ECLI:NL:RBMNE:2021:5429
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat volgens de officier van justitie geschat werd op een maximumbedrag van € 76.455,78. Tijdens de terechtzitting op 14 september 2021 heeft de officier van justitie haar vordering gematigd tot € 38.227,-. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Mor-Yazir, heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering, gezien de bepleite vrijspraak van de betrokkene.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de betrokkene in de onderliggende strafzaak is vrijgesproken van het feit waarop de ontnemingsvordering betrekking heeft. Dit betekent dat er geen juridische grondslag is voor de vordering van het Openbaar Ministerie. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.