ECLI:NL:RBMNE:2021:5493
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 359.000,- per 1 januari 2019. Eiseres betwistte deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde van € 338.000,- had. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een skypeverbinding, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Eiseres had verschillende argumenten aangevoerd, waaronder de kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende onderbouwd waren om tot een ander oordeel te komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.