ECLI:NL:RBMNE:2021:5495

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/1427
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsrecht en terugvordering bijstand na gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft eiser, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Dit besluit, genomen op 22 september 2020, hield in dat het recht op bijstand van eiser met ingang van 28 november 2018 werd ingetrokken en dat er een terugvordering van te veel ontvangen bijstand van € 25.172,30 plaatsvond. De reden voor deze intrekking was dat eiser niet had gemeld dat hij per 28 november 2018 een gezamenlijke huishouding voerde met mevrouw [A].

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna verweerder het primaire besluit op 8 maart 2021 gedeeltelijk herroept, maar de intrekking van het bijstandsrecht in stand houdt. Eiser heeft vervolgens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat door de voorzieningenrechter op 21 juni 2021 werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gronden van beroep geen redelijke kans van slagen hadden, omdat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.

Tijdens de zitting op 28 september 2021, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft geen nieuwe gronden ingediend, maar verwees naar eerdere ingediende gronden. De rechtbank heeft zich aangesloten bij het oordeel van de voorzieningenrechter en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 september 2021 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1427
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: B. Arabaci).

Inleiding en procesverloop

Eiser ontving bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm van een alleenstaande per 23 september 2013.
Bij besluit van 22 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser met ingang van 28 november 2018 ingetrokken en de over de periode van 28 november 2018 tot en met 31 augustus 2020 te veel ontvangen bijstand van € 25.172,30 van eiser teruggevorderd. Volgens verweerder heeft verzoeker niet gemeld dat hij per 28 november 2018 een gezamenlijke huishouding met mevrouw [A] voert op het adres [adres] te [woonplaats] . Als gevolg daarvan kan verweerder zijn recht op bijstand niet vaststellen.
Bij besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen in de zin dat het bedrag van € 25.172,30 niet meer van eiser wordt teruggevorderd omdat dringende redenen bestaan om van terugvordering af te zien. Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021, via een skypeverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Vervolgens heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen totdat door de rechtbank op het beroep is beslist. Bij uitspraak van 21 juni 2021 (zaaknummer UTR 21/1757) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij geoordeeld dat de gronden van beroep geen redelijke kans van slagen hebben omdat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser en mevrouw [A] over de periode van 28 november 2018 tot en met 23 september 2020 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Ook heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat een huisbezoek geen meerwaarde heeft omdat het hoofdverblijf bij [A] niet door partijen wordt betwist. Nu eiser niet heeft gemeld dat hij een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met mevrouw [A] , kon verweerder zijn recht op bijstand niet vaststellen.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser in deze beroepsprocedure geen nieuwe gronden heeft ingediend, maar alleen heeft verwezen naar de gronden die hij bij zijn verzoekschrift van 3 mei 2021 heeft ingediend. De voorzieningenrechter is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De rechtbank kan zich vinden in het oordeel van de voorzieningenrechter en de – zoals hiervoor in 2 samengevat weergegeven - overwegingen waarop dat oordeel berust.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.