ECLI:NL:RBMNE:2021:5436

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
16-206817-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere diefstallen en opzetheling

Op 19 oktober 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen en opzetheling. De verdachte is geboren in 1986 en woonachtig in Utrecht. De rechtszaak vond plaats in het openbaar, waarbij de verdachte aanwezig was en het vonnis op tegenspraak werd uitgesproken. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal door middel van verbreking, diefstal gedurende de nachtrust, en poging tot diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in juli en juni 2021 in Utrecht meerdere goederen heeft gestolen, waaronder een deurbelcamera, een fiets, en geldbedragen, en dat hij betrokken was bij opzetheling van gestolen goederen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, gezien zijn stelselmatige daderschap en de ernst van de feiten. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd tot schadevergoeding aan de benadeelden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-206817-21; 16-296489-19 (vord. tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zitting van de meervoudige kamer van 19 oktober 2021. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor het vonnis op tegenspraak is. Op 19 oktober 2021 is (op verzoek van de verdediging en officier van justitie) mondeling uitspraak gedaan. Die uitspraak is in dit vonnis weergegeven.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte zelf, zijn raadsman mr. B.H.J. van Rhijn en de officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijer. Verder was aanwezig [A] namens de benadeelde partij [D] .

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is al bijlage I aan dit vonnis gehecht. Feit 7 van de tenlastelegging is gewijzigd op vordering van de officier van justitie overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De vordering wijziging tenlastelegging is als bijlage II aan het vonnis gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
1: op 30 juli 2021 te Utrecht een deurbelcamera heeft gestolen door middel van verbreking;
2: op 29 juli 2021 te Utrecht een fiets uit een woning heeft gestolen;
3: tussen 13 juli 2021 en 1 augustus 2021 te Utrecht samen met een ander een paar schoenen, sleutels en flessen motorolie in zijn bezit heeft gehad terwijl hij wist of moest weten dat die goederen van een misdrijf afkomstig waren;
4: op 6 juni 2021 te Utrecht samen met een ander meerdere goederen uit een woning heeft gestolen (
primair),
dan welop die datum goederen in zijn bezit heeft gehad terwijl hij wist of moest weten dat die goederen van een misdrijf afkomstig waren (
subsidiair);
5: op 6 juni 2021 te Utrecht meerdere geldbedragen heeft gestolen door gebruik te maken van een pinpas die niet van hem was;
6: op 18 juli 2021 te Utrecht frisdrank heeft gestolen;
7: op 17 juli 2021 heeft geprobeerd een diefstal te plegen door een autoruit in te tikken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 2, 4 subsidiair, 5, 6 en 7 wettig en overtuigend te bewijzen. Zij verzoekt verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 3. Hoewel de goederen in het kluisje van verdachte zijn aangetroffen, geeft de medewerker van [locatie] aan dat het kluisje ook wel eens wordt gebruikt door mevrouw [G] , de partner van verdachte. Volgens de officier is er dan ook onvoldoende steunbewijs voor het ten laste gelegde onder feit 3. Ook verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde onder feit 4. Verdachte heeft ter zitting een alternatief scenario geschetst, waardoor de officier van justitie gerede twijfel heeft of verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten aangesloten bij het door de officier van justitie ingenomen standpunt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 3 heeft gepleegd. Niet bewezen wordt geacht dat verdachte wist dat de schoenen en de sleutels in zijn kluisje lagen en dat deze spullen van een misdrijf afkomstig waren. Ook wordt niet bewezen geacht dat de motorolie van een misdrijf afkomstig is. De motorolie is namelijk gekocht in een tankstation. Verder acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde onder feit 4 heeft gepleegd. Verdachte heeft een aannemelijk alternatief scenario geschetst.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten 1, 2, 4 subsidiair, 5, 6 en 7 heeft begaan op grond van de inhoud van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt als hoger beroep is ingesteld tegen dit vonnis. Deze uitwerking/aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op 30 juli 2021 te [plaatsnaam] een deurbelcamera die geheel aan [B] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
2. omstreeks 29 juli 2021 te [plaatsnaam] in een woning, gelegen aan de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een fiets, die aan [C] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4 ( subsidiair) op 6 juni 2021 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander een bankpas, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het door misdrijf verkregen goed betrof;
5. op 6 juni 2021 te [plaatsnaam] meerdere geldbedragen, totaal 85,55 euro, die aan [E] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door contactloos te betalen met een bankpas die niet aan hem, verdachte, toebehoorde;
6. op 18 juli 2021 te [plaatsnaam] meerdere blikjes frisdank die aan [naam onderneming] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7. op 17 juli 2021 te [plaatsnaam] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed van zijn gading uit een auto, in elk geval enig goed, dat aan [D] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, naar die auto is gegaan en een ruit van de betreffende auto heeft vernield en (vervolgens) zijn arm door die autoruit heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Feit 2: diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt;
Feit 4 subsidiair: medeplegen van opzetheling;
Feit 5: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels (meermaals gepleegd);
Feit 6. diefstal;
Feit 7. poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten te veroordelen tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. Volgens de officier van justitie is aan alle vereisten voor het opleggen van die maatregel voldaan en is de maatregel passend. Er is volgens de officier van justitie met het strafblad van verdachte geen ander goed alternatief voorhanden. Ook kan de maatregel eraan bijdragen een oplossing te vinden voor de verslavingsproblematiek bij verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht het van belang dat verdachte zo snel mogelijk hulp en begeleiding krijgt in een klinische setting en meent dat dit het beste kan in de vorm van de ISD-maatregel. De raadsman verzoekt dan ook de ISD-maatregel op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen en aan opzetheling. Dit zijn vervelende feiten die niet alleen de betreffende slachtoffers, maar ook de maatschappij schade en overlast opleveren. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Ook heeft verdachte met een gestolen bankpas gepind om in zijn verslaving aan drugs te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich louter laten leiden door geldelijk gewin, waarbij hij voorbij is gegaan aan de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële documentatie van 21 september 2021. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren veelvuldig is veroordeeld wegens vermogensdelicten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 12 oktober 2021. Hieruit volgt dat verdachte langdurig klinische zorg nodig heeft en dat verdachte daar zelf ook naar vraagt. In een vrijwillig kader lijkt dit niet te lukken wegens de hardnekkigheid van de verslavingsproblematiek bij verdachte. Zowel verdachte zelf als de veiligheid van de maatschappij zijn gebaat bij een stevig kader en de mogelijkheid om meerdere kansen te krijgen op herstel zonder dat kader en de zorg te verliezen in het geval verdachte recidiveert of een terugval krijgt in het drugsgebruik. De reclassering benadrukt dat dit enkel binnen de ISD-maatregel geboden kan worden. Er is dan voldoende tijd om verdachte langzaam en gestructureerd te begeleiden bij de te ondernemen stappen om meer vrijheden en veerkracht op de bouwen. Een ambulante behandeling of een klinische behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of maatregel worden, met oog op de omvangrijke problematiek, niet meer haalbaar geacht en is te risicovol om te mislukken.
Oplegging ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m Sr en ook voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Alle bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit de voornoemde uittreksel justitiële documentatie blijkt daarnaast dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemede straf. Dit betreft:
- een onherroepelijke veroordeling door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2021 tot een gevangenisstraf van 1 maand voor overtreding van artikel 311 lid 1 sub 5 Sr. Deze straf is ten uitvoer gelegd;
- een onherroepelijke veroordeling door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2020 tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor het overtreden van artikel 310 Sr en artikel 311 lid 1 sub 5 Sr. Deze straf is ten uitvoer gelegd;
- een onherroepelijke veroordeling door de rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2019 tot een gevangenisstraf van 5 weken voor het overtreden van artikel 311 lid 1 sub 5 Sr. Deze straf is ten uitvoer gelegd.
De bewezenverklaarde feiten 1, 2, 4 subsidiair, 6, en 7 zijn begaan na tenuitvoerlegging van al deze straffen. Het bewezenverklaarde feit 5 is begaan na tenuitvoerlegging van twee van deze straffen. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapport, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank is niet gebleken van redenen om de ISD-maatregel niet op te leggen.
Ook is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Verdachte valt namelijk onder de definitie van een stelselmatige dader. Hij is immers een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De vele tot nu toe aan verdachte opgelegde straffen hebben er niet toe geleid dat hij zijn gedrag heeft veranderd. De rechtbank acht de oplegging van de ISD-maatregel daarom onontkoombaar en zal daartoe overgaan. Gelet op het feit dat verdachte eerder niet in staat is gebleken zich aan vrijwillige hulpverlening te (blijven) onderwerpen en evenmin om zich aan bijzondere voorwaarden te (blijven) houden, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid.
De rechtbank acht het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen, om zo recidive van verdachte in de toekomst te voorkomen, de maatschappij optimaal te beschermen en de behandeling van zijn verslavingsproblematiek alle kansen te geven. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.BENADEELDE PARTIJ

[B] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 154,81, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit.
[C] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.987,13, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit. Van dit bedrag is € 435,00 reeds vergoed.
[naam onderneming] [plaatsnaam] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 536,00, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het onder 6 ten laste gelegde feit.
[D] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 357,47. Dit bedrag bestaat uit € 157,47 aan materiële schade en € 200,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het onder 7 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Vordering [B]
De officier van justitie verzoekt kosten voor de nieuwe deurbel toe te wijzen ter waarde van € 149,00 en het overige niet-ontvankelijk te verklaren, met verhoging van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering [C]
De officier van justitie verzoekt de schadepost die ziet op elektrische fiets niet-ontvankelijk, aangezien de dagwaarde van de fiets al is vergoed door de verzekering en het overige niet in aanmerking komt voor vergoeding. Verder verzoekt de officier van justitie de schadeposten die zien op het reizen met het openbaar vervoer en de taxiritten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze schadeposten onvoldoende onderbouwd zijn. De officier van justitie verzoekt de overige schadeposten toe te wijzen, dit komt neer op een bedrag van € 420,01 met verhoging van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering [naam onderneming] [plaatsnaam]
De officier van justitie verzoekt de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtstreekse schade betreft enkel twee blikjes frisdrank, maar het is niet bekend wat het schadebedrag is.
Vordering [D]
De officier van justitie verzoekt de materieel gevorderde schade toe te wijzen met verhoging van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij verzoekt de immaterieel gevorderde schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat onvoldoende onderbouwd is dat deze schade daadwerkelijk is geleden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Vordering [B]
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Vordering [C]
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Vordering [naam onderneming] [plaatsnaam]
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Vordering [D]
De raadsman merkt op dat de vordering slecht is onderbouwd en vraagt zich af waarom er geen factuur is bijgevoegd van de schade. Voor het overige refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [B]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij, vast komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen. De rechtbank is van oordeel dat de schade met betrekking tot de aanschaf van een nieuwe deurbel toewijsbaar is. De schadepost die ziet op de abonnementskosten is onvoldoende onderbouwd en wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 149,00 toewijzen, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 juli 2021 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag van € 149,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 juli 2021, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 2 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als de verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
Vordering [C]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij, vast komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen. De rechtbank wijst de volgende schadeposten toe: het fietsslot, de fietstassen, vervanging van de sleutelpoort, vervanging slot schuurdeur, fietsslot van de fiets in de schuur, de poncho en de regenbroek. Dit komt neer op een bedrag van € 420,01. De rechtbank verklaart de schadepost die ziet op de fiets niet-ontvankelijk, nu de dagwaarde van de fiets al vergoed is door de verzekering. Verder acht de rechtbank de schadeposten die zien op de kosten van het reizen met het openbaar vervoer en taxikosten niet-ontvankelijk nu deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 420,01 toewijzen, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 juli 2021 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag van € 420,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 juli 2021, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 8 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als de verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
Vordering [naam onderneming] [plaatsnaam]
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende vast komen te staan wat de geleden schade van de benadeelde partij is nu verdachte enkel is veroordeeld voor de diefstal van meerdere blikjes frisdrank. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [D]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij, vast komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 7 bewezen verklaarde handelen. De rechtbank wijst de kosten voor de vervanging van de ruit ter waarde van € 142,47 toe. De rechtbank verklaart de gevorderde schoonmaakkosten van € 15,00 af, nu deze schadepost onvoldoende onderbouwd is. Ook verklaart de rechtbank de gevorderde immateriële schade van € 200,00 niet-ontvankelijk, nu onvoldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 142,47 toewijzen, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 juli 2021 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag van € 142,47, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 juli 2021, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 2 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als de verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevindt zich ook de vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 16-296489-19, betreffende het vonnis op tegenspraak van 22 juni 2020 van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke gedeelte van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat de zaak nog niet onherroepelijk is.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de vordering van de officier van justitie met het parketnummer 16-296489-19 niet-ontvankelijk, omdat de zaak nog niet onherroepelijk is.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m 38n, 45, 47, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 en 4 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 4 subsidiair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2, 4 subsidiair, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbaar en
kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht niet op de tenuitvoerlegging van de maatregel in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [B]
- wijst de vordering van [B] toe tot een bedrag van € 149,00 uit materiële schade.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [B] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021, tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de vordering van [B] voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [B] aan de Staat
€ 149,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 2 dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [C]
- wijst de vordering van [C] toe tot een bedrag van € 420,01 uit materiële schade.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [C] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021, tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de vordering van [C] voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [C] aan de Staat
€ 420,01 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 8 dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam onderneming]
- verklaart [naam onderneming] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [D]
- wijst de vordering van [D] toe tot een bedrag van € 142,47, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [D] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [D] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk en
` bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [D] aan de Staat € 142,47 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2021, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 2 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als hij of een ander op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 juni 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 16-296489-19 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.Dit vonnis is gewezen door G. Schnitzler, voorzitter, mrs. P.M. Leijten en A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2021.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 juli 2021 te Utrecht, althans in Nederland, een deurbelcamera, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [B] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 29 juli 2021 te Utrecht, althans in Nederland, in een woning, gelegen aan de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [C] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)
3
hij in de periode van 13 juli 2021 tot en met 1 augustus 2021 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- een paar schoenen (merk: Valentino) en/of
- sleutels met een oranje label en/of
- flessen motorolie (merk: ESSO),
althans een of meer goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(Artikel art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 6 juni 2021 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning, gelegen aan [adres 3] , alwaar verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en),- een of meerdere bankpassen (Rabobank, Bunq-bank),
- een fotocamera met lens en/of SD-kaart (merk: Sony Alpha),
- een zonnebril en/of
- een [.] cadeaukaart,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [F] en/of [E] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2021 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer bankpas(sen), althans een of meer goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(Artikel art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 6 juni 2021 te Utrecht, althans in Nederland, een of meerdere geldbedrag(en), totaal ongeveer 90,91 euro, althans 85,55 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [E] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van en/of contactloos te betalen met een of meerdere bankpas(sen) die niet aan hem, verdachte, toebehoren;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
6
hij op of omstreeks 18 juli 2021 te Utrecht, althans in Nederland, een of meerdere blikje(s) frisdank, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam onderneming] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht)
7
hij op of omstreeks 17 juli 2021 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed van zijn gading uit een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [D] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, naar die auto is gegaan en/of een ruit van de betreffende auto heeft vernield en/of (vervolgens) zijn arm door die autoruit heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II: de wijziging tenlastelegging