ECLI:NL:RBMNE:2021:5498

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2892
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over verkeersbesluit laadpaal in historische binnenstad van Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het betreft de plaatsing van een laadpaal voor elektrische voertuigen aan de Pelmolenweg, nabij monumenten in de historische binnenstad. Eiser, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 juni 2021, waarin zijn eerdere bezwaren ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 28 september 2021, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Eiser heeft terecht aangevoerd dat de plaatsing van de laadpaal niet voldoet aan de Plaatsingsleidraad, omdat deze nabij monumenten wordt geplaatst zonder de vereiste 'rugdekking' en niet wordt ingepast in het straatmeubilair. De rechtbank stelt vast dat de argumenten van verweerder in het bestreden besluit niet voldoende inzicht geven in de keuze voor deze locatie, terwijl deze op meerdere punten niet voldoet aan de plaatsingscriteria. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de rechtbank van oordeel is dat de plaatsing van extra laadpunten in de toekomst onvermijdelijk is en de argumenten van verweerder ter zitting alsnog voldoende motivering bieden.

De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- aan hem vergoedt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigden: C. Ligthart en R. van der Panne).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verkeersmaatregel vastgesteld voor het plaatsen van het verkeersbord E4 bij twee parkeerplaatsen, met het onderbord 'alleen voor opladen elektrische voertuigen' en het onderbord OB504 volgens bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Reglement), ter hoogte van de [adres] , tussen de [locatie 1] en de [locatie 2] .
Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft via beeldverbinding plaatsgevonden op 28 september 2021. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij besluit van 15 februari 2021, gepubliceerd in de Staatscourant van 17 februari 2021 en gehandhaafd bij besluit van 8 juni 2021, de verkeersmaatregel vastgesteld voor het plaatsen van het verkeersbord E4 bij twee parkeerplaatsen, met het onderbord 'alleen voor opladen elektrische voertuigen' en het onderbord OB504 volgens bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Reglement), ter hoogte van de [adres] , tussen de [locatie 1] en de [locatie 2] . Het gaat om twee parkeerplaatsen langs een groenstrook. Eiser woont aan de [adres] .
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat dit besluit niet voldoet aan de Plaatsingsleidraad, omdat de laadpaal wordt geplaatst nabij monumenten, zonder zogenoemde 'rugdekking' en niet wordt ingepast in straatmeubilair of ondergronds wordt geplaatst. Verder voert hij aan dat andere locaties in de omgeving van [adres] meer geschikt zijn. Ook betoogt eiser dat sprake is van onderbezetting van de bestaande laadpunten, zodat er geen aanleiding bestaat om een extra laadpaal te plaatsen. Eiser begrijpt dat (in de toekomst) extra laadpalen nodig zijn, maar hij vindt de argumentatie door verweerder onder de maat en hij voelt zich daardoor niet serieus genomen.
3. Uit het bestreden besluit komt naar voren dat het beleid in de gemeente Utrecht is gericht op schoon vervoer (Actieplan Schoon Vervoer). Hier hoort infrastructuur van laadpalen bij, zo veel mogelijk dekkend over de gemeente (Strategisch plan laadinfrastructuur). De potentiële locaties van de laadpalen zijn aan de hand van de Plaatsingsleidraad aangewezen in wijklocatieplannen. Laadpalen worden niet allemaal tegelijk gerealiseerd, maar datagestuurd; als de drukte bij bestaande laadpalen te groot wordt, worden in de wijk extra laadpalen gerealiseerd. Ter hoogte van [locatie 3] zijn in totaal drie laadpalen voorzien.
4. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij een verkeersbesluit zoals in dit geval aan de orde. Dit houdt in dat, ook al had een andere locatie ook gekund, verweerder desondanks mag kiezen voor deze locatie als verweerder die keuze goed motiveert en de betrokken belangen daarbij kenbaar afweegt. Verweerder heeft het bestreden besluit met name genomen met het oog op het belang van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet (Wvw); het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overleg, hinder of schade en de gevolgen voor het milieu.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de historische binnenstad laadpalen worden geconcentreerd op enkele laadpleinen aan de rand van de binnenstad, waaronder aan de [locatie 3] . Voor nagenoeg de gehele historische binnenstad geldt dat het onvermijdelijk is dat er monumenten zijn en fraai openbaar groen in de nabijheid van laadpalen. Hiermee is zoveel als mogelijk rekening gehouden bij het bepalen van de locaties van de laadpleinen. Plaatsing met rugdekking heeft volgens het beleid de voorkeur, maar in de historische binnenstad is het onmogelijk om plekken te vinden die goed scoren op alle criteria van de Plaatsingsleidraad. Verweerder stelt verder dat er een dip is geweest in het aantal laadmomenten tijdens de coronacrisis, maar dat de bezetting van de laadpunten weer toeneemt.
6. De rechtbank overweegt dat de Plaatsingsleidraad algemene plaatsingscriteria voor laadvoorzieningen bevat, die gelden voor laadvoorzieningen binnen alle kwaliteitsniveaus. Daarnaast bevat de Plaatsingsleidraad criteria die gelden voor specifiek genoemde gebieden die vallen onder een specifiek kwaliteitsniveau. De Plaatsingsleidraad maakt onderscheid tussen de kwaliteitsniveaus ‘Domstadkwaliteit’, ‘Domstadkwaliteit bijzonder’ en ‘Utrechtse Allure’. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat in dit geval het hoogste kwaliteitsniveau van ‘Utrechtse Allure’ van toepassing is.
7. Niet in geschil is dat het bord en de laadpaal die worden geplaatst naar aanleiding van het bestreden besluit op meerdere punten van de algemene plaatsingscriteria niet goed scoort en dat dit ook het geval is bij de specifieke criteria die gelden voor ‘Utrechtse Allure’. Eiser heeft in dit verband terecht erop gewezen dat het bord en de laadpaal grenzen aan openbaar groen, worden geplaatst nabij een monument, niet zijn voorzien van rugdekking en niet worden ingepast in het straatmeubilair dan wel ondergronds worden geplaatst. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het in de historische binnenstad moeilijk is om plekken te vinden die op alle toepasselijke plaatsingscriteria goed scoren, is verweerder in dit geval in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op die criteria en heeft verweerder onvoldoende kenbaar de belangen die met die criteria zijn gemoeid, de belangen van omwonenden zoals eiser en de belangen die zijn gediend met het nemen van een verkeersbesluit tegenover elkaar afgewogen. Verweerder heeft benadrukt dat er in de historische binnenstad is gekozen voor concentratie op laadpleinen, maar is verder niet concreet ingegaan op de argumenten van eiser, terwijl de lokatie op diverse plaatsingscriteria niet goed scoort. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het overzicht van de bezettingsgraad aan de [locatie 3] over de periode augustus 2020 tot en met augustus 2021 niet blijkt dat de bezetting zodanig hoog was dat aanleiding bestond voor een extra laadpaal. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Eiser stelt terecht dat de argumenten van verweerder in het bestreden besluit geen inzicht geven in hoe deze locatie de uitkomst kan zijn van toepassing van het beleid. De rechtbank vernietigt daarom dit besluit.
8. De rechtbank ziet in het kader van finale geschilbeslechting in dit geval aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Eiser stelt te begrijpen dat plaatsing van extra laadpunten op termijn niet afgewend kan worden en de argumenten en informatie die verweerder ter zitting heeft genoemd, bieden alsnog de vereiste motivering.
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. De concentratie van oplaadpunten aan de [locatie 3] is in overeenstemming met het beleid van concentratie langs de randen van de binnenstad. Wat betreft de plaatsing bij monumenten is duidelijk geworden dat de bebording aan de overkant van de weg van de (achterkant van de) Martinuskerk staat en aan de achterkant van het Zocherpark (groengebied). Van onevenredige aantasting van het zicht op beide monumenten is daarom geen sprake. Wat betreft de beoogde rugdekking is duidelijk geworden dat de strook langs de muur die eiser bedoelt, te smal is voor het plaatsen van de installatie, zodat de voorkeur voor rugdekking niet te realiseren is. Dit betekent gelet op het concentratie-beleid niet dat verweerder van de plaatsing had moeten afzien. Van belang daarbij is verder dat ondergrondse plaatsing en de door eiser genoemde alternatieven niet haalbaar zijn gebleken wegens onder meer technische belemmeringen, voorkomen van overlast voor voetgangers, reeds in voorbereiding zijnde oplaadpunten (ook voor deelauto’s) en de aanwezigheid van graven. Gelet op het genoemde doel van het bestreden besluit en met name de belangen die worden genoemd in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet (Wvw); het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overleg, hinder of schade en de gevolgen voor het milieu, heeft verweerder het besluit inclusief de gekozen locatie in redelijkheid kunnen nemen. Dat eiser de borden vanuit zijn woning kan zien is een onvoldoende zwaarwegend belang om tot een ander oordeel te komen. Het was wel beter geweest om ondergrondse plaatsing niet als alternatief in het beleid te noemen, als hieraan toch (nog) geen toepassing kan worden gegeven.
Wat betreft de bezettingsgraad overweegt de rechtbank dat verweerder heeft erkend dat de inrichting van (dit deel van) het laadplein prematuur was. Daarom zijn de parkeerverbodsborden een paar huizen verderop in de straat weer weggehaald. Daardoor kunnen hier ook andere dan elektrische voortuigen weer parkeren. Voor zover eiser nog meent dat het besluit hem wegens het vervallen van parkeerruimte buitenproportioneel raakt, zijn deze twee parkeerplaatsen ook voor hem en zijn echtgenote in elk geval tijdelijk weer beschikbaar. Nu eiser zich realiseert dat het inrichten van meer laadpalen in de (nabije) toekomst waarschijnlijk onvermijdelijk is, ziet de rechtbank in de slecht onderbouwde bezettingsgraad thans geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand te laten. Gezien de toekomstige ontwikkelingen richting meer elektrisch rijden en het gemeentelijk beleid, dat is gericht op schoon vervoer en een dekkende infrastructuur van laadpalen, zou dit voor eiser slechts zeer tijdelijk soelaas bieden omdat het concentratiebeleid als zodanig niet onredelijk is.
9. Gezien al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- aan hem vergoedt.
10. Van proceskosten aan de zijde van eiser is verder niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 181,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van B.A. Rietema, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 november 2021 wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.