ECLI:NL:RBMNE:2021:556

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/851
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het vellen van een zomereik in verband met verkeersveiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het vellen van een zomereik en een beuk door de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Eiser, die de vergunning had aangevraagd, stelde dat de bomen de verkeersveiligheid belemmerden bij het uitrijden van zijn oprit naar de Hoofdstraat, een weg waar 80 km/uur gereden mag worden. De gemeente had de vergunning geweigerd op basis van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug, die de natuur-, milieu- en landschappelijke waarden van de bomen als hoog beoordeelt. Eiser voerde aan dat de verkeerssituatie onaanvaardbaar was en dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met de verkeersveiligheid.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid tot de weigering van de vergunning had kunnen komen. De rechtbank stelde vast dat de zomereik een hoge waarde vertegenwoordigt en dat de belangen van behoud van de boom prevaleren boven de belangen van eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen onaanvaardbare verkeersonveilige situatie was, mede op basis van het advies van een bomendeskundige die de situatie ter plaatse had beoordeeld. Eiser had geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van de gemeente konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], in [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en

het college van burgemeesters van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder,

(gemachtigden: mr. F. El Amrarni en mr. K. van der Veen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning aan eiser te verlenen voor het vellen van een zomereik en beuk die zich bevinden vlak buiten het perceel van eiser aan de [adres] in [woonplaats].
Bij besluit van 16 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 17 april 2019 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vellen van een zomereik en beuk. De zomereik en beuk staan net buiten de oprit van eisers perceel. Bij besluit van 30 juli 2019 heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het vellen van de twee bomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn weigering gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de natuur-, milieu- en landschappelijke waarden van de bomen, bedoeld in artikel 4 van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 (hierna: de Bomenverordening), als “hoog” beoordeeld zijn en dat aan het behoud van deze waarden een zwaarwegender gewicht toegekend moet worden dan aan het door eiser genoemde argument van de verkeersveiligheid. Volgens verweerder is geen sprake van een verkeersonveilige situatie. Hij verwijst hiervoor naar het advies van de bezwaarcommissie. Daarin staat dat de bomendeskundige de situatie geobserveerd heeft en een aantal keer met en ook zonder eiser de oprit is uitgereden. Volgens de bomendeskundige is er geen acuut veiligheidsrisico gebleken. Bovendien zijn bij de gemeente of provincie geen klachten, incidenten of ongevallen bekend die zich hebben voorgedaan bij het uitrijden. Daar komt volgens verweerder bij dat er alternatieven zijn om de verkeerssituatie (nog) veiliger te maken, waarbij gedacht kan worden aan het verplaatsen van de oprit, het verlagen van de erfbeplanting of het plaatsen van een verkeersspiegel aan de overkant van de Hoofdstraat.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte een omgevingsvergunning heeft geweigerd voor het vellen van de zomereik. Volgens eiser heeft verweerder een onjuiste belangenafweging gemaakt. Eiser erkent weliswaar dat de zomereik een mooie, oude boom is die hoge waarden heeft in de zin van de Bomenverordening, maar geeft aan dat er volgens hem wel degelijk sprake is van een onaanvaardbare verkeerssituatie waarmee verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden in zijn belangenafweging. Eiser stelt dat het zicht naar rechts bij het uitrijden van zijn oprit naar de Hoofdstraat ernstig wordt belemmerd door de zomereik en dat dit, vooral nu het een 80 km/uur-weg betreft, voor gevaarlijke situaties zorgt. Het argument van verweerder dat zich tot op heden geen ongevallen of incidenten hebben voorgedaan, doet naar het oordeel van eiser niet af aan de verkeersonveiligheid. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser een rapport van De Verkeersdeskundige overgelegd. In dit rapport concludeert De Verkeersdeskundige dat de huidige verkeerssituatie niet voldoet aan de geldende CROW-richtlijnen en dat de verkeersveiligheid verbeterd zou kunnen worden. Eiser stelt dat er geen alternatieven zijn om de overlast van de verkeersonveilige situatie weg te nemen. Het verplaatsen van de oprit biedt volgens eiser geen soelaas. Volgens de CROW-criteria geldt namelijk dat het uitzicht vanaf een oprit naar rechts op een 80 km/uur-weg 125 meter moet zijn. Met het verplaatsen van de oprit kan dit uitzicht maximaal 73 meter worden, aldus eiser. Ook het verlagen van de erfbeplanting levert volgens eiser geen significante verbetering van de verkeersveiligheid op omdat de erfbeplanting verder op het perceel staat en het uitzicht naar rechts dus niet belemmert. Tot slot is het plaatsen van een verkeersspiegel aan de overkant van de straat niet de oplossing omdat via zo’n spiegel moeilijk valt in te schatten hoe hard het verkeer komt aanrijden.
4. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de Bomenverordening van toepassing is en dat op grond van artikel 2, eerste lid, van deze verordening voor het vellen van de zomereik een vergunning nodig is. Ook is tussen partijen niet in geschil dat een vergunning voor het vellen van de zomereik op grond van artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening wordt geweigerd indien de belangen van de verlening van de vergunning niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand wegens één van de in dat lid genoemde waarden.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning voor het vellen van de zomereik op grond van de Bomenverordening heeft mogen weigeren. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening moet verweerder bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het vellen van een boom een belangenafweging maken tussen enerzijds de belangen van degene die de aanvraag doet en anderzijds de waarden van de betreffende boom. De rechtbank moet in beroep toetsen of verweerder bij afweging van die belangen in redelijkheid tot haar beslissing heeft mogen komen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en zal hieronder uitleggen waarom.
4.2
Verweerder concludeert dat de zomereik een hoge waarde vertegenwoordigt en dat de instandhouding van de zomereik prevaleert boven het belang van eiser bij het vellen van de boom. Verweerder heeft uitgebreid gemotiveerd waarom de zomereik een hoge waarde vertegenwoordigt, wat door eiser overigens ook niet wordt betwist. Ook heeft verweerder zijn bomendeskundige onderzoek laten doen naar de verkeersveiligheid ter plekke. De bomendeskundige is daarbij zelf een aantal keer vanaf de oprit van eiser rechtsaf de Hoofdweg op gedraaid Ook is verweerder nagegaan of er eerder klachten over de verkeersveiligheid zijn geweest en of zich incidenten of ongevallen op deze locatie hebben voorgedaan. Dat is niet het geval. Verweerder komt daarom tot de conclusie dat de zomereik weliswaar zicht wegneemt, maar dat hierdoor geen onaanvaardbaar verkeersonveilige situatie ontstaat. Ook dit wordt door verweerder goed gemotiveerd. Verweerder noemt bovendien alternatieven die het uitrijden van de oprit veiliger en comfortabeler kunnen maken, waarbij ook eiser erkent dat het verplaatsen van de oprit en het plaatsen van de verkeersspiegel aan de overkant van de weg de situatie in ieder geval een beetje kunnen verbeteren. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het behouden van de zomereik een (direct) gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid. Het advies van De Verkeersdeskundige maakt dat niet anders. De CROW-richtlijnen zijn namelijk bedoeld voor (de aanleg van) nieuwe verkeerssituaties, terwijl het in deze zaak gaat om een reeds bestaande oprit. Andere stukken waaruit blijkt dat de zomereik gevaar oplevert, heeft eiser niet overgelegd, zodat de rechtbank geen grond ziet om te concluderen dat verweerder de omgevingsvergunning niet heeft kunnen weigeren.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 19 januari 2021 gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J. Langelaar, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(verhinderd te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.