.4 van de algemene voorwaarden. [eiser] heeft [gedaagde] dus niet een termijn gegund waarbinnen zij er (alsnog) voor diende te zorgen dat [eiser] zijn werkzaamheden ongehinderd en onbelemmerd kon uitvoeren. Daartoe was [eiser] wel gehouden. Reeds daarom kan [eiser] zich niet in deze procedure met succes beroepen op een schending van artikel 1.4 van de algemene voorwaarden door [gedaagde] .
3.8.
Subsidiair heeft [eiser] aangevoerd dat sprake is van "meerwerk" en dat de extra kosten op grond daarvan dienen te worden vergoed. Vast staat dat het hier niet gaat om door [gedaagde] gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk. Van een klassiek geval van meerwerk, zoals omschreven in artikel 7:755 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is daarmee geen sprake. Wel is sprake van een situatie waarin zich na het sluiten van de overeenkomst omstandigheden hebben voorgedaan die tot meer werk (en dus: meer kosten) hebben geleid. Voor die situatie is in artikel 7:753 BW een regeling opgenomen.
3.9.
Op grond van artikel 7:753 lid 1 BW kan een aannemer aanspraak maken op een aanpassing van de overeengekomen prijs, indien na het sluiten van de overeenkomst blijkt van kostenverhogende omstandigheden. Daarvoor moet wel aan twee vereisten zijn voldaan: (i) de kostenverhogende omstandigheden kunnen niet aan de aannemer worden toegerekend, en (ii) bij het bepalen van de prijs behoefde de aannemer geen rekening te houden met de kans op het intreden van deze kostenverhogende omstandigheden. Dit laatste vereiste betekent dat de aannemer de ten tijde van de contractsluiting normaal te verwachten risico’s, gelet op de aard van het werk en de omstandigheden waaronder het moet worden uitgevoerd, in zijn prijs moet verdisconteren. Laat de aannemer dit na, dan kan hij bij het intreden van die risico’s geen aanspraak maken op een prijsverhoging.
3.10.
Aan deze vereisten is niet voldaan. [eiser] heeft op zitting aangegeven dat het hem vanaf de start van de werkzaamheden op locatie – dus vanaf 25 maart 2019 – duidelijk was dat hij aanzienlijke vertraging zou oplopen door de aanwezigheid van de schilders. Vervolgens heeft hij ervoor gekozen om zijn werkzaamheden voort te zetten, in plaats van te wachten tot de schilders klaar waren. [eiser] heeft aangevoerd dat hij geen alternatief zag, gelet op de overeengekomen opleveringsdatum van 17 april 2019. [A] geeft in haar whatsapp-bericht van 16 maart 2019 echter aan dat [eiser] ook een paar dagen later kan starten met zijn werkzaamheden. Verder heeft [gedaagde] onweersproken aangevoerd dat het hotel pas in september 2019 open is gegaan. Door onder die omstandigheden niet aan te sturen op een latere startdatum, valt het ontstaan van de kostenverhogende omstandigheden aan [eiser] toe te rekenen.
3.11.
Daarnaast moet het voor [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk zijn geweest dat in het gebouw diverse werkzaamheden zouden plaatsvinden in dezelfde periode. Het moet voor hem voorzienbaar zijn geweest dat dit mogelijk complicaties zou opleveren. Bij het bepalen van de prijs had [eiser] hier dan ook rekening mee kunnen en moeten houden, bijvoorbeeld door een verhoging van de prijs te bedingen voor het geval hij niet binnen één dag de meubels zou kunnen plaatsen. Ook aan het hiervoor onder (ii) genoemde vereiste is daarom niet voldaan.
3.12.
Overigens is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] ook onvoldoende duidelijk heeft gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging als gevolg van de vertraging. Daartoe was [eiser] op grond van artikel 7:753 lid 3 BW wel gehouden. Deze waarschuwingsplicht is bedoeld om de opdrachtgever de mogelijkheid te bieden om met een (kostenbesparend) alternatief te komen. In dit geval had dat bijvoorbeeld gekund door [eiser] alsnog in staat te stellen zijn werkzaamheden op een later moment uit te voeren. Anders dan [eiser] heeft betoogd, valt deze waarschuwing niet (althans onvoldoende duidelijk) op te maken uit de e-mail van 31 maart 2019. [eiser] schrijft aan het begin van de e-mail weliswaar dat hij verplicht is om [gedaagde] te melden dat er "
meerwerk ontstaat op het project". Maar in die context noemt [eiser] vervolgens alleen de werkzaamheden in verband met de plafondlijsten en de vensterbank. [eiser] schrijft daarna dat er "
nog een punt mbt de planning" is, namelijk dat de aanwezigheid van de schilders vertraging veroorzaakt waardoor meer tijd nodig is. [eiser] benoemt dit niet als meerwerk en waarschuwt ook anderszins niet dat de vertraging leidt tot extra kosten die hij in rekening brengt bij [gedaagde] .
3.13.
De conclusie is dat [eiser] geen aanspraak kan maken op een vergoeding van de extra kosten als gevolg van de vertraging die is opgelopen door de aanwezigheid van de schilders. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] voor wat betreft deze kostenpost dan ook afwijzen.
Kosten wegens aanwezigheid plafondlijsten en vensterbank
3.14.
[eiser] heeft verder gesteld dat de plafondlijsten en vensterbank niet in het gebouw aanwezig waren toen hij de exacte maten voor de wandkasten kwam opnemen. Ook is hij nadien niet geïnformeerd over het (alsnog) aanbrengen van de plafondlijsten en vensterbank. [eiser] werd hier voor het eerst mee geconfronteerd toen hij op 25 maart 2019 met zijn werkzaamheden op locatie begon. Daardoor heeft hij handmatig aanpassingen moeten verrichten aan diverse wandkasten en dat heeft tot extra kosten geleid.
3.15.
[gedaagde] heeft niet betwist dat de plafondlijsten pas later zijn aangebracht en dat zij [eiser] hiervan niet op de hoogte heeft gebracht. Dat ligt anders voor de vensterbank. Die was volgens [gedaagde] namelijk wel al aanwezig toen [eiser] kwam inmeten. [eiser] heeft dat op zitting met klem en gemotiveerd weersproken. Hij heeft erop gewezen dat een vensterbank op een binnenmuur leunt en dat er ten tijde van het inmeten nog geen binnenmuur aanwezig was. [gedaagde] heeft desgevraagd bevestigd dat het gebouw tijdens het inmeten volledig "gestript" was. In het licht hiervan, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om nader te onderbouwen dat desondanks de vensterbank toch al aanwezig was. Nu zij dat niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat (ook) de vensterbank ontbrak tijdens het inmeten.
3.16.
Volgens [eiser] had [gedaagde] hem tijdig op de hoogte moeten brengen van het aanbrengen van de plafondlijsten en de vensterbank. [eiser] heeft echter niet aangegeven op grond waarvan [gedaagde] daartoe gehouden was. Een dergelijke verplichting volgt niet uit de overeenkomst tussen partijen. Daarbij komt dat [gedaagde] heeft toegelicht dat zij op basis van de offerte ervan uitging dat alle maten van [eiser] ‘bij benadering’ waren en dat [eiser] de kastwanden op locatie passend zou maken. In het licht hiervan, heeft [eiser] zijn stelling dat sprake is van wanprestatie onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter gaat hier dan ook aan voorbij.
3.17.
Wel is ten aanzien van de plafondlijsten en vensterbank sprake van kostenverhogende omstandigheden als bedoeld in artikel 7:753 BW. De kantonrechter is van oordeel dat voor wat betreft deze kostenverhogende omstandigheden is voldaan aan de vereisten die artikel 7:753 lid 1 BW stelt aan een prijsverhoging. Bij het aangaan van de overeenkomst was het voor [eiser] niet te voorzien dat de plafondlijsten en vensterbank na het inmeten nog zouden worden aangebracht. Met deze toevoegingen is immers geen rekening gehouden in de ontwerptekeningen van De Horecafabriek die voorafgaand aan de overeenkomst aan [eiser] zijn verstrekt. Ook anderszins is niet gebleken dat [eiser] bij het sluiten van de overeenkomst op deze toevoegingen is gewezen. Nu [eiser] op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het latere aanbrengen van de plafondlijsten en vensterbank, kunnen deze toevoegingen ook niet aan hem worden toegerekend.
3.18.
Ook aan de waarschuwingsplicht van artikel 7:753 lid 3 BW is in dit geval voldaan. In de hiervoor al genoemde e-mail van 31 maart 2019 heeft [eiser] [gedaagde] er uitdrukkelijk op gewezen dat hij niet op de hoogte was van de plafondlijsten en vensterbank en dat dit "
meerwerk" tot gevolg had. [gedaagde] heeft daaruit redelijkerwijs moeten begrijpen dat dit zou leiden tot extra kosten. Dat zij dit ook daadwerkelijk begreep (maar het hier niet mee eens was), blijkt uit de e-mail van [A] van later die dag.
3.19.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser] recht heeft op een prijsverhoging voor de extra werkzaamheden die hij heeft moeten verrichten als gevolg van de aanwezigheid van de plafondlijsten en de vensterbank. Bij de vaststelling van de prijsverhoging, stelt de kantonrechter voorop dat aan hem op grond van artikel 7:753 lid 1 BW een grote mate van vrijheid toekomt. In de dagvaarding noch in de factuur van 26 juli 2019 heeft [eiser] een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de extra kosten in verband met de plafondlijsten en de vensterbank en anderzijds de extra kosten wegens de aanwezigheid van de schilders. Op zitting kon [eiser] dit onderscheid ook niet maken. Wel heeft hij toen aangegeven dat het grootste deel van de extra kosten te wijten was aan de aanwezigheid van de schilders. De kantonrechter zal gelet hierop een prijsverhoging toewijzen gelijk aan 32 uur extra arbeid en twee dagen extra reiskosten en reistijd. De vergoeding voor reiskosten en reistijd is beperkt tot twee dagen (in plaats van vier dagen), omdat [eiser] de werkzaamheden samen met twee anderen verrichtte. Voor de hoogte van de arbeidskosten, de reiskosten, en de reistijd zoekt de kantonrechter aansluiting bij de factuur van 26 juli 2019 (uurtarief van € 40), de stellingen van [eiser] over de gereden afstand en benzinekosten (20 liter benzine per dag tegen een benzineprijs van € 1,66 per liter), en de overgelegde parkeerhistorie (€ 36 parkeerkosten per dag). Nu het een prijsverhoging betreft en geen schadevergoeding, zal de kantonrechter ten slotte het bedrag vermeerderen met btw. De prijsverhoging komt daarmee uit op € 1.716, 26.
3.20.
Gelet op het voorgaande, moet [gedaagde] in totaal € 2.297,06 betalen aan [eiser] . Dit bedrag bestaat uit de hiervoor genoemde prijsverhoging en de overeengekomen prijs voor de kastsloten (inclusief btw).
Wettelijke rente
3.21.
[gedaagde] is de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij in verzuim is met de nakoming van haar betalingsverplichting (zie artikel 6:119 BW). In de overeenkomst tussen partijen is opgenomen dat facturen van [eiser] dienen te worden betaald binnen veertien dagen na factuurdatum. Dat betekent dat [gedaagde] op 10 augustus 2019, de vijftiende dag na de factuur van 26 juli 2019, in verzuim is geraakt met de betaling van de prijs voor de kastsloten.
3.22.
Voor de prijsverhoging ligt dit anders. Een prijsverhoging kan namelijk enkel worden vastgesteld door de rechter, behoudens het geval van artikel 7:753 lid 2 BW (welk geval zich hier niet voordoet). Vóór de datum van dit vonnis kan [gedaagde] dan ook niet in verzuim zijn geraakt met de betaling van deze prijsverhoging. De wettelijke rente over de prijsverhoging zal daarom worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.23.
[eiser] maakt tevens aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Bij de beoordeling van deze vordering maakt de kantonrechter onderscheid tussen de vordering tot betaling van de prijs voor de kastsloten en de vordering tot prijsverhoging wegens kostenverhogende omstandigheden. De vordering tot betaling van de prijs voor de kastsloten is een vordering tot nakoming van een (nadere) overeenkomst. Op die vordering is het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. Op grond van het Besluit zijn buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, voor zover vaststaat dat [eiser] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Het maakt daarbij niet uit waar deze incassowerkzaamheden uit hebben bestaan. Nu [eiser] diverse correspondentie heeft overgelegd van zijn gemachtigde gericht op (onder meer) incasso van de overeengekomen prijs, moet [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten betalen. De hoogte van de incassokosten is gelijk aan 15% van de overeengekomen prijs. Dit betekent dat de kantonrechter een bedrag van € 87,12 aan buitengerechtelijke incassokosten zal toewijzen.
3.24.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, voor zover het gaat om de prijsverhoging. Zoals hiervoor opgemerkt, kan een dergelijke prijsverhoging enkel worden vastgesteld door de rechter. Van een buitengerechtelijke incasso van dit bedrag kan dan ook geen sprake zijn.
Proceskosten
3.25.
De kantonrechter zal de proceskosten compenseren, wat wil zeggen dat iedere partij de eigen kosten draagt. Weliswaar wordt [gedaagde] veroordeeld om een bedrag aan [eiser] te betalen, maar het grootste deel van de vordering van [gedaagde] wordt afgewezen. De conclusie is dan ook dat partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk respectievelijk ongelijk zijn gesteld.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.26.
Dit vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard voor wat betreft de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.297,06, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hieronder aangegeven, en de buitengerechtelijke incassokosten. Dit betekent dat [gedaagde] dient te voldoen aan deze veroordelingen en dat [eiser] het vonnis ten uitvoer kan leggen, ongeacht of hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.297,06, te vermeerderen met de wettelijke rente (i) over een bedrag van € 580,80 met ingang van 10 augustus 2019 tot de dag van betaling, en (ii) over een bedrag van € 1.716,26 vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag van € 87,12 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordelingen opgenomen in 4.1 en 4.2;
4.5.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.