ECLI:NL:RBMNE:2021:5424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/3905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratieverplichtingen bij eigenrisicodrager met meerdere dienstbetrekkingen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, die tevens eigenrisicodrager is voor de Ziektewet. De werkneemster had vanaf 2015 een vaste aanstelling van 32 uur per week en daarnaast een tijdelijke aanstelling van 8 uur per week. Na haar ziekmelding op 23 februari 2018, heeft de werkgever de Ziektewetuitkering van de werkneemster moeten doorbetalen. Het UWV legde echter een loonsanctie op aan de werkgever, omdat deze onvoldoende zou hebben gedaan om de werkneemster te re-integreren. De werkgever ging in beroep tegen deze beslissing van het UWV.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er sprake is van één arbeidsverhouding, ondanks dat er twee dienstbetrekkingen zijn. De rechtbank oordeelde dat de re-integratieverplichtingen voortvloeien uit dezelfde arbeidsrelatie en dat de Werkwijzer Poortwachter niet van toepassing is in deze situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de re-integratie-inspanningen van de werkgever voor beide dienstbetrekkingen heeft beoordeeld, en dat de loonsanctie niet in stand kan blijven. De beroepsgrond van de werkgever werd niet gehonoreerd, en het beroep werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van de arbeidsrelatie en de verantwoordelijkheden van werkgevers die als eigenrisicodrager optreden. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de beslissing is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3905

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.E. Stals),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[werkneemster]uit [woonplaats] (werkneemster).

Inleiding

1. De werkneemster werkte vanaf 2015 bij eiseres, in een vaste aanstelling voor 32 uur per week. Met ingang van 16 september 2017 had zij daarnaast bij eiseres voor twee jaar een extra aanstelling voor 8 uur per week, zodat zij in totaal 40 uur per week voor eiseres werkte. Op 23 februari 2018 heeft de werkneemster zich ziekgemeld. Aan het einde van de tijdelijke aanstelling voor 8 uur per week ging zij voor die 8 uur ziek uit dienst en heeft zij hiervoor een Ziektewetuitkering toegekend gekregen. Als eigenrisicodrager is eiseres verantwoordelijk voor de betaling van de Ziektewetuitkering van de werkneemster. De werkneemster heeft bij het UWV per het einde van de wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2. In het besluit van 30 januari 2020 heeft het UWV aan eiseres een loonsanctie opgelegd tot uiterlijk 20 februari 2021, omdat eiseres onvoldoende heeft gedaan om de werkneemster te re-integreren. In de beslissing op bezwaar van 15 september 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres is in beroep gegaan tegen die beslissing op bezwaar.
3. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiseres en het UWV zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De werkneemster was niet aanwezig.

Overwegingen

4. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, omdat de werkneemster geen toestemming heeft gegeven om stukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog bij eiseres bekend worden.
5. Eiseres voert aan dat het UWV ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen haar hoedanigheid van werkgever en haar hoedanigheid van eigenrisicodrager. Er is sprake van twee dienstbetrekkingen en de re-integratieverplichtingen vloeien voort uit twee wettelijke regelingen, namelijk artikel 7:658a van het Burgerlijk Wetboek en artikel 63a, eerste lid, van de Ziektewet. Eiseres wijst op de Werkwijzer Poortwachter van het UWV. Daarin staat dat als een werknemer meerdere werkgevers heeft ieder van die werkgevers verantwoordelijk is voor de re-integratie. Een loonsanctie kan dan alleen worden opgelegd als bij alle werkgevers verwijtbare tekortkomingen in de re-integratie worden vastgesteld. Eiseres geeft aan dat zij geen aanleiding ziet waarom dat niet ook zou moeten gelden voor een rechtspersoon die zowel werkgever als eigenrisicodrager is. Het UWV had niet alleen de re-integratie-inspanningen van eiseres als werkgever moeten beoordelen, maar ook de inspanningen van eiseres als eigenrisicodrager. Bovendien mocht er geen loonsanctie aan alleen de werkgever opgelegd worden. Er had dan ook een verplichting aan de eigenrisicodrager opgelegd moeten worden om de Ziektewetuitkering door te betalen. Dat is niet gebeurd. Omdat dat niet hersteld kan worden, kan de loonsanctie niet in stand blijven.
6. Het UWV stelt zich op het standpunt dat sprake is van een tijdelijke uitbreiding van dezelfde werkzaamheden tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden bij dezelfde werkgever. Er is wel sprake van twee dienstbetrekkingen, maar er is één werkgever. Volgens het UWV doet de situatie die is omschreven in de Werkwijzer Poortwachter zich daarom niet voor. Het UWV wijst er daarnaast op dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 30 januari 2020 blijkt dat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen beide dienstverbanden in aanmerking zijn genomen. Op de zitting heeft het UWV toegelicht dat het in de besluiten niet expliciet is aangegeven, maar dat bedoeld is dat zowel het loon over 32 uur als de Ziektewetuitkering over 8 uur doorbetaald moesten worden. Dat de Ziektewetuitkering niet vermeld wordt is een kennelijke misslag. Dat heeft eiseres blijkbaar ook zo begrepen, want zij heeft de Ziektewetuitkering doorbetaald.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van één werkgever. Er waren wel twee dienstbetrekkingen, maar er was maar één arbeidsverhouding tussen eiseres en de werkneemster. De werkneemster verrichtte in beide dienstbetrekkingen dezelfde arbeid, onder dezelfde arbeidsvoorwaarden en kreeg dezelfde beloning. Dat eiseres bij één van de dienstbetrekkingen optreedt in de hoedanigheid van eigenrisicodrager verandert daar niets aan. Ook voor de opdracht van eiseres in het kader van re-integratie maakt dit geen verschil, ook al is die gebaseerd op twee verschillende grondslagen. Wat de Werkwijzer Poortwachter voorschrijft voor het geval van twee verschillende werkgevers is dus niet van toepassing. Overigens blijkt nergens uit dat het UWV slechts de re-integratie-inspanningen over de dienstbetrekking van 32 uur per week heeft beoordeeld. Aangezien sprake was van één arbeidsverhouding tussen dezelfde werkgever en werkneemster waarin dezelfde arbeid werd verricht, onder dezelfde arbeidsvoorwaarden en tegen dezelfde beloning, is duidelijk dat het UWV de re-integratie-inspanning voor het totaal van beide dienstbetrekkingen heeft beoordeeld. Eiseres heeft dit kennelijk ook zo opgevat, want zij heeft niet ontkend dat zij de Ziektewetuitkering van de werkneemster heeft doorbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een kennelijke misslag voor zover in de besluiten niet is opgenomen dat de Ziektewetuitkering ook doorbetaald moest worden. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter, en mr. G.P. Loman en mr. J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 november 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.