ECLI:NL:RBMNE:2021:5428
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in de periode van 10 februari 2018 tot en met 10 april 2018 opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een vordering ingediend tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk was vastgesteld op € 76.455,78, maar ter terechtzitting was gematigd tot € 38.227,-. De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen, stellende dat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten uit de hennepteelt, aangezien hij slechts één mislukte oogst heeft gehad en de tweede oogst door de politie is aangetroffen.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat er geen bewijs is dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit de hennepteelt. De rechtbank heeft de verklaring van de veroordeelde gevolgd, waarin hij aangaf dat hij met de hennepteelt is begonnen, maar dat deze niet succesvol was. Gezien het gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op de terechtzitting van 28 september 2021. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden toegewezen, omdat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld.