ECLI:NL:RBMNE:2021:5514

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
528676 / HA RK 21-255
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek gegrond wegens schijn van vooringenomenheid door rechterlijke opmerkingen

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. J.J.M. de Laat, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend door de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.J.B. Bosscher, naar aanleiding van opmerkingen die de rechter tijdens een mondelinge behandeling had gemaakt. De verzoeker stelde dat de rechter geen toga droeg, wat volgens hem een symbool is voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Daarnaast werd er geklaagd over de inhoud van de opmerkingen van de rechter, die volgens de verzoeker de indruk wekten van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig onderzocht. De verzoeker voerde aan dat de rechter tijdens de behandeling druk uitoefende door te dreigen met een klacht als de wraking doorgezet zou worden. Dit leidde tot de conclusie dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt, wat in strijd is met de vereiste onpartijdigheid van een rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de opmerkingen van de rechter de indruk wekten dat hij niet onbevooroordeeld was, wat de vrees van de verzoeker voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakte.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking gegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 528676 / HA RK 21-255
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van12 november 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. D.J.B. Bosscher, advocaat te Halfweg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 oktober 2021 in de hoofzaak;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 11 oktober 2021 met producties 1 tot en met 7;
- een e-mailbericht van mr. D.J.B. Bosscher van 26 oktober 2021 met producties 12 en 13;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. P. Bosma van 27 oktober 2021;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. J.J.M. de Laat van 29 oktober 2021.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 29 oktober 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker, bijgestaan door mr. D.J.B. Bosscher en vergezeld van de heer [A] . Verder is verschenen mr. P. Bosma, namens de wederpartij [B] in de hoofdzaak. Mr. J.J.M. de Laat is niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.J.M. de Laat als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaken met zaaknummers/rekestnummers
9430655 / ME VERZ 21-133 en 9431220 / ME 21-134 (hierna: de hoofdzaak) tussen verzoeker als verzoekende partij en [B] als verwerende partij.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek.
Ten eerste droeg de rechter tijdens de mondelinge behandeling geen toga, terwijl de (rechters)toga onafhankelijkheid en onpartijdigheid symboliseert.
Daarnaast heeft de rechter gesteld dat het ontslag op staande voet waarschijnlijk geen stand zal houden, maar dat daarover nog geoordeeld zou worden.
Verder heeft de rechter een vraag aan de vader van [B] gesteld omtrent de gestelde schade aan de auto, maar mocht de toenmalige gemachtigde van verzoeker geen vragen stellen. Ook heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat
‘de staat van de auto toch niet ongewoon is voor een auto die gebruikt wordt door een hovenier’.
Voorts heeft de rechter op een stelling van [B] gereageerd met de opmerking ‘
dat begrijp ik’. De gemachtigde van verzoeker reageerde daarop op met de opmerking
‘ik begrijp niet, dat u dat begrijpt’. De rechter werd vervolgens enorm boos en de gemachtigde van verzoeker zag zich genoodzaakt om de rechter (namens verzoeker) te wraken. De rechter reageerde met de opmerking:
‘als u mij wraakt, dan zal ik een klacht tegen u indienen en ik zal het u nog heel moeilijk maken’.De gemachtigde verklaarde toen geen persoonlijke strijd te wensen, maar als rechtsbijstandverlener ook te moeten waarborgen dat zijn cliënt verzekerd is van een eerlijk proces. De gemachtigde van verzoeker heeft de rechter op dat moment niet gewraakt, omdat hij geschrokken was door het dreigement van de rechter. De rechter heeft toen de mondelinge behandeling voortgezet en afgerond. Vervolgens heeft verzoeker de rechter alsnog gewraakt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat de gemachtigde van verzoeker de wraking weliswaar heeft aangekondigd, maar deze niet heeft doorgezet. Voorts voert de rechter aan dat de partijdigheid niet af te leiden valt uit het niet dragen van een toga.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat hij vooringenomen is of dat hij die schijn heeft gewekt.
3.4
Gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer door de gemachtigde van verzoeker is aangevoerd, begrijpt de wrakingskamer dat het kernpunt van het wrakingsverzoek is gelegen in de opmerking van de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2021 richting de gemachtigde van verzoeker, te weten
‘als u mij wraakt, dan zal ik een klacht tegen u indienen en ik zal het u nog heel moeilijk maken’.
3.5
Hoewel deze opmerking niet in het proces-verbaal van 8 oktober 2021 is opgenomen, gaat de wrakingskamer er vanuit dat de rechter deze opmerking tijdens de zitting wel gemaakt heeft. Hiertoe is redengevend dat zowel verzoeker en zijn toenmalige gemachtigde dit hebben verklaard, als ook de advocaat van de wederpartij, mr. Bosma, die dit tijdens de mondeling behandeling van de wrakingskamer heeft bevestigd. Daarnaast ontbreekt de reactie van de rechter, omdat deze in zijn schriftelijke reactie op dit punt in het geheel niet is ingegaan.
3.6
Beoordeeld dient te worden of, naar objectieve maatstaven gemeten, de door de rechter gemaakte opmerking
‘als u mij wraakt, dan zal ik een klacht tegen u indienen en ik zal het u nog heel moeilijk maken’tegen de gemachtigde van verzoeker, bij laatstgenoemde de indruk heeft kunnen doen ontstaan dat de rechter niet open en onbevooroordeeld tegenover hem en (daarmee) tegenover verzoeker stond. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hiervan sprake. Met zijn opmerking legde de rechter een onnodig zware druk op de gemachtigde en daarmee op verzoeker om de aangekondigde wraking niet door te zetten. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer de vrees van verzoeker en zijn gemachtigde dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koesterde. De rechter heeft dus door zijn handelwijze bij verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt.
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook gegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking gegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel recht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, en mr. A.C. van den Boogaard en mr. R.C. Stijnen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C. Vos, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2021.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat
deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.