4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3
Uit het dossier en het verhandelde op de zitting van 27 oktober 2021 is onvoldoende duidelijk geworden of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in de woning aan de [adres] te [woonplaats] aangetroffen geldbedragen (en daarmee of hij daar op enig moment beschikkingsmacht over heeft gehad). Reeds om die reden acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde witwassen en schuldwitwassen van deze geldbedragen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Feit 1
[slachtoffer] verklaart dat hij op maandagavond 30 november 2020 in de woning van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) aan de [adres] te [woonplaats] door [verdachte] is neergeschoten.[slachtoffer] was naar de woning van [verdachte] gegaan en nadat hij de woning had betreden, zijn [verdachte] en hij naar de woonkamer gelopen. [verdachte] liep naar de keuken, draaide zich ineens om en op dat moment zag [slachtoffer] dat [verdachte] een pistool in zijn handen had.Direct nadat [verdachte] zich had omgedraaid schoot hij met het pistool in de richting van [slachtoffer] .[slachtoffer] stond op dat moment tegenover [verdachte] en de afstand tussen hen was 1 meter of 1,5 meter. Omdat hij niet wilde dat zijn hoofd zou worden geraakt, had [slachtoffer] zijn handen omhoog gedaan, voor zijn gezicht.[slachtoffer] werd aan de rechterzijde van zijn lichaam geraakt,voelde hevige pijn en is op de grond gevallen.
Op maandagavond 30 november 2020 treffen verbalisanten in de woonkamer van de woning aan de [adres] in [woonplaats] een man aan. De verbalisanten horen de man kermen. De man ligt op de grond en op zijn buik en op de grond rondom hem zien de verbalisanten bloed. Naast de man, in de richting van de keuken, ligt een huls van een 9 millimeter patroon. De man bleek later te zijn slachtoffer [slachtoffer] .
Door Amsterdam UMC is medische informatie opgesteld betreffende [slachtoffer] , patiëntnummer [nummer] .De patiënt met voornoemd nummer is op 30 november 2020 om 22.38 uur op de traumakamer van de spoedeisende hulp gepresenteerd. Geconstateerd zijn twee schotverwondingen: in de rechter bovenbuik (abdominaal: leverlaceratie en laceratie bovenpool rechternier) en in de rechter onderarm.
Het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag (hierna: NFI) heeft een schotrestenonderzoek uitgevoerd. Er is onderzoek gedaan naar schotbeschadigingen in de jas van het slachtoffer. In deze jas zijn vier beschadigingen aangetroffen:
Beschadiging 1 bevindt zich in het rechter voorpand van de jas.
Beschadiging 2 bevindt zich in het linker achterpand van de jas.
Beschadigingen 3 en 4 bevinden zich in de rechter(onder)mouw van de jas.
Voor de interpretatie van de resultaten van het onderzoek met betrekking tot de aard van de beschadigingen zijn twee hypothesen opgesteld:
Hypothese B1: De beschadiging is een inschotbeschadiging.
Hypothese B2: De beschadiging is een uitschotbeschadiging.
Ten aanzien van Beschadiging 1 geldt dat sprake is van sterke aanwijzingen op een inschotbeschadiging. De bevindingen van het onderzoek zijn
veel waarschijnlijkerwanneer hypothese B1 (inschot) waar is, dan wanneer hypothese B2 (uitschot) waar is.
Ten aanzien van Beschadiging 2 geldt dat de vorm en afmeting van de beschadiging passen bij een (uit)schotbeschadiging. De bevindingen van het onderzoek zijn
iets waarschijnlijkerwanneer hypothese B2 (uitschot) waar is, dan wanneer hypothese B1 (inschot) waar is.
Ten aanzien van Beschadiging 4 geldt dat de bevindingen van het onderzoek aanwijzingen zijn op een inschotbeschadiging. De bevindingen van het onderzoek zijn
waarschijnlijkerwanneer hypothese B1 (inschot) waar is, dan wanneer hypothese B2 (uitschot) waar is.
Ten aanzien van de Beschadigingen 1 en 4 geldt dat er geen sporen of kenmerken zijn aangetroffen die passen bij korte schootsafstanden. De bevindingen van het onderzoek zijn
waarschijnlijkerwanneer de schootsafstand groter is dan 50 centimeter dan wanneer de schootsafstand kleiner of gelijk is aan 50 centimeter.
Feit 2
Op 1 december 2020, omstreeks 00.45, is voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Tijdens de doorzoeking zijn verdovende middelen in beslag genomen.In de slaapkamer links zijn wikkels aangetroffen met verdovende middelen met een netto gewicht van 2,66 gram.Hiervan zijn twee monsters onderzocht door het NFI. Zowel ten aanzien van het eerste monster (pasta, wit, uit 0,36 gram) als het tweede monster (poeder en brokjes, wit, uit 2,30 gram) luidt de conclusie:
bevat cocaïne.
[getuige 1] heeft verklaard dat als je in de woning aan de [adres] in [woonplaats] de trap opkomt, de linker kamer aan de voorkant van het huis de kamer is van haar broer [verdachte] .
Feit 4
Door de verdediging is op de zitting van 27 oktober 2021 gesteld dat ten aanzien van dit feit een bewezenverklaring kan volgen. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en volstaat onder voornoemde omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming op 13 april 2021 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , proces-verbaalnummer 159, documentcode MD2R020224-332, opgemaakt op 14 april 2021 door [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant
(pagina’s 212-213);
- de
Kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL0900-2020390571-83, opgemaakt op 13 april 2021 en ondertekend door [verbalisant 2] , hulp officier van justitie
(
pagina’s 214-215);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2020390571-86, opgemaakt op 14 april 2021 door [verbalisant 3] , brigadier bij politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant
(pagina’s 218-219);
- een rapport DNA-onderzoek van 2 september 2021, zaaknummer 2020.12.15.061, opgemaakt door S. Smit MSc, deskundige van het NFI, houdende een verklaring van voornoemde deskundige
(pagina’s 471-476).
Betrouwbaarheid verklaringen aangever en verdachte
De verklaringen van aangever en verdachte over hetgeen op maandagavond 30 november 2020 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] heeft plaatsgevonden, staan lijnrecht tegenover elkaar.
Aangever heeft over het schietincident verklaard zoals hiervoor in de bewijsmiddelen is weergegeven.
Verdachte heeft verklaard dat aangever degene was die een vuurwapen had meegenomen naar de woning van verdachte. Aangever heeft het wapen in de gang getrokken en nadat verdachte en aangever naar de kamer waren gerend heeft aangever het wapen op verdachte gericht. Verdachte heeft geprobeerd het wapen van aangever afhandig te maken; hij heeft het wapen met beide handen (bij de loop) gepakt en in een draaiende beweging naar zich toe getrokken, waarbij hij de loop van zich heeft afgehouden. Direct daarna is het wapen, tijdens de worsteling, afgegaan en viel aangever op de grond. Verdachte heeft niet op aangever geschoten. Verdachte heeft niet gezien hoe het wapen is afgegaan, hij keek op dat moment naar het gezicht van aangever.
De rechtbank overweegt dat aangever direct na het schietincident een verklaring heeft afgelegd en dat hij ook in de nadien van hem afgenomen verhoren in de kern consistent over het schietincident heeft verklaard. Bij nauwkeurige lezing van de verklaringen van aangever lijken zowel de taalbarrière als het kennelijk bij aangever op dat moment bestaande onbegrip voor het feit dat de politie (ook) aan hem veel vragen te stellen heeft mede debet te zijn aan het hier en daar wat moeizaam tot stand komen van die verklaringen. Zijn verklaring is in de kern evenwel voldoende betrouwbaar en geloofwaardig om tot het bewijs te bezigen, met name ook omdat die steun vindt in diverse andere (zowel tactische als technische) bevindingen.
De verklaringen van aangever passen bij de bevindingen van het onderzoek door het NFI. Op basis van dit onderzoek gaat de rechtbank ervan uit dat de schootsafstand groter is geweest dan 50 centimeter, hetgeen overeenkomt met het door aangever geschetste scenario dat verdachte op 1 tot 1,5 meter vóór hem stond op het moment dat verdachte het schot heeft gelost. Daar komt bij dat de verklaring van aangever dat hij zijn handen voor zijn gezicht hield op het moment dat het schot viel, overeenkomt met de bevindingen uit voornoemd onderzoek betreffende de plaats van de in- en uitschotbeschadigingen in de rechter(onder)mouw (en het rechter voorpand) van de jas van aangever. De beschadigingen in de rechter(onder)mouw bevinden zich immers aan de achterzijde van de mouw, welke zijde naar voren wordt gekeerd op het moment dat de drager van de jas de handen voor zijn gezicht houdt.
De rechtbank overweegt over de door verdachte op de zitting van 27 oktober 2021 afgelegde verklaring het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat, wanneer uit gegaan zou worden van de juistheid van het door verdachte geschetste scenario - namelijk dat hij in zijn huis is overrompeld en het slachtoffer in een worsteling (per ongeluk) door zijn arm en in zijn buik is geschoten - het onnavolgbaar is dat verdachte verdwijnt (onder achterlating van zijn jas, telefoon en portemonnee), daarbij wel het vuurwapen meeneemt, dat hij gedurende het hele politieonderzoek zwijgt over de plaats waar hij dat wapen heeft achter gelaten en vervolgens maandenlang uit het zicht van de politie blijft. Eenmaal gearresteerd beroept verdachte zich op advies van zijn raadsman op zijn zwijgrecht. Dat is een keuze. De vraag is of die keuze in een zaak als de onderhavige bijdraagt aan de geloofwaardigheid van het schetsen van een alternatief scenario op een moment dat a) voor verdachte royaal de gelegenheid is geweest om die verklaring af te stemmen op de inhoud van het dossier en b) er hoegenaamd geen gelegenheid meer bestaat om die te verifiëren.
Verdachte heeft als verklaring voor zijn lange zwijgen nog genoemd dat hij bij zijn arrestatie een ketting was kwijt geraakt. De rechtbank constateert dat de politie, nadat de verdediging had aangegeven alsnog een verklaring te willen afleggen, bij aanvang van dat verhoor (op 16 september 2021) heeft aangeboden daar naar te zullen kijken. Verdachte bleef echter zwijgen. Ook zijn verklaring dat hij
welvragen van de rechter wil beantwoorden is slechts ten dele waar. Ter zitting van de meervoudige kamer van 27 juli 2021 heeft verdachte op de vraag van de rechtbank waar het wapen is gebleven geantwoord: “Zwijgrecht”.
Verdachte lijkt daarnaast de verklaringen die hij uiteindelijk wel aflegt af te stemmen op de stand van het onderzoek. Zo verklaart hij bij de rechter-commissaris over ‘een worsteling’ maar komt hij eerst bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op 27 oktober 2021 met zowel de plaats waar dat wapen door hem zou zijn achter gelaten als met de aanvulling dat hij het wapen (in die worsteling) bij de loop heeft beet gepakt en daarbij de armen van aangever naar zich heeft toegetrokken, waarbij het wapen zou zijn afgegaan. Deze verklaring is afgelegd
nakennisneming van het NFI rapport met betrekking tot de schootsafstand dat van 27 augustus 2021 dateert en kennelijk bedoeld om een verklaring te geven voor de door het NFI gestelde (minimale) schootsafstand van een halve meter.
Uitgaande van het door verdachte geschetste scenario dat aangever het vuurwapen in handen heeft gehad en op verdachte heeft gericht, zou (DNA-)onderzoek aan dit wapen zeer waarschijnlijk voor verdachte ontlastend bewijsmateriaal hebben kunnen opleveren. Desondanks heeft verdachte in het vooronderzoek niet willen verklaren over dit wapen en over de plaats waar hij zich van het wapen heeft ontdaan. Het wapen is niet gevonden en derhalve heeft geen onderzoek als hiervoor bedoeld kunnen plaatsvinden. Pas op de zitting van 27 oktober 2021 heeft verdachte (voor het eerst) een verklaring afgelegd en gesteld dat hij het wapen in de nabijheid van de woning in een kliko heeft gegooid.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, gelet op het tijdstip waarop de verklaring is afgelegd en de omstandigheid dat deze proceshouding (mede) debet is aan het niet kunnen verrichten van onderzoek aan het wapen zoals hiervoor omschreven, ongeloofwaardig. Deze verklaring lijkt eerder te passen bij het willen voorkomen van onderzoek aan het wapen.
De rechtbank overweegt voorts dat de verklaring van verdachte niet past bij de bevindingen van het onderzoek door het NFI, in het bijzonder waar het gaat om de schootsafstand. Het NFI heeft geconcludeerd dat zowel voor beschadiging 1 als voor beschadiging 4 de conclusie geldt dat de schootsafstand waarschijnlijk groter is geweest dan 50 centimeter. Het door verdachte geschetste scenario dat het wapen zou zijn afgegaan tijdens een worsteling waarbij verdachte het wapen van aangever bij de loop zou hebben vastgepakt en/of daarbij de handen van aangever zou hebben gedraaid, waarbij op dat moment het wapen afging, valt met geen mogelijkheid te rijmen met de conclusie van het NFI dat de schootsafstand (op dat moment) minstens 50 centimeter moet zijn geweest ten aanzien van de beide genoemde beschadigingen.
Op grond van al het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Bewezenverklaring en opzet
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 november 2020 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] eenmaal met een vuurwapen richting het slachtoffer [slachtoffer] heeft geschoten en daarbij het slachtoffer in de rechter (onder)arm en in de (boven)buik heeft geraakt. De kogel is dwars door het slachtoffer heen gegaan en heeft zijn lichaam aan de achterzijde weer verlaten. Door aldus te handelen heeft verdachte de wil – en daarmee het volle opzet – gehad op het doden van het slachtoffer.
Feit 2
Voor het bewijs van het
aanwezig hebbenvan verdovende middelen in de zin van de Opiumwet is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van deze middelen en dat hij over die middelen beschikkingsmacht heeft gehad.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 november 2020 een hoeveelheid van 2,66 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Immers verbleef verdachte op dat moment in de woning aan de [adres] in [woonplaats] en is de 2,66 gram cocaïne aangetroffen in zijn slaapkamer. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door zus [getuige 1] ten overstaan van de politie afgelegde verklaring. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte op de hoogte was van en opzet had op de aanwezigheid van deze cocaïne en dat hij als gebruiker van deze slaapkamer de beschikkingsmacht had over deze cocaïne.
Nu de rechtbank de verklaring van verdachtes moeder niet tot het bewijs bezigt behoeft het verweer van de raadsman dat zulks strijd zou opleveren met de eisen van een eerlijk proces geen nadere bespreking.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van hetgeen onder 2 meer of anders ten laste is gelegd. Op grond van de tot het dossier behorende stukken en hetgeen bij de behandeling op de zitting van 27 oktober 2021 naar voren is gebracht, is onvoldoende duidelijk geworden of verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van verdovende middelen in andere ruimtes van de woning dan zijn eigen slaapkamer. Immers blijkt uit het dossier dat niet alleen verdachte, maar ook anderen, waaronder de broer van verdachte, toegang hadden tot de woning en biedt het dossier aanknopingspunten dat deze broer (mogelijk) betrokken was bij handel in verdovende middelen.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder 2 meer of anders ten laste is gelegd, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen die zijn aangetroffen in een kluis in de woning, behoeft het verweer van de raadsman dat het vernietigen van het verpakkingsmateriaal van deze specifieke verdovende middelen een vormverzuim betreft als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, geen bespreking.
Feit 4
In de als bewijsmiddel opgenomen
Kennisgeving van inbeslagneming(pagina’s 214-215) is opgenomen dat de inbeslagneming van het vuurwapen (revolver Zastava 357 Magnum) en 5 stuks munitie op 13 april 2021 om 18.50 uur heeft plaatsgevonden op het adres [adres] in [woonplaats] . Nu deze kennisgeving als bijlage is gevoegd bij het proces-verbaal van de doorzoeking ter inbeslagneming die heeft plaatsgevonden op 13 april 2021 tussen 18.10 uur en 19.01 uur in de woning aan de [adres] te [woonplaats] (pagina’s 212-213), bij welke doorzoeking blijkens dit proces-verbaal voornoemde revolver in beslag is genomen, en bovendien op 13 april 2021 geen doorzoeking heeft plaatsgevonden op het adres [adres] in [woonplaats] , begrijpt de rechtbank dat in de hiervoor bedoelde kennisgeving ten aanzien van het adres sprake is van een kennelijk verschrijving en dat in plaats van
[adres] te [woonplaats]dient te worden gelezen:
[adres] te [woonplaats].