ECLI:NL:RBMNE:2021:5505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
21/1185 en 21/1243
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onjuiste machtiging in WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ). Eiseres, een eigenaar van onroerende zaken, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de waarde van de onroerende zaken had vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2019 voor het belastingjaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld en aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd aan eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar dit was ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2021, die via Skype plaatsvond, werd het beroep behandeld. Eiseres werd vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, maar de rechtbank stelde vast dat de machtiging die bij het beroepschrift was gevoegd, niet correct was. Er stond geen naam op de machtiging van degene die deze had ondertekend, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen of Bartels gerechtigd was om namens eiseres op te treden. De rechtbank had Bartels eerder in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar er was geen adequate reactie gekomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een beroep. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling van het beroep kunnen maken en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1185 en UTR 21/1243
proces-verbaal van de mondeling uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken (de woningen) per waardepeildatum 1 januari 2019 voor het belastingjaar 2020 als volgt vastgesteld.
UTR 21/1185
[adres 1] , [plaats]
€ 299.000,-
UTR 21/1243
[adres 2] , [plaats]
€ 241.000,-
Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van de woningen ook aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waardes als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met taxatiematrix.
Het beroep is op de zitting van 29 oktober 2021 via Skype behandeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur. Verder is verschenen mr. D.A.N. Bartels MRE (Bartels).
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het beroep is ingesteld door Bartels. De rechtbank heeft onderzocht of Bartels daartoe namens eiseres bevoegd is.
3. Bij het beroepschrift is een machtiging meegestuurd waarop geen naam staat van degene die de machtiging heeft ondertekend.
4. Een beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. [1] Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
5. De rechtbank heeft Bartels bij brief van 24 maart 2021 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een schriftelijke machtiging in te dienen, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens eiseres beroep in te stellen en in beroep op te treden. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen. De rechtbank heeft Bartels bij aangetekende brief van 14 juni 2021 opnieuw in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een machtiging te overleggen. In beide brieven heeft de rechtbank Bartels erop gewezen dat als niet tijdig aan dit verzoek wordt voldaan, de rechtbank het beroep niet‑ontvankelijk kan verklaren. In reactie hierop heeft Bartels bij brief van 21 juni 2021 een kopie van de machtiging die al bij het beroepschrift was gevoegd aan de rechtbank gestuurd.
6. De rechtbank stelt vast dat er geen naam staat in de machtiging. Daardoor is niet na te gaan wie deze machtiging heeft getekend. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen dat Bartels gerechtigd is beroep in te stellen namens eiseres. Dat verweerder in de bezwaarfase de machtiging heeft goedgekeurd, maakt dit niet anders. Dit betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Partijen zijn er op gewezen dat tegen deze uitspraak op de hieronder vermelde wijze hoger beroep kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.