ECLI:NL:RBMNE:2021:5463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
16.305038-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijk bezit van cocaïne en vuurwapen

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 november 2020 in Lelystad heeft geprobeerd een ander te doden door met een vuurwapen te schieten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer heeft neergeschoten, waarbij de kogel door het lichaam van het slachtoffer is gegaan. De rechtbank achtte het bewijs voor opzet op doodslag voldoende, terwijl een beroep op noodweer(exces) werd verworpen. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en een vuurwapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het opzettelijk aanwezig hebben van andere verdovende middelen en van witwassen, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen en geldbedragen in de woning. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 jaren op voor de bewezen feiten, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.305038-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 juli 2021, 1 oktober 2021 en 27 oktober 2021.
De rechtbank heeft op de zitting van 27 oktober 2021 kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.A. Docter, advocaat te Alkmaar, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 27 oktober 2021 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1op 30 november 2020 in Lelystad heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden (doodslag), door (van korte afstand) met een vuurwapen een of meer kogels af te vuren in (de richting van) de borst en/of de buik en/of de arm van [slachtoffer] ;
Feit 2op 30 november 2020 in Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad 29,08 gram MDMA en/of 181,37 gram cocaïne;Feit 3op 30 november 2020 in Lelystad
van een geldbedrag van 11.115 euro, althans van één of meer (grote) geldbedragen, de werkelijke aard, herkomst en/of vindplaats heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verhuld wie de rechthebbende op dit geld was of wie dit geld voorhanden had
en/of
een geldbedrag van 11.115 euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, althans van dit geld gebruikt heeft gemaakt
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit geld afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;Feit 4in de periode van 1 december 2020 tot en met 13 april 2021 in Almere een vuurwapen, te weten een revolver van het merk Zastava, model R357, kaliber .357 Magnum, en/of munitie, te weten 5 scherpe patronen van het merk Sellier en Bellot, kaliber .357 Magnum, voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting een op schrift gesteld requisitoir overgelegd en zij acht het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen in de vorm van witwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van ter zitting overgelegde pleitaantekeningen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bepleit verdachte vrij te spreken, althans hem te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van noodweer(exces). De raadsman heeft voorts bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Hij heeft gesteld dat het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3
Uit het dossier en het verhandelde op de zitting van 27 oktober 2021 is onvoldoende duidelijk geworden of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in de woning aan de [adres] te [woonplaats] aangetroffen geldbedragen (en daarmee of hij daar op enig moment beschikkingsmacht over heeft gehad). Reeds om die reden acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde witwassen en schuldwitwassen van deze geldbedragen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
[slachtoffer] verklaart dat hij op maandagavond 30 november 2020 in de woning van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) aan de [adres] te [woonplaats] door [verdachte] is neergeschoten. [2] [slachtoffer] was naar de woning van [verdachte] gegaan en nadat hij de woning had betreden, zijn [verdachte] en hij naar de woonkamer gelopen. [verdachte] liep naar de keuken, draaide zich ineens om en op dat moment zag [slachtoffer] dat [verdachte] een pistool in zijn handen had. [3] Direct nadat [verdachte] zich had omgedraaid schoot hij met het pistool in de richting van [slachtoffer] . [4] [slachtoffer] stond op dat moment tegenover [verdachte] en de afstand tussen hen was 1 meter of 1,5 meter. Omdat hij niet wilde dat zijn hoofd zou worden geraakt, had [slachtoffer] zijn handen omhoog gedaan, voor zijn gezicht. [5] [slachtoffer] werd aan de rechterzijde van zijn lichaam geraakt, [6] voelde hevige pijn en is op de grond gevallen. [7]
Op maandagavond 30 november 2020 treffen verbalisanten in de woonkamer van de woning aan de [adres] in [woonplaats] een man aan. De verbalisanten horen de man kermen. De man ligt op de grond en op zijn buik en op de grond rondom hem zien de verbalisanten bloed. Naast de man, in de richting van de keuken, ligt een huls van een 9 millimeter patroon. De man bleek later te zijn slachtoffer [slachtoffer] . [8]
Door Amsterdam UMC is medische informatie opgesteld betreffende [slachtoffer] , patiëntnummer [nummer] . [9] De patiënt met voornoemd nummer is op 30 november 2020 om 22.38 uur op de traumakamer van de spoedeisende hulp gepresenteerd. Geconstateerd zijn twee schotverwondingen: in de rechter bovenbuik (abdominaal: leverlaceratie en laceratie bovenpool rechternier) en in de rechter onderarm. [10]
Het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag (hierna: NFI) heeft een schotrestenonderzoek uitgevoerd. Er is onderzoek gedaan naar schotbeschadigingen in de jas van het slachtoffer. In deze jas zijn vier beschadigingen aangetroffen:
Beschadiging 1 bevindt zich in het rechter voorpand van de jas.
Beschadiging 2 bevindt zich in het linker achterpand van de jas.
Beschadigingen 3 en 4 bevinden zich in de rechter(onder)mouw van de jas. [11]
Voor de interpretatie van de resultaten van het onderzoek met betrekking tot de aard van de beschadigingen zijn twee hypothesen opgesteld:
Hypothese B1: De beschadiging is een inschotbeschadiging.
Hypothese B2: De beschadiging is een uitschotbeschadiging. [12]
Ten aanzien van Beschadiging 1 geldt dat sprake is van sterke aanwijzingen op een inschotbeschadiging. De bevindingen van het onderzoek zijn
veel waarschijnlijkerwanneer hypothese B1 (inschot) waar is, dan wanneer hypothese B2 (uitschot) waar is.
Ten aanzien van Beschadiging 2 geldt dat de vorm en afmeting van de beschadiging passen bij een (uit)schotbeschadiging. De bevindingen van het onderzoek zijn
iets waarschijnlijkerwanneer hypothese B2 (uitschot) waar is, dan wanneer hypothese B1 (inschot) waar is.
Ten aanzien van Beschadiging 4 geldt dat de bevindingen van het onderzoek aanwijzingen zijn op een inschotbeschadiging. De bevindingen van het onderzoek zijn
waarschijnlijkerwanneer hypothese B1 (inschot) waar is, dan wanneer hypothese B2 (uitschot) waar is. [13]
Ten aanzien van de Beschadigingen 1 en 4 geldt dat er geen sporen of kenmerken zijn aangetroffen die passen bij korte schootsafstanden. De bevindingen van het onderzoek zijn
waarschijnlijkerwanneer de schootsafstand groter is dan 50 centimeter dan wanneer de schootsafstand kleiner of gelijk is aan 50 centimeter. [14]
Feit 2
Op 1 december 2020, omstreeks 00.45, is voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Tijdens de doorzoeking zijn verdovende middelen in beslag genomen. [15] In de slaapkamer links zijn wikkels aangetroffen met verdovende middelen met een netto gewicht van 2,66 gram. [16] Hiervan zijn twee monsters onderzocht door het NFI. Zowel ten aanzien van het eerste monster (pasta, wit, uit 0,36 gram) als het tweede monster (poeder en brokjes, wit, uit 2,30 gram) luidt de conclusie:
bevat cocaïne. [17]
[getuige 1] heeft verklaard dat als je in de woning aan de [adres] in [woonplaats] de trap opkomt, de linker kamer aan de voorkant van het huis de kamer is van haar broer [verdachte] . [18]
Feit 4
Door de verdediging is op de zitting van 27 oktober 2021 gesteld dat ten aanzien van dit feit een bewezenverklaring kan volgen. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en volstaat onder voornoemde omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming op 13 april 2021 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , proces-verbaalnummer 159, documentcode MD2R020224-332, opgemaakt op 14 april 2021 door [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant
(pagina’s 212-213);
- de
Kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL0900-2020390571-83, opgemaakt op 13 april 2021 en ondertekend door [verbalisant 2] , hulp officier van justitie
(
pagina’s 214-215);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2020390571-86, opgemaakt op 14 april 2021 door [verbalisant 3] , brigadier bij politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant
(pagina’s 218-219);
- een rapport DNA-onderzoek van 2 september 2021, zaaknummer 2020.12.15.061, opgemaakt door S. Smit MSc, deskundige van het NFI, houdende een verklaring van voornoemde deskundige
(pagina’s 471-476).
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Betrouwbaarheid verklaringen aangever en verdachte
De verklaringen van aangever en verdachte over hetgeen op maandagavond 30 november 2020 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] heeft plaatsgevonden, staan lijnrecht tegenover elkaar.
Aangever heeft over het schietincident verklaard zoals hiervoor in de bewijsmiddelen is weergegeven.
Verdachte heeft verklaard dat aangever degene was die een vuurwapen had meegenomen naar de woning van verdachte. Aangever heeft het wapen in de gang getrokken en nadat verdachte en aangever naar de kamer waren gerend heeft aangever het wapen op verdachte gericht. Verdachte heeft geprobeerd het wapen van aangever afhandig te maken; hij heeft het wapen met beide handen (bij de loop) gepakt en in een draaiende beweging naar zich toe getrokken, waarbij hij de loop van zich heeft afgehouden. Direct daarna is het wapen, tijdens de worsteling, afgegaan en viel aangever op de grond. Verdachte heeft niet op aangever geschoten. Verdachte heeft niet gezien hoe het wapen is afgegaan, hij keek op dat moment naar het gezicht van aangever.
De rechtbank overweegt dat aangever direct na het schietincident een verklaring heeft afgelegd en dat hij ook in de nadien van hem afgenomen verhoren in de kern consistent over het schietincident heeft verklaard. Bij nauwkeurige lezing van de verklaringen van aangever lijken zowel de taalbarrière als het kennelijk bij aangever op dat moment bestaande onbegrip voor het feit dat de politie (ook) aan hem veel vragen te stellen heeft mede debet te zijn aan het hier en daar wat moeizaam tot stand komen van die verklaringen. Zijn verklaring is in de kern evenwel voldoende betrouwbaar en geloofwaardig om tot het bewijs te bezigen, met name ook omdat die steun vindt in diverse andere (zowel tactische als technische) bevindingen.
De verklaringen van aangever passen bij de bevindingen van het onderzoek door het NFI. Op basis van dit onderzoek gaat de rechtbank ervan uit dat de schootsafstand groter is geweest dan 50 centimeter, hetgeen overeenkomt met het door aangever geschetste scenario dat verdachte op 1 tot 1,5 meter vóór hem stond op het moment dat verdachte het schot heeft gelost. Daar komt bij dat de verklaring van aangever dat hij zijn handen voor zijn gezicht hield op het moment dat het schot viel, overeenkomt met de bevindingen uit voornoemd onderzoek betreffende de plaats van de in- en uitschotbeschadigingen in de rechter(onder)mouw (en het rechter voorpand) van de jas van aangever. De beschadigingen in de rechter(onder)mouw bevinden zich immers aan de achterzijde van de mouw, welke zijde naar voren wordt gekeerd op het moment dat de drager van de jas de handen voor zijn gezicht houdt.
De rechtbank overweegt over de door verdachte op de zitting van 27 oktober 2021 afgelegde verklaring het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat, wanneer uit gegaan zou worden van de juistheid van het door verdachte geschetste scenario - namelijk dat hij in zijn huis is overrompeld en het slachtoffer in een worsteling (per ongeluk) door zijn arm en in zijn buik is geschoten - het onnavolgbaar is dat verdachte verdwijnt (onder achterlating van zijn jas, telefoon en portemonnee), daarbij wel het vuurwapen meeneemt, dat hij gedurende het hele politieonderzoek zwijgt over de plaats waar hij dat wapen heeft achter gelaten en vervolgens maandenlang uit het zicht van de politie blijft. Eenmaal gearresteerd beroept verdachte zich op advies van zijn raadsman op zijn zwijgrecht. Dat is een keuze. De vraag is of die keuze in een zaak als de onderhavige bijdraagt aan de geloofwaardigheid van het schetsen van een alternatief scenario op een moment dat a) voor verdachte royaal de gelegenheid is geweest om die verklaring af te stemmen op de inhoud van het dossier en b) er hoegenaamd geen gelegenheid meer bestaat om die te verifiëren.
Verdachte heeft als verklaring voor zijn lange zwijgen nog genoemd dat hij bij zijn arrestatie een ketting was kwijt geraakt. De rechtbank constateert dat de politie, nadat de verdediging had aangegeven alsnog een verklaring te willen afleggen, bij aanvang van dat verhoor (op 16 september 2021) heeft aangeboden daar naar te zullen kijken. Verdachte bleef echter zwijgen. Ook zijn verklaring dat hij
welvragen van de rechter wil beantwoorden is slechts ten dele waar. Ter zitting van de meervoudige kamer van 27 juli 2021 heeft verdachte op de vraag van de rechtbank waar het wapen is gebleven geantwoord: “Zwijgrecht”.
Verdachte lijkt daarnaast de verklaringen die hij uiteindelijk wel aflegt af te stemmen op de stand van het onderzoek. Zo verklaart hij bij de rechter-commissaris over ‘een worsteling’ maar komt hij eerst bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op 27 oktober 2021 met zowel de plaats waar dat wapen door hem zou zijn achter gelaten als met de aanvulling dat hij het wapen (in die worsteling) bij de loop heeft beet gepakt en daarbij de armen van aangever naar zich heeft toegetrokken, waarbij het wapen zou zijn afgegaan. Deze verklaring is afgelegd
nakennisneming van het NFI rapport met betrekking tot de schootsafstand dat van 27 augustus 2021 dateert en kennelijk bedoeld om een verklaring te geven voor de door het NFI gestelde (minimale) schootsafstand van een halve meter.
Uitgaande van het door verdachte geschetste scenario dat aangever het vuurwapen in handen heeft gehad en op verdachte heeft gericht, zou (DNA-)onderzoek aan dit wapen zeer waarschijnlijk voor verdachte ontlastend bewijsmateriaal hebben kunnen opleveren. Desondanks heeft verdachte in het vooronderzoek niet willen verklaren over dit wapen en over de plaats waar hij zich van het wapen heeft ontdaan. Het wapen is niet gevonden en derhalve heeft geen onderzoek als hiervoor bedoeld kunnen plaatsvinden. Pas op de zitting van 27 oktober 2021 heeft verdachte (voor het eerst) een verklaring afgelegd en gesteld dat hij het wapen in de nabijheid van de woning in een kliko heeft gegooid.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, gelet op het tijdstip waarop de verklaring is afgelegd en de omstandigheid dat deze proceshouding (mede) debet is aan het niet kunnen verrichten van onderzoek aan het wapen zoals hiervoor omschreven, ongeloofwaardig. Deze verklaring lijkt eerder te passen bij het willen voorkomen van onderzoek aan het wapen.
De rechtbank overweegt voorts dat de verklaring van verdachte niet past bij de bevindingen van het onderzoek door het NFI, in het bijzonder waar het gaat om de schootsafstand. Het NFI heeft geconcludeerd dat zowel voor beschadiging 1 als voor beschadiging 4 de conclusie geldt dat de schootsafstand waarschijnlijk groter is geweest dan 50 centimeter. Het door verdachte geschetste scenario dat het wapen zou zijn afgegaan tijdens een worsteling waarbij verdachte het wapen van aangever bij de loop zou hebben vastgepakt en/of daarbij de handen van aangever zou hebben gedraaid, waarbij op dat moment het wapen afging, valt met geen mogelijkheid te rijmen met de conclusie van het NFI dat de schootsafstand (op dat moment) minstens 50 centimeter moet zijn geweest ten aanzien van de beide genoemde beschadigingen.
Op grond van al het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Bewezenverklaring en opzet
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 november 2020 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] eenmaal met een vuurwapen richting het slachtoffer [slachtoffer] heeft geschoten en daarbij het slachtoffer in de rechter (onder)arm en in de (boven)buik heeft geraakt. De kogel is dwars door het slachtoffer heen gegaan en heeft zijn lichaam aan de achterzijde weer verlaten. Door aldus te handelen heeft verdachte de wil – en daarmee het volle opzet – gehad op het doden van het slachtoffer.
Feit 2
Voor het bewijs van het
aanwezig hebbenvan verdovende middelen in de zin van de Opiumwet is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van deze middelen en dat hij over die middelen beschikkingsmacht heeft gehad.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 november 2020 een hoeveelheid van 2,66 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Immers verbleef verdachte op dat moment in de woning aan de [adres] in [woonplaats] en is de 2,66 gram cocaïne aangetroffen in zijn slaapkamer. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door zus [getuige 1] ten overstaan van de politie afgelegde verklaring. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte op de hoogte was van en opzet had op de aanwezigheid van deze cocaïne en dat hij als gebruiker van deze slaapkamer de beschikkingsmacht had over deze cocaïne.
Nu de rechtbank de verklaring van verdachtes moeder niet tot het bewijs bezigt behoeft het verweer van de raadsman dat zulks strijd zou opleveren met de eisen van een eerlijk proces geen nadere bespreking.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van hetgeen onder 2 meer of anders ten laste is gelegd. Op grond van de tot het dossier behorende stukken en hetgeen bij de behandeling op de zitting van 27 oktober 2021 naar voren is gebracht, is onvoldoende duidelijk geworden of verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van verdovende middelen in andere ruimtes van de woning dan zijn eigen slaapkamer. Immers blijkt uit het dossier dat niet alleen verdachte, maar ook anderen, waaronder de broer van verdachte, toegang hadden tot de woning en biedt het dossier aanknopingspunten dat deze broer (mogelijk) betrokken was bij handel in verdovende middelen.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder 2 meer of anders ten laste is gelegd, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen die zijn aangetroffen in een kluis in de woning, behoeft het verweer van de raadsman dat het vernietigen van het verpakkingsmateriaal van deze specifieke verdovende middelen een vormverzuim betreft als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, geen bespreking.
Feit 4
In de als bewijsmiddel opgenomen
Kennisgeving van inbeslagneming(pagina’s 214-215) is opgenomen dat de inbeslagneming van het vuurwapen (revolver Zastava 357 Magnum) en 5 stuks munitie op 13 april 2021 om 18.50 uur heeft plaatsgevonden op het adres [adres] in [woonplaats] . Nu deze kennisgeving als bijlage is gevoegd bij het proces-verbaal van de doorzoeking ter inbeslagneming die heeft plaatsgevonden op 13 april 2021 tussen 18.10 uur en 19.01 uur in de woning aan de [adres] te [woonplaats] (pagina’s 212-213), bij welke doorzoeking blijkens dit proces-verbaal voornoemde revolver in beslag is genomen, en bovendien op 13 april 2021 geen doorzoeking heeft plaatsgevonden op het adres [adres] in [woonplaats] , begrijpt de rechtbank dat in de hiervoor bedoelde kennisgeving ten aanzien van het adres sprake is van een kennelijk verschrijving en dat in plaats van
[adres] te [woonplaats]dient te worden gelezen:
[adres] te [woonplaats].

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1op 30 november 2020 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in (de richting van) de buik en de arm van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;Feit 2op 30 november 2020 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;Feit 4op 13 april 2021 te Almere een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Zastava, model R357, kaliber .357 Magnum, zijnde een vuurwapen, en munitie van categorie III, te weten 5 scherpe patronen van het merk Sellier en Bellot, kaliber .357 Magnum, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Poging tot doodslag.
Feit 2
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 4
Met betrekking tot het wapen:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Met betrekking tot de munitie:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsman heeft ter zake het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat voor het geval het afgaan van het schot aan verdachte kan worden toegerekend, aannemelijk is geworden dat dit heeft plaatsgevonden binnen een situatie van noodweer dan wel noodweerexces, hetgeen betekent dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is gesteld dat aangever [slachtoffer] met een vuurwapen naar de woning van verdachte is gekomen, de woning is binnengedrongen en vervolgens het vuurwapen heeft getrokken en op verdachte heeft gericht. Verdachte is in paniek geraak, heeft zich aan aangever willen onttrekken en omdat dit niet mogelijk was, heeft hij mogen proberen het wapen af te pakken om de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en/of de dreiging daarvan te doen eindigen, ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen en andermans lijf, ook indien dit het risico inhield dat het wapen daarbij zou afgaan.
Voor het beoordelen van een beroep op noodweer althans noodweerexces dient allereerst te worden vastgesteld of sprake is (geweest) van een noodweersituatie.
Zoals bij de waardering van de bewijsmiddelen is overwogen, acht de rechtbank de verklaringen van aangever [slachtoffer] met betrekking tot het schietincident betrouwbaar. Voor het beoordelen van voornoemd verweer gaat de rechtbank dan ook uit van zijn verklaringen, waaruit volgt dat niet aangever maar verdachte degene is geweest die het vuurwapen in handen heeft gehad en (onverwacht) op [slachtoffer] heeft gericht en geschoten.
Het door verdachte geschetste scenario dat sprake zou zijn geweest van een aanval door [slachtoffer] op verdachte, is niet aannemelijk geworden. Deze aanval zou volgens verdachte zijn aangevangen met het binnendringen van de woning door [slachtoffer] , terwijl verdachte zou hebben geprobeerd dit te voorkomen. Uit verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] blijkt echter dat geen sprake is geweest van een situatie zoals door verdachte is gesteld, maar dat verdachte en [slachtoffer] elkaar bij de voordeur hebben gesproken en vervolgens de woning zijn binnengegaan. Voorts verklaren de getuigen die ten tijde van het schietincident in de woning aanwezig zijn geweest, [getuige 1] en [getuige 4] , wel over een harde knal maar niet over een (daaraan voorafgaande) aanval door de andere man op verdachte of over een worsteling tussen verdachte en deze andere man. Zoals de rechtbank hiervoor overwoog oordeelt zij de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Onder voornoemde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte of van een ander waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen.
Nu, bij gebreke van een dergelijke aanval, de noodzaak tot verdediging heeft ontbroken en er derhalve geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan evenmin sprake zijn geweest van overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging aan de zijde van verdachte.
Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep op noodweer dan wel noodweerexces te worden verworpen.
De rechtbank concludeert dat er ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder 4 ten laste gelegde feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden als uitgangspunt kan worden genomen. Nu verdachte reeds langer in voorarrest heeft doorgebracht, heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte (bij vonnis of zoveel eerder als mogelijk) op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] van dichtbij met een vuurwapen neergeschoten, waarbij de kogel door het lichaam van het slachtoffer is gegaan en de lever en een nier van het slachtoffer zijn beschadigd. De kogel had ook het hart of andere delen van het lichaam van het slachtoffer kunnen raken, waardoor hij het leven had kunnen verliezen. Dat het slachtoffer niet is overleden, komt door medisch ingrijpen en door de toevallige omstandigheid dat geen vitale lichaamsdelen zijn geraakt. Het had heel anders kunnen aflopen.
Het is voor een slachtoffer een uiterst beangstigende of zelfs traumatische ervaring om te zien dat een vuurwapen op hem is gericht en om (vervolgens) daadwerkelijk te worden neergeschoten. Slachtoffers van dit soort strafbare feiten kunnen lange tijd ernstige lichamelijke en psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
De rechtbank neemt mede in overweging dat een (onvoltooid) levensdelict zoals door de verdachte is gepleegd ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengt. Dit geldt voor de samenleving in het algemeen en in het bijzonder (ook) voor de personen in de nabijheid van het slachtoffer en de bewoners uit de buurt waar een en ander heeft plaatsgevonden.
Het misdrijf doodslag behoort tot de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft de ernst van dit feit tot uitdrukking gebracht door een gevangenisstraf van 15 jaren als strafmaximum te stellen. In dit geval is sprake van een
pogingtot doodslag, hetgeen betekent dat het strafmaximum een derde lager is.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Het vuurwapen waarmee verdachte het slachtoffer heeft neergeschoten, is niet teruggevonden. Verdachte heeft echter relatief kort daarna (ook) een revolver met (daarin) scherpe patronen voorhanden gehad. Het wapen en de munitie zijn aangetroffen in de woning waar verdachte op dat moment verbleef, nadat hij ruim drie maanden onvindbaar was geweest voor de politie.
Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Dat die risico’s zich ook realiseren blijkt uit het thans bewezen verklaarde en uit vele andere geweldsincidenten waarbij vuurwapens worden gebruikt en waarbij ook (dodelijke) slachtoffers zijn te betreuren. Hiertegen dient, mede uit een oogpunt van generale preventie, streng te worden opgetreden. De strafoplegging in deze zaak dient mede aan dat doel bij te dragen.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Het voorhanden hebben van dergelijke middelen draagt bij aan de instandhouding van deze problematiek.
De persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie (‘strafblad’) van 17 juni 2021. De rechtbank neemt - in het nadeel van verdachte - in aanmerking dat hij blijkens dit uittreksel eerder is veroordeeld ter zake eveneens een poging tot doodslag en dat (nota bene) de bij die veroordeling aan een voorwaardelijk opgelegd strafdeel verbonden proeftijd nog van kracht is tot 13 mei 2022. Veroordeling noch proeftijd hebben verdachte ervan weerhouden wederom een ernstig misdrijf te plegen, hetgeen vraagt om een stevige strafrechtelijke reactie.
De rechtbank zal voor het overige niet tot nauwelijks rekening (kunnen) houden met de persoon of persoonlijke omstandigheden van verdachte, aangezien zij hieromtrent nauwelijks is geïnformeerd ten gevolge van het niet (willen) meewerken door verdachte aan onderzoek door de reclassering en de omstandigheid dat verdachte nauwelijks over zijn persoon en zijn persoonlijke omstandigheden heeft willen verklaren.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, waarbij met name het onder feit 1 bewezen verklaarde feit zwaar meeweegt, en de omstandigheden waaronder deze feiten door verdachte zijn begaan. De rechtbank let daarnaast op de straffen die in soortgelijke strafzaken door rechters zijn opgelegd en op hetgeen hiervoor ten aanzien van de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden is omschreven.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, mede in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Alles overwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op deze gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal, nu aan verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd welke de reeds ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis met ruim 5 jaren en 5 maanden overtreft, worden afgewezen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zake de op de “
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen” van 9 juli 2021 vermelde voorwerpen het volgende gevorderd:
onttrekking aan het verkeer van de onder 3 tot en met 17 vermelde voorwerpen, te weten:
3 Munitie, houder en pepperspray, nummer G2742978;
4 Bus pepperspray, nummer G2743030;
5 Magazijn met patronen, merk Glock, nummer G2743041;
6 Patronen in magazijn, nummer G2743045;
7 Bus pepperspray, nummer G2743047;
8 1 stuk munitie, nummer G2743060;
9 1 stuk munitie, nummer G2743085;
10 125 ponypacks, kleur wit, nummer G2743368;
11 8 stuks amfetamine / ponypacks, nummer G2743556;
12 58 stuks XTC, nummer G2743551;
13 40 stuks drugs / kleine ponypacks in zakje, nummer G2744119;
14 25 stuks amfetamine / grote ponypacks in zakje, nummer G2744136;
15 Revolver, merk Zastava, nummer G2807558;
16 1 stuk munitie (in trommel revolver S&B), nummer G2807559;
17 Boksbeugel, zwart, nummer G2743545;
verbeurdverklaring van de onder 20 en 21 vermelde voorwerpen, te weten:
20 Geld: 2.500 euro, nummer G2742814;
21 Geld: 8.215 euro, nummer G2742900;
teruggave aan de rechthebbende(n) van de onder 18 en 19 vermelde voorwerpen, te weten:
18 Mes, in bruin leren foedraal, nummer G2743544;
19 Mes, uitklapbaar in hoes, zwart, nummer G2743536;
teruggave aan de rechthebbende [rechthebbende] van het onder 22 vermelde voorwerp, te weten:
22 Geld: 400 euro, nummer G2742893;
teruggave aan verdachte van de onder 1 en 2 vermelde voorwerpen, te weten:
Telefoon, merk Apple, kleur crème, nummer G2742805;
Telefoon, merk Apple, kleur grijs, nummer G2742809.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de te nemen beslissingen betreffende de inbeslaggenomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank beslist met betrekking tot de op de “
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen” van 9 juli 2021 onder 1 tot en met 22 vermelde voorwerpen als volgt.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen zoals hiervoor omschreven onder 3 tot en met 17 onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De onder 2 en 4 bewezen verklaarde feiten zijn met betrekking tot deze voorwerpen begaan, althans betreft het voorwerpen welke bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen.
Teruggave aan de rechthebbende(n)
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen zoals hiervoor omschreven onder 18 en 19 aan degene(n) die redelijkerwijs als rechthebbende(n) van deze voorwerpen kan/kunnen worden aangemerkt.
Nu vrijspraak volgt van het onder 3 ten laste gelegde, zal de rechtbank tevens de teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen zoals hiervoor omschreven onder 20 en 21 aan degene(n) die redelijkerwijs als rechthebbende(n) van deze voorwerpen kan/kunnen worden aangemerkt.
Teruggave aan de rechthebbende [rechthebbende]
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp zoals hiervoor omschreven onder 22 aan [rechthebbende] , zijnde degene die als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de hiervoor onder 1 en 2 omschreven voorwerpen, nu deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 13.249,98, bestaande uit vergoedingen voor immateriële schade ten bedrage van € 12.000,-- en voor materiële schade ten bedrage van € 1.249,98.
De gestelde materiële schade van € 1.249,98 is opgebouwd uit de volgende posten:
  • € 59,99 aan kosten betreffende een T-shirt;
  • € 130,-- aan kosten betreffende schoenen;
  • € 89,99 aan kosten betreffende een broek;
  • € 690,-- aan kosten betreffende een jas;
  • € 280,-- aan kosten in verband met de ziekenhuisopname van [slachtoffer] ;
  • € 2.115,38 aan reiskosten van [slachtoffer] , bestaande uit:
  • € 693,68 reiskosten in verband met een bezoek van het politiebureau in Lelystad op 22 april 2021;
  • € 726,98 reiskosten in verband met een bezoek van zijn raadsvrouw in Alkmaar op 22 oktober 2021;
  • € 694,72 reiskosten in verband met het bijwonen van de behandeling van deze strafzaak op de zitting in Lelystad op 27 oktober 2021.
De benadeelde partij heeft verzocht voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Tevens is verzocht om, indien de vordering naar het oordeel van de rechtbank geheel of gedeeltelijk onevenredig belastend is voor de behandeling in het strafproces, de benadeelde partij voor dat gedeelte niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover dit betreft de gestelde:
  • € 12.000,-- aan immateriële schade;
  • € 280,-- aan kosten in verband met de ziekenhuisopname;
  • € 2.115,38 aan reiskosten.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd een bedrag van (in totaal) € 250,-- toe te wijzen als vergoeding voor de gestelde schade aan kleding en schoenen en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Zij heeft ten slotte gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak althans het ontslag van rechtsvervolging van verdachte en het standpunt dat de gevorderde schade geheel te wijten is aan eigen schuld van de zijde van de benadeelde partij, verzocht de vordering af te wijzen, althans de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een causaal verband tussen de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en de gestelde immateriële schade. De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering voldoende onderbouwd en stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 7.000,--. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft ter zake immateriële schade meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank wijst de vordering voor het meerdere af.
Materiële schade
Ten aanzien van de gestelde materiële schade(bedragen) overweegt de rechtbank het volgende.
Kleding en schoenen
De schade voor zover die betrekking heeft op kleding en schoenen komt voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is ontstaan door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft de hoogte van deze schade slechts gedeeltelijk onderbouwd, zodat de rechtbank deze schade naar billijkheid schat op een bedrag van € 250,-- voor de kleding en schoenen samen. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft ter zake schade aan kleding en schoenen meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat meerdere deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Daggeldvergoeding ziekenhuis en reiskosten naar politiebureau en rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op voornoemde kosten komt voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft de hoogte van deze schadebedragen voldoende onderbouwd. De door de benadeelde partij gevorderde bedragen van respectievelijk € 280,-- (daggeldvergoeding in verband met verblijf in het ziekenhuis), € 693,68 aan reiskosten in verband met een bezoek aan het politiebureau op 22 april 2021 en € 694,72 aan reiskosten in verband met het bijwonen van de behandeling van deze strafzaak op de zitting in Lelystad op 27 oktober 2021 zullen worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2020 tot de dag van volledige betaling.
Reiskosten naar advocaat
De rechtbank zal de vordering ter zake de reiskosten van de benadeelde partij om zijn raadsvrouw te bezoeken afwijzen. Op de benadeelde partij rust een verplichting de (in het geding te vorderen) kosten zoveel mogelijk beperkt te houden. Niet valt in te zien om welke reden de benadeelde het overleg met zijn raadsvrouw niet digitaal had kunnen voeren.
Kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.918,40 (€ 7.000,-- vergoeding voor immateriële schade en € 1.918,40 voor materiële schade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2020 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 79 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de “
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen” van 9 juli 2021 onder 3 tot en met 17 vermelde voorwerpen, te weten:
3 Munitie, houder en pepperspray, nummer G2742978;
4 Bus pepperspray, nummer G2743030;
5 Magazijn met patronen, merk Glock, nummer G2743041;
6 Patronen in magazijn, nummer G2743045;
7 Bus pepperspray, nummer G2743047;
8 1 stuk munitie, nummer G2743060;
9 1 stuk munitie, nummer G2743085;
10 125 ponypacks, kleur wit, nummer G2743368;
11 8 stuks amfetamine / ponypacks, nummer G2743556;
12 58 stuks XTC, nummer G2743551;
13 40 stuks drugs / kleine ponypacks in zakje, nummer G2744119;
14 25 stuks amfetamine / grote ponypacks in zakje, nummer G2744136;
15 Revolver, merk Zastava, nummer G2807558;
16 1 stuk munitie (in trommel revolver S&B), nummer G2807559;
17 Boksbeugel, zwart, nummer G2743545;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende(n) van de op de “
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen” van 9 juli 2021 onder 18 tot en met 21 vermelde voorwerpen, te weten:
18 Mes, in bruin leren foedraal, nummer G2743544;
19 Mes, uitklapbaar in hoes, zwart, nummer G2743536;
20 Geld: 2.500 euro, nummer G2742814;
21 Geld: 8.215 euro, nummer G2742900;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [rechthebbende] van het op de “
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen” van 9 juli 2021 onder 22 vermelde voorwerp, te weten:
22 Geld: 400 euro, nummer G2742893;
- gelast de teruggave aan verdachte van de op de “
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen” van 9 juli 2021 onder 1 en 2 vermelde voorwerpen, te weten:
Telefoon, merk Apple, kleur crème, nummer G2742805;
Telefoon, merk Apple, kleur grijs, nummer G2742809;

Benadeelde partij

- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 8.918,40 (€ 7.000,-- vergoeding voor immateriële schade en € 1.918,40 voor materiële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van € 8.918,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2020 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] af voor zover de vordering ziet op vergoeding van reiskosten in verband met een bezoek aan zijn raadsvrouw;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 8.918,40 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 79 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd indien hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij [slachtoffer] dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en M. Weistra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1op of omstreeks 30 november 2020 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (van korte afstand) met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meerdere kogels geschoten en/of afgevuurd in (de richting van) de borst en/of de buik en/of de arm, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;Feit 2op of omstreeks 30 november 2020 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29,08 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 181,37 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;Feit 3op of omstreeks 30 november 2020, te Lelystad, in ieder geval in Nederland, één of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag(en) ter hoogte van ongeveer 11.115 euro, althans één of meer (grote) geldbedragen, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en),
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden haden/of
(telkens) één of meer voorwerpen(en) te weten een geldbedrag(en) ter hoogte van ongeveer 11.115 euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;Feit 4op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 13 april 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Zastava, model R357, kaliber .357 Magnum, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, te weten 5, in elk geval een aantal, scherpe patronen van het merk Sellier en Bellot, kaliber .357 Magnum, voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal maken onderdeel uit van het dossier met BVH nummer 2020390571, Onderzoeksnaam Sleaford, bestaande uit (1) het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 april 2021, genummerd MD2R020224-37, opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent bij politie Midden-Nederland, met bijlagen (pagina’s 1 tot en met 265), (2) het aanvullend dossier met bijlagen (pagina’s 266 tot en met 465) en (3) het tweede aanvullend dossier met bijlage (pagina’s 466 tot en met 573). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 37 en 38
3.Pagina 43
4.Pagina’s 46 en 47
5.Pagina 236
6.Pagina 236
7.Pagina 47
8.Pagina’s 61 en 62
9.Pagina 50
10.Pagina’s 51 en 52
11.Pagina’s 481 en 482
12.Pagina 483
13.Pagina 485
14.Pagina 486
15.Pagina 122
16.Pagina’s 126 en 127
17.Pagina’s 134 en 135
18.Pagina’s 188 en 189