Uitspraak
1.De procedure
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker, bijgestaan door mr. D.J.B. Bosscher en vergezeld van de heer [A] . Verder is verschenen mr. P. Bosma, namens de wederpartij [B] in de hoofdzaak. Mr. J.J.M. de Laat is niet verschenen.
2.Het wrakingsverzoek
9430655 / ME VERZ 21-133 en 9431220 / ME 21-134 (hierna: de hoofdzaak) tussen verzoeker als verzoekende partij en [B] als verwerende partij.
‘de staat van de auto toch niet ongewoon is voor een auto die gebruikt wordt door een hovenier’.
dat begrijp ik’. De gemachtigde van verzoeker reageerde daarop op met de opmerking
‘ik begrijp niet, dat u dat begrijpt’. De rechter werd vervolgens enorm boos en de gemachtigde van verzoeker zag zich genoodzaakt om de rechter (namens verzoeker) te wraken. De rechter reageerde met de opmerking:
‘als u mij wraakt, dan zal ik een klacht tegen u indienen en ik zal het u nog heel moeilijk maken’.De gemachtigde verklaarde toen geen persoonlijke strijd te wensen, maar als rechtsbijstandverlener ook te moeten waarborgen dat zijn cliënt verzekerd is van een eerlijk proces. De gemachtigde van verzoeker heeft de rechter op dat moment niet gewraakt, omdat hij geschrokken was door het dreigement van de rechter. De rechter heeft toen de mondelinge behandeling voortgezet en afgerond. Vervolgens heeft verzoeker de rechter alsnog gewraakt.
3.De beoordeling
‘als u mij wraakt, dan zal ik een klacht tegen u indienen en ik zal het u nog heel moeilijk maken’.
‘als u mij wraakt, dan zal ik een klacht tegen u indienen en ik zal het u nog heel moeilijk maken’tegen de gemachtigde van verzoeker, bij laatstgenoemde de indruk heeft kunnen doen ontstaan dat de rechter niet open en onbevooroordeeld tegenover hem en (daarmee) tegenover verzoeker stond. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hiervan sprake. Met zijn opmerking legde de rechter een onnodig zware druk op de gemachtigde en daarmee op verzoeker om de aangekondigde wraking niet door te zetten. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer de vrees van verzoeker en zijn gemachtigde dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koesterde. De rechter heeft dus door zijn handelwijze bij verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt.