In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam van minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 29 september 2021 verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij de kinderrechter heeft besloten om de mondelinge behandeling op 4 oktober 2021 te houden. Tijdens deze zitting waren de ouders van de minderjarige, de heer [C] namens de Raad, en de minderjarige zelf aanwezig. De vader was het eens met de ondertoezichtstelling, maar niet met de uithuisplaatsing, terwijl de moeder de verzoeken van de GI steunde.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, en dat een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld voor een termijn van drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft benadrukt dat de minderjarige weer terug moet naar de groep bij [naam instelling] om de benodigde hulpverlening en behandeling te ontvangen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 1 november 2021.