ECLI:NL:RBMNE:2021:5427
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van medeplegen van het telen dan wel aanwezig hebben van hennepplanten
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1966, die werd beschuldigd van het medeplegen van het telen en/of aanwezig hebben van hennepplanten en het stelen van elektriciteit. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting, waarbij de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. B. Mor-Yazir, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte onder andere het telen van 753 hennepplanten in de periode van 25 december 2017 tot en met 10 april 2018 en het stelen van elektriciteit van Stedin in dezelfde periode.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen of aanwezig hebben van hennepplanten. De verdachte had een huurovereenkomst voor het pand waarin de hennepkwekerij was aangetroffen, maar er was geen bewijs dat zij op de hoogte was van de hennepkwekerij of dat zij enige actieve betrokkenheid had bij de hennepteelt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de verklaringen van de verdachte niet werden weerlegd door het dossier en er geen bewijs was voor haar wetenschap van de hennepkwekerij of haar betrokkenheid bij de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vragen die in het dossier naar voren kwamen, niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.