ECLI:NL:RBMNE:2021:5427

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
16.240791-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van het telen dan wel aanwezig hebben van hennepplanten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1966, die werd beschuldigd van het medeplegen van het telen en/of aanwezig hebben van hennepplanten en het stelen van elektriciteit. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting, waarbij de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. B. Mor-Yazir, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte onder andere het telen van 753 hennepplanten in de periode van 25 december 2017 tot en met 10 april 2018 en het stelen van elektriciteit van Stedin in dezelfde periode.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen of aanwezig hebben van hennepplanten. De verdachte had een huurovereenkomst voor het pand waarin de hennepkwekerij was aangetroffen, maar er was geen bewijs dat zij op de hoogte was van de hennepkwekerij of dat zij enige actieve betrokkenheid had bij de hennepteelt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de verklaringen van de verdachte niet werden weerlegd door het dossier en er geen bewijs was voor haar wetenschap van de hennepkwekerij of haar betrokkenheid bij de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vragen die in het dossier naar voren kwamen, niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.240791.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 december 2020 (aanhouding op voorhand), 20 april 2021 (aanhouding op voorhand) en 14 september 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. B. Mor-Yazir, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1, primair
in de periode van 25 december 2017 tot en met 10 april 2018 te [plaatsnaam] samen en in vereniging met een ander opzettelijk 753 hennepplanten heeft geteeld dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 1, subsidiair
medeplichtig is aan het primair ten laste gelegde, door in de periode van 25 december 2017 tot en met 10 april 2018 te [plaatsnaam] een pand beschikbaar te stellen waarin medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk 753 hennepplanten heeft geteeld dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 2, primair
in de periode van 16 januari 2018 tot en met 10 april 2018 te [plaatsnaam] samen en in vereniging met een ander een hoeveelheid elektriciteit heeft gestolen van Stedin door middel van verbreking;
Feit 2, subsidiair
medeplichtig is aan het primair ten laste gelegde, door in de periode van 16 januari 2018 tot en met 10 april 2018 te [plaatsnaam] een pand voor de teelt van hennep beschikbaar te stellen waarin medeverdachte [medeverdachte] een hoeveelheid elektriciteit heeft gestolen van Stedin door middel van verbreking.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om deze strafzaak inhoudelijk te behandelen.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie moet verdachte van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een straf moet worden opgelegd van 50 uur taakstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Niet wettig en overtuigend kan volgens haar worden bewezen dat verdachte enige actieve betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij, noch dat zij wist dat de hennepkwekerij in het pand aanwezig was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen dan wel aanwezig hebben van hennepplanten, noch aan de medeplichtigheid daaraan. Voor het medeplegen van diefstal van elektriciteit of de medeplichtigheid daaraan acht de rechtbank ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Van deze feiten zal de rechtbank verdachte dan ook integraal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1 primair
Vastgesteld kan worden dat in het pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam] op 10 april 2018 een hennepkwekerij is aangetroffen met daarin 753 hennepplanten. De hennepkwekerij bevond zich in de kelderruimte. Ook kan worden vastgesteld dat verdachte begin december 2017 de huurovereenkomst heeft afgesloten voor het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen en dat haar man, medeverdachte [medeverdachte] , betrokken is geweest bij de hennepteelt. Hij heeft immers bekend dat hij die hennepkwekerij heeft opgebouwd en dat hij daarin de aangetroffen hennepplanten heeft geteeld.
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van het telen is onder die omstandigheden vereist dat medeverdachte [medeverdachte] bij het telen nauw en bewust met verdachte heeft samengewerkt. Voor die nauwe en bewuste samenwerking bevindt zich geen bewijs in het dossier. Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepkwekerij moet kunnen worden vastgesteld dat de hennepplanten zich mede in de machtssfeer van verdachte bevond en dat zij daarvan ook wetenschap had. Ook daarvoor bevindt zich onvoldoende bewijs in het dossier.
Verdachte heeft immers verklaard dat zij de huurovereenkomst van het pand heeft afgesloten, met als doel daarin een winkel te beginnen. Uiteindelijk zou zij pas in februari 2018 met haar winkel zijn begonnen omdat zij daarvoor ziek was. Zij heeft in die periode onder meer een knieoperatie ondergaan en thuis moeten revalideren. Dit heeft zij onderbouwd met medische stukken. Van de opbouw van de hennepkwekerij zou zij daarom niets hebben gemerkt. Ook in de periode dat zij wel in het pand was voor de winkel, zou zij niets van de hennepkwekerij hebben gemerkt. Medeverdachte [medeverdachte] zou in die periode in de avonduren in de hennepkwekerij hebben gewerkt. Verdachte was dan al in haar woning in [woonplaats] , waar zij haar hoofdverblijf had. Voor haar winkel hoefde zij nooit in de kelder te zijn. Vanwege haar beperkte mobiliteit was het ook lastig voor haar om daar te komen. Een hennepgeur zou zij ten slotte nooit hebben geroken.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier op enkele punten weliswaar vragen oproept - zo is opvallend dat verdachte een huurovereenkomst heeft afgesloten voor een bedrag van € 2.000,- per maand, terwijl zij en medeverdachte [medeverdachte] financiële problemen hadden – maar die vragen leveren nog geen bewijs op voor wetenschap van de hennepkwekerij, noch voor het aannemen van beschikkingsmacht.
De rechtbank overweegt verder dat de verklaring van verdachte niet wordt weerlegd door het dossier. De verbalisanten hebben in hun relaas niet opgenomen dat zij in het bovengedeelte van de woning de geur van hennep hebben geroken. Ook overigens valt uit het dossier niet op te maken dat elders in het pand te merken was dat zich in de kelder een hennepkwekerij bevond, bijvoorbeeld door het geluid van de ventilatoren of het aanwezig zijn van goederen die in relatie stonden tot die hennepkwekerij. Ten slotte acht de rechtbank niet ongeloofwaardig dat verdachte niet in de kelderruimte kwam, gelet op haar beperkte mobiliteit.
Feit 1 subsidiair
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan het telen dan wel aanwezig hebben van de hennepkwekerij is vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte het pand opzettelijk beschikbaar heeft gesteld voor de exploitatie van de kwekerij. Het (voorwaardelijk) opzet van verdachte moet daarbij zowel op de medeplichtigheid als op het grondfeit – de hennepteelt – zijn gericht.
De rechtbank is van oordeel dat zich daarvoor ook onvoldoende bewijs in het dossier bevindt. Zoals hiervoor overwogen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het pand dat op haar naam stond. Zij kan de kelderruimte van het pand daarom ook niet voor dat doel ter beschikking hebben gesteld.
Feit 2 primair en subsidiair
Gelet op het voorgaande kan ook niet worden geoordeeld dat verdachte als medepleger of medeplichtige betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit, zoals ten laste gelegd onder feit 2. Er ontbreken immers bewijsmiddelen in het dossier waaruit kan worden opgemaakt dat sprake is geweest van enige nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, gericht op een dergelijke vorm van diefstal. Voorts is, zoals reeds onder feit 1 is geoordeeld, uit de bewijsmiddelen niet op te maken dat verdachte de kelderruimte van het pand ter beschikking heeft gesteld voor het telen van hennep.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bouteibi, voorzitter, mr. D. Riani el Achhab en
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2021.
Mr. Riani el Achhab is niet in staat dit vonnis
mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2017
tot en met 10 april 2018 te [plaatsnaam] , gemeente Utrechtse Heuvelrug tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft
geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft
gehad (in een pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
753, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2017 tot en met 10 april
2018 te [plaatsnaam] , gemeente Utrechtse Heuvelrug met elkaar, althans één van
hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] ) een
hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 753, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram
van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2017 tot en met 10 april
2018 te [plaatsnaam] , gemeente Utrechtse Heuvelrug, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
aan die [medeverdachte] en/of onbekend gebleven persoon/personen voornoemd
pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of
de huurpenningen van voornoemd pand te voldoen;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art
48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2018 tot
en met 10 april 2018 te [plaatsnaam] , gemeente Utrechtse Heuvelrug tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte
en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan Stedin, heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht,
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2018 tot en met 10 april 2018
te [plaatsnaam] , gemeente Utrechtse Heuvelrug een hoeveelheid elektriciteit, in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte]
en/of onbekend gebleven personen en/of aan verdachte toebehoorde, te weten
aan Stedin, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe
te eigenen, terwijl die [medeverdachte] en/of onbekend gebleven personen zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed
onder zijn/haar/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of
verbreking
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in
of omstreeks de periode van 16 januari 2018 tot en met 10 april 2018 te
[plaatsnaam] , gemeente Utrechtse Heuvelrug, opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
aan die [medeverdachte] en/of onbekend gebleven persoon/personen het pand
gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter
beschikking te stellen en/of de huurpenningen van dat pand te voldoen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )