ECLI:NL:RBMNE:2021:5517

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2671
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en Zilveren Kruis Zorgkantoor. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2020 werd verlaagd. Het bezwaar was echter te laat ingediend, en verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser stelde dat hij de brieven van verweerder ongeopend had weggelegd, in de veronderstelling dat zijn gemachtigde, de heer [B], deze had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank benadrukte dat eiser verantwoordelijk was voor het openen van zijn post en het ondernemen van actie indien nodig. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2671
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Inleiding en procesverloop

Aan eiser is door verweerder een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor het jaar 2020 toegekend.
In het besluit van 27 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder per 1 augustus 2020 het pgb dat eiser tot die tijd ontving beëindigd en het totale pgb voor het jaar 2020 op een lager bedrag vastgesteld.
Eiser heeft hiertegen bij brief van 21 januari 2021 bezwaar gemaakt. Deze brief is verzonden op 19 februari 2021 en is door verweerder ontvangen op 22 februari 2021.
In het besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend en dit niet verschoonbaar is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 26 oktober 2021 heeft de rechtbank vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft deze vragen bij brief van 1 november 2021 beantwoord.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend bij brief van 29 oktober 2021.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Tevens is verschenen Dhr. [A] , een begeleider van eiser bij AHRA. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
3. In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt. In dit geval is het besluit bekendgemaakt op 27 juli 2020. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 7 september 2020 door verweerder ontvangen moeten zijn. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 22 februari 2021. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
4. Eiser schrijft dat hij de brieven van verweerder heeft ontvangen, maar ongeopend heeft weggelegd. Zijn pgb wordt beheerd door de heer [B] ( [B] ), die ook als gemachtigde in het systeem van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) staat, en eiser ging er ten onrechte van uit dat [B] de brieven van verweerder ook had gekregen. Eiser heeft daarom niets met de brieven gedaan. Eiser legt uit dat hij ondersteuning op alle levensgebieden ontvangt, waaronder het beheren van zijn administratie. Hij heeft hierin grote stappen gemaakt en beheert inmiddels zelfstandig zijn administratie. [B] heeft daarom niet gevraagd naar eisers administratie, maar heeft wel elke keer gevraagd hoe het ging. Dit is de reden waarom hij te laat was met het bezwaar.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser erkent dat hij de brieven van verweerder, waaronder het primaire besluit, heeft ontvangen. Het enige punt in geschil is daarom de vraag of eiser verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank vindt dat wat eiser heeft aangevoerd geen geldige reden voor het te laat maken van bezwaar. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat [B] als gemachtigde bij de Svb geregistreerd staat. [B] staat niet ook bij verweerder als gemachtigde geregistreerd. Verweerder heeft daarom terecht het primaire besluit aan eiser zelf gestuurd en niet aan [B] .
6. De rechtbank stelt verder vast dat eiser erkent dat hij de brieven van verweerder heeft ontvangen en dat hij deze ongeopend heeft weggelegd. Dat eiser dacht dat [B] ook de brieven zou ontvangen, ontslaat hem niet van de verplichting om zijn post te openen en indien nodig actie te ondernemen. Ook omdat eiser [B] niet bij verweerder heeft aangemeld als zijn vertegenwoordiger. Dat eiser een pgb krijgt om hem onder meer te ondersteunen met de administratie maakt het voorgaande niet anders. Ook wijst de rechtbank op het begeleidingsplan van AHRA voor het jaar 2021. Daaruit volgt bovendien dat eiser zelfstandig zijn administratie doet, zijn post leest en hulp aan zijn begeleider vraagt wanneer post onduidelijk is.
De begeleider bevraagt hem maandelijks over de post en gaat ervan uit dat eiser zelf om hulp vraagt als het nodig is. Ook uit het begeleidingsplan blijkt dus dat de verantwoordelijkheid voor het afhandelen van de post bij eiser ligt. De rechtbank oordeelt dan ook dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2021 door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.