ECLI:NL:RBMNE:2021:5444

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
C/16/529127 / KG ZA 21-584
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vervalsing en geantedateerde koopovereenkomst van woning door ex-partner

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een 91-jarige weduwe en haar drie kinderen, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, de ex-partner van de jongste dochter. Eisers beschuldigen gedaagde ervan een vervalste en geantedateerde koopovereenkomst te hebben opgesteld om de vrijstaande woning van de weduwe in eigendom te verkrijgen. De koopovereenkomst, die een koopsom van € 360.500,- vermeldt, staat in schril contrast met de huidige waarde van de woning, die meer dan € 865.000,- zou bedragen. Daarnaast wordt gedaagde verweten valse e-mailaccounts op naam van de weduwe te hebben aangemaakt en zich als haar voor te doen in correspondentie met derden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de koopovereenkomst te vervalsen en te proberen deze te laten passeren bij de notaris zonder medeweten van eisers. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van eisers, die gericht zijn op het stoppen van het onrechtmatig handelen van gedaagde. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers toegewezen, waaronder het verbod voor gedaagde om zich tot een notaris te wenden en de inschrijving van de koopakte in de openbare registers te doorhalen.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat gedaagde zich onrechtmatig heeft gedragen door op naam van de weduwe berichten te versturen en e-mailaccounts aan te maken zonder haar toestemming. De vorderingen tot verwijdering van deze accounts en het verbod om berichten te versturen zijn eveneens toegewezen. Tot slot is gedaagde veroordeeld tot ontruiming van de garage c.q. schuur waar zijn spullen zich bevinden, en is hij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/529127 / KG ZA 21-584
Vonnis in kort geding van 9 november 2021
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2.[eiseres sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3.[eiser sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

4.[eiseres sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rijswijk Zh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.F. de Hamer te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.] en [gedaagde] genoemd worden. Eisers zullen afzonderlijk moeder, oudste dochter, zoon en jongste dochter worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 oktober 2021 met producties 1 t/m 14
  • de aanvullende producties 15 en 16 van [eisers c.s.]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eisers c.s.]
  • de pleitnota van [gedaagde] met 1 productie aangehecht.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

Kern

2.1.
[eisers c.s.] , een 91-jarige weduwe (hierna ook te noemen: moeder) en haar drie kinderen (twee dochters en een zoon), beschuldigen [gedaagde] , inmiddels ex-partner van de jongste dochter, er van dat hij met een vervalste (geantedateerde) koopakte de vrijstaande woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) in eigendom probeert te krijgen tegen een koopsom van € 360.500,-, terwijl de huidige waarde meer dan € 865.000,- zou bedragen. Daarnaast beschuldigen [eisers c.s.] [gedaagde] er van valse e-mailaccounts op naam van de moeder aan te maken en haar hoedanigheid aan te nemen in correspondentie met derden. De vorderingen van [eisers c.s.] in dit kort geding zijn er – kort samengevat – op gericht het onrechtmatig handelen van [gedaagde] te laten stoppen.
Achtergrond
2.2.
Moeder was in gemeenschap van goederen gehuwd met wijlen de heer [vader] (hierna: vader). Vader is in 2006 overleden. Hij en moeder waren gezamenlijk eigenaar van de woning. Volgens [eisers c.s.] heeft vader de kinderen tot enig erfgenaam benoemd en zijn zij uit dien hoofde gezamenlijk eigenaar geworden van de helft van de woning. Moeder is krachtens het huwelijksvermogensregime eveneens eigenaar van de helft van de woning en is krachtens legaat in de woning blijven wonen.
2.3.
Volgens [eisers c.s.] is op 30 oktober 2018 door de huisarts van moeder de diagnose gesteld dat moeder sinds medio 2018 de verschijnselen van Alzheimer heeft en wat er toe heeft geleid dat moeder in ieder geval vanaf 2019 niet meer in staat kan worden geacht de consequenties te overzien van haar handelen. Per 28 april 2021 is moeder (nadat zij kort daarvoor ernstig is komen te vallen) verhuisd naar een zorghuis in [plaats] . Het is niet de verwachting dat moeder nog zal terugkeren naar de woning. De kinderen willen om die reden de woning verkopen en hebben daartoe al een makelaar in de arm genomen.
2.4.
[gedaagde] was de partner (niet-samenwonend) van de jongste dochter. Deze relatie is inmiddels door de jongste dochter beëindigd.
Wat is er gebeurd?
2.5.
Volgens [eisers c.s.] is het balletje gaan rollen nadat de oudste dochter op 29 mei 2021 in de brievenbus van de woning een brief aantrof van de ING Bank, gericht aan de erven en aan moeder waarin werd bericht dat door een notariskantoor was verzocht om een opgave van de hypotheekschuld ten behoeve van een algehele aflossing van de hypotheek. Uit navraag bij de ING Bank bleek dat het verzoek was gedaan door notariskantoor [notariskantoor 1] in [vestigingsplaats] . Daarop heeft de oudste dochter contact opgenomen met het notariskantoor. Tijdens dit gesprek vernam zij dat [gedaagde] op of kort voor 21 mei 2021 een concept-koopovereenkomst tussen moeder en [gedaagde] met betrekking tot de woning had aangeboden met het verzoek de leveringsakte op te stellen en te passeren. De jongste dochter heeft daarop telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] waarop hij volgens [eisers c.s.] antwoordde dat hij er niets vanaf wist en dat hij alleen geïnformeerd had hoe het zat met de lening die jongste dochter bij moeder heeft. De volgende dag heeft de jongste dochter de relatie met [gedaagde] beëindigd.
2.6.
In de tweede helft van juni 2021 heeft de oudste dochter opnieuw contact opgenomen met het notariskantoor om een afspraak te maken zodat zij de koopovereenkomst kon inzien. Dit bleek echter niet meer mogelijk, omdat [gedaagde] de koopovereenkomst inmiddels had opgehaald.
2.7.
Begin juli 2021 is moeder door [gedaagde] bij brief, gedateerd op 28 juni 2021, in gebreke gesteld en gesommeerd om tot levering van de woning over te gaan.
2.8.
Op 20 juli 2021 ontving de oudste dochter bericht van de buren (van de woning) dat zij abusievelijk een offerte van de firma [firma] B.V. hadden ontvangen ten behoeve van het plaatsen van dakkappellen op de woning. Deze offerte was aangevraagd door [gedaagde] . De oudste dochter heeft daarop [firma] gebeld en verzocht om de offerte te annuleren. Enkele dagen nadien heeft [firma] een e-mailbericht van [gedaagde] van 21 juli 2021 gericht aan [firma] aan de oudste dochter doorgestuurd. In dit bericht verzocht [gedaagde] kort gezegd de offerte op naam van moeder te zetten en deze te antedateren op 20 april 2021 in plaats van 20 juli 2021.
2.9.
Eind augustus 2021 ontving de oudste dochter een brief van [notariskantoor 2] notariskantoor waarin werd aangekondigd dat [gedaagde] de notaris had verzocht de overdracht van de woning te verzorgen op grond van een koopovereenkomst, daterend van 6 april 2016. Uit de brief blijkt verder dat de notaris heeft vernomen dat moeder inmiddels wilsonbekwaam is en dat hij daarom de kinderen uitnodigt voor de levering van de woning. Ook staat in de brief vermeld dat door moeder een onherroepelijke volmacht tot levering aan [gedaagde] is verstrekt en dat indien de kinderen niet kunnen meewerken, de overdracht zal plaatsvinden op basis van de onderhandse volmacht.
2.10.
Eveneens eind augustus 2021 ontdekten de kinderen dat de koopovereenkomst door [gedaagde] is ingeschreven in het kadaster ex artikel 7:3 BW. Zij hebben de koopovereenkomst daarop bij het kadaster opgevraagd. Volgens [eisers c.s.] staan er diverse bepalingen in de koopovereenkomst die op zijn minst twijfelachtig en (financieel) zeer nadelig zijn voor moeder. Bij de beoordeling zal daar nader op worden ingegaan.
2.11.
De kinderen hebben tot slot ontdekt dat [gedaagde] op 21 april 2021 een omgevingsvergunning heeft ingediend bij de gemeente voor ‘het ombouwen van de bergzolder voor het realiseren van een woonruimte voor een inwonende verzorger’ en zich daarbij heeft voorgedaan als moeder en vanuit twee e-mailadressen (
[e-mailadres 1]en
[e-mailadres 2]) met de gemeente correspondeert.
2.12.
Op sommatiebrieven van [eisers c.s.] reageert [gedaagde] niet.
De vorderingen
2.13.
[eisers c.s.] vorderen – samengevat – om [gedaagde] :
primair in zijn geheel te verbieden en subsidiair om - zonder dit gelijktijdig schriftelijk kenbaar te maken aan [eisers c.s.] - zich tot een notaris te wenden voor het opmaken van een akte van levering ten behoeve van de woning op straffe van een dwangsom van € 900.000,-;
te veroordelen om de inschrijving van de koopakte van de woning in de openbare registers overeenkomstig artikel 7:3 BW door te halen op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag(deel) tot een maximum van € 100.000,-;
3.1
te verbieden om op naam van moeder (e-mail)berichten te versturen;
3.2
te gebieden om de door hem aangemaakte e-mailaccounts op naam van moeder te
verwijderen en verwijderd te houden;
3.3
te gebieden om aan de advocaat van moeder een volledige opgave te verstrekken
van de na 1 oktober 2020 op naam van moeder verstuurde berichten;
3.4
te gebieden om een rectificatie te sturen aan de geadresseerde(n) vanuit de e-
mailaccounts van moeder verzonden correspondentie;
3.5
te veroordelen tot een dwangsom van € 25.000,- per verstuurd bericht, indien [gedaagde] niet voldoet aan het onder 3.1 gevorderde en een dwangsom van € 5.000,- per dag(deel) dat [gedaagde] niet voldoet aan het onder 3.2 t/m 3.4 gevorderde tot een maximum van € 1.000.000,-;
4. te veroordelen tot verwijdering van de aan hem in eigendom toebehorende goederen, die zich bevinden in de garage c.q. schuur bij de woning, onder afgifte van de sleutels op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag(deel) tot een maximum van € 25.000,-;
5. te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van de procedure.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang

3.1.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat het spoedeisend belang in beginsel is gegeven zolang de onrechtmatige handelswijze voortduurt. Vast staat dat [gedaagde] tot tweemaal toe een notaris heeft benaderd om te bewerkstelligen de koopakte van de woning buiten medeweten van [eisers c.s.] te laten passeren. Daarmee is het spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken.
Koopovereenkomst geantedateerd?
3.2.
[eisers c.s.] gronden hun vorderingen 1 en 2 op de stelling dat de koopovereenkomst tussen moeder en [gedaagde] door [gedaagde] geantedateerd en daarmee vervalst is en dat [gedaagde] met deze koopovereenkomst op oneigenlijke gronden de woning probeert te verkrijgen. [gedaagde] betwist dat de overeenkomst vervalst is en stelt dat [eisers c.s.] daarvoor ook geen bewijs hebben geleverd.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat als [eisers c.s.] er in slagen in het kader van deze procedure aannemelijk te maken dat de koopovereenkomst door [gedaagde] geantedateerd is om op deze wijze de woning tegen een voor hem gunstige koopprijs in eigendom te verkrijgen, dit voorshands als onrechtmatig wordt aangemerkt. De vorderingen 1 en 2, die feitelijk kunnen worden gezien als een – nadere invulling op het – gebod tot het staken van onrechtmatig handelen is dan toewijsbaar.
3.4.
Volgens [eisers c.s.] heeft [gedaagde] niet op 6 april 2016 een koopovereenkomst gesloten met moeder, maar (verondersteld dat moeder echt haar handtekening heeft gezet) dateert de overeenkomst feitelijk van na 2020 toen moeder al handelingsonbekwaam was door Alzheimer. Ter onderbouwing van hun stellingen verwijzen [eisers c.s.] naar de inhoud van de overeenkomst, die diverse dubieuze en voor moeder nadelige bepalingen bevat, de gedragingen van [gedaagde] zelf en een rapport van een handtekeningdeskundige die de handtekening van moeder op de koopovereenkomst heeft vergeleken met haar handtekeningen over de periode van 1966 tot en met 2021.
3.5.
Volgens [gedaagde] is dit niet waar. Hij heeft ter zitting verklaard dat de koopovereenkomst destijds stapsgewijs tot stand is gekomen. Het begon met een grapje, omdat de kinderen het niet eens waren met het feit dat [gedaagde] in de garage diverse spullen had opgeslagen. Vervolgens is dit verder uitgewerkt en was het de bedoeling dat de woning zodanig zou worden ingericht dat moeder er kon blijven wonen, zo nodig met volledig inwonende zorg. Daarvoor zou dan de zolder worden verbouwd. De periode van overdracht is volgens [gedaagde] ad random op vijf jaar gesteld, maar was altijd aanpasbaar. Toen moeder in april van dit jaar ten val kwam en niet meer thuis kon wonen, realiseerde [gedaagde] zich volgens eigen zeggen dat alle plannen zonder betekenis werden. Hij is daarop naar de (eerste) notaris gegaan om te vragen wat nu nog de betekenis was van de koopovereenkomst. Volgens [gedaagde] heeft de notaris per abuis de procedure voor overdracht in werking gezet en was dat niet de bedoeling. Omdat hij de notaris niet meer vertrouwde vanwege deze fout heeft hij de opdracht ingetrokken en heeft hij zich tot een nieuwe notaris gewend. Hij heeft nakoming van de levering door moeder gevorderd, omdat hij vindt dat hij jegens moeder verplicht is de koopovereenkomst na te komen.
3.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers c.s.] ook zonder het deskundigenrapport, dat door [gedaagde] gemotiveerd is betwist, voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een vervalste, want geantedateerde koopovereenkomst. Het volgende is daartoe redengevend. Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat in 2016 een dan 85-jarige vrouw, die samen met haar kinderen eigenaar is van de woning en op grond van een legaat het volle gebruiksrecht heeft op deze woning zolang zij wenst een koopovereenkomst aangaat op grond waarvan zij de woning pas vijf jaar later tegen betaling van de koopprijs dient te leveren, tegen verlening van een fikse korting op de koopprijs (30% van een WOZ-waarde van toenmalige € 515.000) en tegen daarnaast nog betaling van een gebruiksvergoeding voor het gebruiksrecht voor de duur van twee jaar afspreekt. [gedaagde] kon daar ter zitting desgevraagd geen goede verklaring voor geven, behalve dat het afspreken van de korting en de gebruiksvergoeding noodzakelijk was voor de belastingdienst en dat als er iets juridisch niet zou kloppen aan de overeenkomst dit altijd aangepast kan worden.
3.7.
Wat verder opvalt in de koopovereenkomst is dat moeder de verplichting op zich neemt om voor haar rekening de woning grondig te renoveren naar de stand en eisen van deze tijd, terwijl deze woning blijkens de koopovereenkomst in een sterk verouderde staat verkeerd. Volgens [gedaagde] ging het niet om een volledige modernisering van de woning, maar was het de bedoeling dat wanneer er bijvoorbeeld een raam (enkelglas) kapot zou gaan, dit raam zou worden vervangen door dubbelglas. Deze verklaring is echter niet geloofwaardig gelet op wat er in de koopovereenkomst staat. In artikel 20 van de koopovereenkomst wordt met betrekking tot de staat van de woning onder meer opgemerkt dat de woning niet is aangepast aan de huidige stand van techniek voor wat betreft leidingen, installaties, isolatie en beglazing, dat onderhoud van de woning al jaren nauwelijks plaatsvindt wat heeft geleid tot afbladderend schilderwerk en houtrot en dat goten, dakpannen en andere dakbedekking nooit eerder zijn vervangen. Dat lijkt dus veel meer te omvatten dan de enkele vervanging van bijvoorbeeld een ruit waar [gedaagde] het over heeft. Verder is het vreemd dat in datzelfde artikel wordt vermeld dat koper ( [gedaagde] ) verwacht dat de noodzakelijke verrichtingen niet alle voor de levering van de woning zullen zijn uitgevoerd en dat koper deze dan zelf op kosten van de verkoper zal laten verrichten. Niet alleen duidt dat ook op meer werkzaamheden dan wat [gedaagde] ter zitting heeft genoemd, maar ook is het vreemd in het licht van het feit dat de koopovereenkomst volgens [gedaagde] zou dateren van 2016 en de levering pas plaats zou vinden in 2021. Je zou mogen verwachten dat een tijdsspanne van vijf jaar – zelfs bij een volledige renovering van de woning – ruim voldoende zou moeten zijn om de werkzaamheden te kunnen verrichten.
3.8.
Wat verder opvalt is dat [gedaagde] een relatie had met de jongste dochter in die periode en volgens eigen zeggen met haar gesproken heeft over samenwonen. Daarbij is ook de mogelijkheid van de woning langs is gekomen. Desondanks heeft hij toen niets over het bestaan van de koopovereenkomst tegen haar heeft gezegd. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard er wel iets over tegen haar te hebben gezegd, maar slechts in fragmenten in het kader van bijvoorbeeld de overdrachtsbelasting en op zeer discrete wijze. Hij vond namelijk dat het aan moeder was om dit aan haar kinderen te vertellen en hij daar niet tussen wilde komen. De voorzieningenrechter acht dit zeer ongeloofwaardig, mede ook gelet op de in de koopovereenkomst opgenomen verplichting van moeder om de woning te moderniseren waarvoor toch kennelijk grootschalige verbouwingswerkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd. Dit terwijl moeder in de woning woonde. Je zou dan toch op zijn minst mogen verwachten dat hij dit – mede gelet op de leeftijd en gezondheidstoestand van moeder – met haar kinderen zou bespreken.
3.9.
[gedaagde] heeft ter zitting ook geen geloofwaardige verklaring kunnen geven voor het feit dat hij pas voor het eerst half mei 2021 naar een notaris is gegaan, terwijl in de koopovereenkomst een leveringsdatum van 1 maart 2021 was overeengekomen. En waarom hij na vragen van zijn partner antwoordde dat hij niets afwist van een koopovereenkomst. Zijn verweer dat hij de notaris alleen om inlichtingen wilde vragen over de betekenis van de koopovereenkomst in het licht van de val van moeder in april 2021 strookt niet met het feit dat hij daags daarna een ingebrekestelling heeft gestuurd naar moeder en vervolgens contact heeft gezocht met een (tweede) notaris met het verzoek de overdracht van de woning te bewerkstelligen, zal dan ook worden gepasseerd.
3.10.
Daarnaast en bovendien moet er in dit kort geding van worden uitgegaan dat de woning sinds de aanvaarding van de nalatenschap van vader door de kinderen in een eenvoudige gemeenschap is gevallen, waarvan de moeder (voor de helft) en de kinderen gezamenlijk (voor de andere helft) deelgenoten zijn. Niet blijkt dat alle deelgenoten in deze gemeenschap (moeder en de kinderen) ten tijde van de datum van de koopovereenkomst in 2016 overeenstemming hadden bereikt over de wijze van verdeling van die gemeenschap door verkoop aan een derde ( [gedaagde] ). Immers de koopovereenkomst gaat uit van de verkoop van de (volledige eigendom van) de woning aan [gedaagde] te leveren na vijf jaren. In dat licht bezien is het onaannemelijk om aan te nemen dat moeder in 2016 bevoegd was om de woning voor zichzelf en namens de overige deelgenoten (de kinderen) te verkopen aan [gedaagde] , laat staan de volledige eigendom daarvan vijf jaar later aan [gedaagde] te leveren.
3.11.
De hiervoor weergegeven omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, maken het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat ook in het geval er van uit moet worden gegaan dat moeder haar handtekening onder de koopovereenkomst heeft gezet, dit niet in 2016 is gebeurd maar op een later moment. Dat betekent dat de koopovereenkomst, die door [gedaagde] is opgesteld, is vervalst c.q. geantedateerd. Ook is voldoende aannemelijk dat [gedaagde] probeert op grond van deze vervalste overeenkomst de overdracht van de woning te bewerkstelligen. Hij heeft hiertoe al twee notarissen benaderd. Deze handelswijze is onrechtmatig tegenover [eisers c.s.]
3.12.
Gelet op de concrete dreiging dat [gedaagde] andere notarissen zal benaderen om de overdracht van de woning te bewerkstelligen, hebben [eisers c.s.] voldoende belang bij toewijzing van het primair gevorderde onder 1, in ieder geval tot in een eventuele bodemprocedure is beslist. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 200.000,-.
3.13.
Ook de tweede vordering zal worden toegewezen, nu voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] een vervalste koopovereenkomst in de openbare registers heeft ingeschreven. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de gevorderde termijn van twee dagen, maar dit verweer wordt gepasseerd nu [eisers c.s.] onbetwist hebben gesteld dat dit digitaal, dus snel, afgehandeld kan worden. De dwangsom zal worden toegewezen als gevorderd.
In naam van moeder corresponderen
3.14.
[eisers c.s.] beschuldigt [gedaagde] er eveneens van zich in correspondentie richting bijvoorbeeld de gemeente zich uit te geven voor moeder en daarvoor zelfs twee e-mailaccounts op naam van moeder te hebben aangemaakt. Volgens [gedaagde] heeft hij dit met toestemming van moeder gedaan. [gedaagde] heeft zijn verweer niet onderbouwd. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken, acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat deze toestemming niet aanwezig was. Het zonder toestemming van een ander corresponderen naar een derde partij op naam van die ander, is tegenover diegene onrechtmatig. Dit geldt eveneens voor het zonder toestemming van de ander aanmaken van e-mailaccounts met daarin haar/zijn naam met als doel om je tegenover derden voor die ander te kunnen laten doorgaan.
3.15.
Vordering 3.1 zal daarom worden toegewezen op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per bericht, tot een maximum van € 50.000,-. Ook vordering 3.2 is toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 5.000,- per dag(deel) tot een maximum van € 50.000,-.
3.16.
Voor wat betreft de vorderingen 3.3 en 3.4 heeft [gedaagde] ter zitting verklaard daartoe feitelijk niet in staat te zijn, omdat hij de e-mailaccounts al heeft verwijderd en daardoor niet meer bij de verstuurde berichten (mailbox) kan. Hoewel [eisers c.s.] ter zitting hebben aangegeven een en ander ongeloofwaardig te vinden, gelet op de wijze waarop hij tot op heden heeft gehandeld, zal de voorzieningenrechter deze vorderingen toch afwijzen nu niet is gebleken dat er onlangs nog berichten vanuit de desbetreffende e-mailaccounts zijn verstuurd door [gedaagde] en niet kan worden uitgesloten dat [gedaagde] niet meer beschikt over de bijbehorende mailboxen. De voorzieningenrechter kan geen vorderingen toewijzen waaraan een gedaagde feitelijk niet kan voldoen, omdat dit zal leiden tot executieproblemen.
Ontruiming garage c.q. schuur
3.17.
[eisers c.s.] vorderen tot slot ontruiming van de garage c.q. schuur. Daar liggen een aantal spullen opgeslagen van [gedaagde] , zoals, zo verklaarde hij ter zitting, diverse imkerspullen, een aantal cv-ketels en nog wat andere losse spullen. Volgens [gedaagde] had hij voor de stalling van de spullen toestemming totdat hij de woning in zijn geheel zou betrekken.
3.18.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over de kwalificatie van de overeenkomst. Het gaat in casu om het om niet stallen van diverse goederen in een garage c.q. schuur. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het hier in feite om een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een dergelijke overeenkomst is tussentijds opzegbaar. Uit de overgelegde e-mail van 25 juli 2021 (productie V, dv) blijkt dat de duurovereenkomst door [eisers c.s.] is opgezegd en is [gedaagde] verzocht zijn spullen voor 1 augustus 2021 te verwijderen. [gedaagde] heeft dit tot op heden nagelaten. De voorzieningenrechter acht de opzegging, mede gelet op de gegeven termijn voor ontruiming, rechtsgeldig, zodat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter acht een termijn van zeven dagen in deze redelijk en gebruikelijk. De dwangsom zal worden toegewezen als gevorderd.
Proceskosten
3.19.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld. [eisers c.s.] verzoekt om een volledige kostenveroordeling, vanwege de onrechtmatige wijze waarop hij de woning in eigendom probeert te verkrijgen en verder ieder contact met de advocaat van eisers uit de weg gaat en daardoor welbewust tegenover [eisers c.s.] schade veroorzaakt.
3.20.
De voorzieningenrechter overweegt dat hij op dit moment geen aanleiding ziet af te wijken van het in de art. 241 jo. 239 Rv. vervatte uitgangspunt, te weten het liquidatietarief. Dat zou alleen anders zijn indien vaststaat dat een partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Daarvan is de voorzieningenrechter op dit moment niet gebleken. De jurisprudentie waarnaar [eisers c.s.] verwijst ziet ofwel op zaken waarin eiser degene is, die in de daadwerkelijke proceskosten wordt veroordeeld vanwege misbruik van procesrecht ofwel op zaken waarin weliswaar gedaagde is veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten, maar dit betroffen steeds bodemzaken waarin onomstotelijk was komen vast te staan dat de gedaagde partij onrechtmatig had gehandeld. Daarvan is in het kader van dit kort geding geen sprake nu er geen ruimte is voor bewijslevering.
3.21.
De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden tot op heden begroot op:
- explootkosten € 119,21
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat € 1.016,00
Totaal € 1.444,21

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verbiedt [gedaagde] om zich tot een notaris te wenden met het verzoek om een akte van levering op te maken met betrekking tot de aan [eisers c.s.] behorende onroerende zaak, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200.000,-;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de inschrijving van de koopakte met betrekking tot de in 4.1. genoemde onroerende zaak in de openbare registers overeenkomst artikel 7:3 BW door te halen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag(deel) dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,-;
4.3.
verbiedt [gedaagde] om op naam van eiseres sub 1 berichten te versturen op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per bericht, tot een maximum van € 50.000,-;
4.4.
gebiedt [gedaagde] om de door hem aangemaakte e-mailaccounts op naam van eiseres sub 1 te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag(deel) dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,-;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de hem in eigendom toebehorende goederen, die zich bevinden in het bijgebouw (garage c.q. schuur) aan de [adres] , [woonplaats] te verwijderen onder afgifte van de sleutels aan [eisers c.s.] op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag(deel) dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,-;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers c.s.] van de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eisers c.s.] begroot op € 1.444,21;
4.7.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: CR (4529)