ECLI:NL:RBMNE:2021:5428

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
16.240767-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in de periode van 10 februari 2018 tot en met 10 april 2018 opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een vordering ingediend tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk was vastgesteld op € 76.455,78, maar ter terechtzitting was gematigd tot € 38.227,-. De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen, stellende dat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten uit de hennepteelt, aangezien hij slechts één mislukte oogst heeft gehad en de tweede oogst door de politie is aangetroffen.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat er geen bewijs is dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit de hennepteelt. De rechtbank heeft de verklaring van de veroordeelde gevolgd, waarin hij aangaf dat hij met de hennepteelt is begonnen, maar dat deze niet succesvol was. Gezien het gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op de terechtzitting van 28 september 2021. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden toegewezen, omdat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.240767.20 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen veroordeelde en mr. S. Dogan, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 76.455,78,-.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gematigd tot de helft van het aanvankelijk gevorderde bedrag, te weten tot een bedrag van € 38.227,-. Zij heeft gevorderd dat een betalingsverplichting van ditzelfde bedrag ook wordt opgelegd aan medeverdachte [medeverdachte] .
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen. Volgens de verdediging heeft veroordeelde geen voordeel genoten uit de bewezenverklaarde feiten. Hij heeft uit de hennepteelt één mislukte oogst gehad. De tweede oogst was de oogst die door de politie is aangetroffen.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van heden (28 september 2021) van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
Feit 1
het in de periode van 10 februari 2018 tot en met 10 april 2018 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling
Zoals uit het vonnis van 28 september 2021 blijkt heeft de rechtbank veroordeelde gevolgd in zijn verklaring dat hij op 10 februari 2018 met het telen van de hennepplanten is begonnen en dat hij na vijf weken een mislukte oogst had. Hij is daarna weliswaar met een nieuwe oogst begonnen, maar die is op 10 april 2018 door de politie aangetroffen. Uit het strafdossier blijkt niet dat veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit het telen van hennep. Dat betekent dat de rechtbank veroordeelde ook volgt in zijn standpunt dat hij geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de hennepteelt.
De rechtbank zal de vordering tot ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel daarom afwijzen.

4.BESLISSING

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bouteibi, voorzitter, mr. D. Riani el Achhab en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2021.
Mr. Riani el Achhab is niet in staat dit vonnis
mee te ondertekenen.