ECLI:NL:RBMNE:2021:5544
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor taxichauffeur op basis van strafrechtelijke antecedenten
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvroeg om als taxichauffeur te kunnen werken, en de minister voor Rechtsbescherming, die de aanvraag had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op strafrechtelijke antecedenten van de eiser, waaronder een veroordeling voor poging tot zware mishandeling en een strafbeschikking voor snelheidsovertreding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat aan het objectieve criterium voor het verstrekken van een VOG was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de samenleving bij bescherming tegen de risico's die voortvloeien uit de strafbare feiten van de eiser zwaarder wegen dan het persoonlijke belang van de eiser bij het verkrijgen van de VOG.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 heeft gevolgd en dat de weging van belangen door de minister in redelijkheid is gemaakt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de bijzondere omstandigheden van zijn strafbare feiten en dat de minister niet verplicht was om deze omstandigheden zwaarder te laten wegen dan de belangen van de samenleving. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.